Eind december 1930 schreef het IJzerbedevaartcomité een wedstrijd uit voor het creëren van vier beelden, symbolen van het Vlaamse IJzerleed, die zouden geplaatst worden op de voetstukken van de IJzertoren.
Op 15 februari 1931 kreeg het ontwerp van Karel Aubroeck 8 van de 9 stemmen van de jury. Als materie opteerde Aubroeck voor een mozaïek van keien. Voor elk beeld was ongeveer 20.000 kg klei nodig. Nadat het beeld eerst in klei gemaakt was, werd er een gipsvorm overheen gegoten. Eens de klei verwijderd, werd de negatieve vorm binnenin belegd met een laag barbotine (vloeibare klei), waarin keien geduwd werden. Daarbovenop werd een laag gewapend beton gegoten. Als het gips verwijderd was, werd rondom elke kei het cement weggekapt om de mozaïek sterker te doen uitkomen.
De beelden werden in zes stukken van ongeveer anderhalve meter per vrachtwagen van Temse naar Diksmuide gevoerd. Daar werden ze via een stellingenglijbaan fragment per fragment op de voetstukken van de toren geplaatst. Het vierde en laatste beeld was dat van De Boninge en Van Der Linden. Dit werd onthuld op de IJzerbedevaart van 19 augustus 1934. Tijdens de werken aan dit beeld werd beeldhouwer Aubroeck in het oog getroffen door wegspringende schilfers. Dit betekende het verlies van zijn linkeroog.
(Bron : Luk De Ryck en Christel Mertens “Karel Aubroeck, een monument in de Vlaamse beeldhouwkunst” in het jaarboek 1983 van het gemeentemuseum Temse)