Geblinddoekt en alleen 'Shot at dawn'-gevallen in de Ieperboog. Een inleiding
Artikel overgenomen uit 'Westland Gidsenkroniek', jaargang 2011, nr. 3, Tijdschrift van de West-Vlaamse Gidsenkring Ieper-Poperinge-Westland

Auteur: Marnick Storme

"I could not look on Death, which being known, Men led me to him, blindfold and alone." (1)
(Ik kon de Dood niet in de ogen zien,en toen dit geweten was, leidden mannen me ernaartoe, geblinddoekt en alleen)



Meer dan de helft van de 346 mannen die door het Britse leger gefusilleerd werden voor een militair vergrijp, vochten in de Ieperboog. Velen werden achter het front van de Ypres Salient gefusilleerd en op begraafplaatsen rond Ieper liggen 81 bij dageraad geëxecuteerden tussen hun kameraden. Het taboe rond deze executies is na bijna een eeuw weliswaar aan het tanen, maar het blijft een delicate kwestie die soms voor verhitte discussies zorgt. Over deze terechtstellingen bij dageraad tijdens WO1 is inderdaad al heel wat inkt gevloeid. Op het einde van vorige eeuw werden de angstvallig verborgen gehouden gegevens van krijgsarchieven vrijgegeven. Kort daarna publiceerden Putkowski & Sykes (2) hun baanbrekende studie die voor menigeen als het referentiewerk geldt inzake 'shot at dawn'. Eind 2006 verleende de Britse regering postuum generaal pardon aan allen die in WO1 gefusilleerd werden voor desertie of lafheid. Opnieuw reden genoeg voor velen om in de pen te kruipen als voor- of tegenstander van dit algemeen eerherstel. We proberen een summier beeld te schetsen van de problematiek, geïllustreerd met één casus uit de Ieperboog.

'Pour encourager les autres'-dictum

Exact 346 mannen werden geëxecuteerd voor een militair vergrijp tijdens WO1. Zij vormden een eerder onbeduidend aantal in vergelijking met de gemiddeld 400 doden die elke dag vielen in Britse rangen. Zij maken zelfs maar 11 procent uit van alle 3080 ter dood veroordeelden in de periode tussen 4 augustus 1914 en 31 maart 1920. Immers, 89 procent van alle doodvonnissen werd omgezet tot levenslang of een lichtere straf. Zelfs moordgevallen resulteerden niet altijd in de uitvoering van het doodvonnis, wat in principe strijdig was met de Army Act (Krijgswet). Het relatief kleine percentage wijst al in de richting van wat blijkt uit de vrijgegeven archieven: velen werden op een arbitraire manier beoordeeld en veroordeeld. De onderliggende motivering voor de doodstraf was in vele gevallen: for the sake of example (3), om een voorbeeld te stellen. Het fatale lot van de geëxecuteerde moest de andere militairen van zijn bataljon ervan weerhouden om te deserteren of lafheid in de strijd te vertonen. Het pour encourager les autres -dictum ging echter uit van de vooronderstelling dat de structuur en het toepassen van de militaire discipline overal consistent was.

Echter, de militaire rechtspraak in oorlogstijd werd gekenmerkt door gebrekkige jurering, inconsequente beslissingen en vooringenomenheid ten opzichte van de lagere sociale klassen.

De vraag rijst bovendien in welke mate het afschrikkingeffect überhaupt effect had. Tijdens de oorlog was het gebruikelijk om recente misdaden en gerelateerde executies kenbaar te maken voor de aangetreden eenheid. Maar de terechtstelling zelf gebeurde meestal in besloten kring. Verplichte aanwezigheid van militairen uit dezelfde eenheid was eerder uitzonderlijk. Immers, het resultaat van het bijwonen van executies werkte eerder contraproductief. Uit getuigenissen in oorlogsdagboeken blijkt dat het demotiverend werkte en opstandigheid uitlokte binnen het bataljon. Het risico op muiterij was reëel en volgens individuele getuigenissen zou muiterij effectief voorgevallen zijn in enkele gevallen. Een officier weigerde zelfs om een vuurpeloton samen te stellen en vaak schoten soldaten van het executiepeloton opzettelijk naast hun doel. Het bracht de ter dood veroordeelde maar weinig soelaas: dodelijk gewond door een enkele kogel beleefde de man nog enkele ultieme bange momenten tot de officier hem de coup de grâce kwam geven. Getuigen en uitvoerders van de executie van één van hun eigen kameraden waren soms dagenlang ziek van ellende. In ieder geval nam het aantal deserties in de loop van de oorlog niet af onder invloed van het afschrikkingeffect, wat ook logisch lijkt gezien de constante toename van de gruwel en oorlogsmoeheid.

De krijgsraad in gebreke en klassenjustitie

Ernstige misdaden werden altijd behandeld door een krijgsraad. Er bestonden vier soorten krijgsraden (Court Martials) met toenemende bevoegdheid: op niveau Regiment (Regimental Court martial); District (District Court Martial); Algemeen (General Court Martial) en Te Velde (Field General Court Martial). De laatste twee behandelden zaken die de doodstraf impliceerden. Field General Court Martials (FGCM's) kwamen het meest voor, aangezien deze dezelfde bevoegdheid had als de General Court Martial (GCM), maar een vereenvoudigde procedure kende met het oog op een vlugge afhandeling van de zaak. Bovendien vormden desertiegevallen het leeuwendeel van alle zaken zodat de procedure voor het afhandelen van dergelijke overtredingen standaard ingeburgerd geraakte.

Bij desertie was het aantonen van de intentie van de beschuldigde van doorslaggevend belang. De lengte van zijn afwezigheid kon al een aanwijzing vormen. Iemand die weken, zelfs jaren zijn plicht verzuimd had en ondergedoken leefde, kon maar moeilijk ontkennen. Maar ook iemand die dezelfde dag van zijn desertie teruggevonden werd in burgerkledij had volgens de krijgsraad duidelijke intenties.

De FGCM werd volgens de Army Act altijd samengesteld uit minimaal drie officieren, van wie één - minstens met de rang van kapitein - als voorzitter fungeerde. Algemeenheid van stemmen was nodig voor een doodvonnis. De beschuldigde kreeg de assistentie van een officier die als 'prisoner's friend' optrad en de verdediging van de soldaat behartigde. Enige scholing als advocaat hadden deze 'prisoner's friends' meestal niet alhoewel er in het Britse vrijwilligersleger heel wat mensen voor handen waren met een opleiding in de advocatuur. Sommige beschuldigden, allicht in een toestand van totale ontreddering, deden niet eens een beroep op deze assistentie. Er is hier weinig verbeelding nodig om het beeld van een schijnproces op te roepen, waarbij een nauwelijks geletterde soldaat capituleerde onder een spervuur van vragen afgevuurd door de aanklager en rechters. De rechtsprekende officieren waren bijna uitsluitend 'upper class', de soldaten veelal 'working class'. Net zoals de burgerlijke rechtspraak in die tijd gekenmerkt werd door klassenjustitie, zal de krijgsraad niet volledig vrij geweest zijn van vooringenomenheid.

Vele jonge officieren met meer liberale standpunten waren bovendien bang om het doodvonnis op te schorten, omdat hen een gebrek aan disciplinaire ijver kon aangewreven worden.

In geval het panel van de krijgsraad toch twijfelde - of het geweten wilde sussen? - , kon een aanbeveling tot clementie gevoegd worden bij het geschreven verslag. Op die manier werd de verantwoordelijkheid doorgeschoven naar de verschillende hoger geplaatste bevelhebbers die ieder voor hun echelon een amendement konden aanbrengen. In realiteit had dit vaak geen enkele consequentie: aan de uitspraak werd niet meer geraakt omdat men ervan uitging dat de krijgsraad geoordeeld had op basis van alle mogelijke bewijsmateriaal. Dat alle aspecten in acht genomen werden bij het oordeel van de krijgsraad, wordt echter tegengesproken door de vele voorbeelden uit de realiteit, zoals die naar voor komt in de krijgsraadarchieven: getuigen à décharge werden vaak niet gehoord; een karakterschets door kameraden was niet beschikbaar omdat het bataljon al overgeplaatst was; een medisch rapport ontbrak of werd veronachtzaamd... Uiteindelijk kwam het dossier terecht bij opperbevelhebber Haig die nauwelijks anders kon dan het vonnis bevestigen.

In september 1916 werd onder druk, vooral vanuit parlementaire middens, de functie van Court Martial Officer (CMO) ingevoerd. 43 CMO's met een opleiding als advocaat moesten zo veel als mogelijk FGCM's bijwonen. Hun aantal was echter onvoldoende om bij alle zaken te assisteren. De CMO zetelde als lid van de krijgsraad en adviseerde over wetteksten en procedures.

Idealiter werd het dossier van een ter dood veroordeelde gestaafd met: een samenvatting door de compagniescommandant m.b.t. de waarde van de soldaat als strijdkracht; het oordeel van een officiermedicus m.b.t. de gezondheid van de soldaat; een rapport opgesteld door een brigadier over de algemene disciplinaire toestand binnen de betrokken brigade en – niet onbelangrijk – zijn opinie over de noodzaak om een voorbeeld te stellen! Het is niet ondenkbaar dat één vernietigende uitspraak van één persoon een decisief effect had op de ultieme beslissing over leven of dood. Een arbitraire beslissing gekoppeld aan een misdrijf begaan op de verkeerde plaats en een verkeerd tijdstip kon een man binnen de kortste keren naar een gewisse dood leiden.

Tot in 1917 werd de beschuldigde militair niet onmiddellijk op de hoogte gebracht van het vonnis, behalve wanneer hij vrijgesproken werd. Indien veroordeeld werd de soldaat nog dagen, soms zelfs weken in het ongewisse gelaten over de strafmaat. Doodstraf of niet, genadeverzoek of niet, ... de veroordeelde kon enkel bang afwachten.

Shot at dawn - Dood met de kogel bij dageraad

Nadat de opperbevelhebber het doodvonnis bekrachtigd had, werd alles in gereedheid gebracht om indien mogelijk het verdict uit te voeren binnen een redelijke termijn van drie à vier dagen. De veroordeelde werd echter niet geïnformeerd hierover tot hij de dag voor de executie overgebracht werd naar een gevangenis in de onmiddellijke buurt van de executieplaats. Op verzoek kon de soldaat bijstand krijgen van een geestelijke van zijn geloofsovertuiging. Niet zelden gebeurde het dat de veroordeelde grote hoeveelheden alcohol kreeg zodat hij nauwelijks bewust was van wat er met hem te gebeuren stond.

Het executiedetachement bestond uit militairen van de eenheid waartoe de veroordeelde behoorde. Meestal werden een tiental soldaten aangewezen samen met één officier om het vonnis te voltrekken. De officier zorgde ervoor dat minstens één geweer met blanke munitie werd geladen, zodat niemand precies wist wie echt geschoten én gedood had. De officier beschikte over een geladen revolver die hij desnoods moest gebruiken om het genadeschot te geven. Zoals reeds eerder vermeld voltrok het vonnis zich meestal in beperkte kring bij het ochtendgloren. De veroordeelde werd geblinddoekt voorgeleid, vastgemaakt op een stoel, aan een boom of een paal. Het hart werd door een wit stuk stof als mikpunt aangegeven. Na het salvo op commando moest een dokter vaststellen of de dood ingetreden was.

Indien niet zag de officier zich genoodzaakt om zijn revolver te gebruiken voor de coup de grâce. De begrafenis verschilde niet van wat de normale gang van zaken was: het lijk werd in een legerdeken gewikkeld en in een tijdelijk graf begraven door zijn vroegere makkers. De aalmoezenier prevelde de gebeden voor de overledenen waarop de ceremonie afgehandeld was. In het hoofd van de leden van het vuurpeloton bleef de executie echter nog dagenlang nazinderen...

Australië, een opvallend standpunt

Alle landen van het huidige Britse Gemenebest (vroegere Britse kolonies) volgden rigoureus de disciplinaire voorschriften van de Britse Army Act (Krijgswet). Australië echter week daarvan af omdat - volgens de Officiële Oorlogsgeschiedenis van Australië - de regering in Sidney van oordeel was dat het voltrekken van de doodstraf bij militairen die als vrijwilliger aan de andere kant van de wereld gingen strijden, niet strookte met de rechtvaardigheidszin van het Australische volk. Haig drong er nochtans diverse keren op aan in 1916 en 1917 om de hoge desertiegraad en de (volgens hem) mindere discipline van het Australische leger aan te pakken door het toepassen van de doodstraf. Maar de Australische overheid bleef onverzettelijk. Doodstraffen voor Australiërs werden wel uitgesproken maar nooit voltrokken.

Voer voor discussie: het algemeen pardon

De gegevens zoals we die aangetroffen hebben in diverse werken zijn zeker betrouwbaar. De vrijgegeven krijgsraaddossiers waren intact en niet gecensureerd. Daarover zijn zelfs rabiate tegenstanders van het algemeen pardon van 2006 het eens. De manier waarop die gegevens geïnterpreteerd worden verschilt echter nogal. Julian Putkowski is met voorsprong dé autoriteit die het opneemt voor een algemeen eerherstel. In een recent artikel slooft hij zich uit om alle kritiek op dit eerherstel van de kaart te vegen. We vermelden hier de voornaamste items:
 
  • Bezwaar: gebruik geen hedendaagse juridische maatstaven om het verleden te beoordelen.
  • Repliek Putkowski: dit is niet van toepassing omdat men ervan uitgaat dat het volk tijdens WO1 achter de terechtstellingen stond. Aannemen dat de publieke opinie de veroordelingen steunde, is de zaken bekijken vanuit het standpunt van de officieren die bijna allemaal upper class waren.
  • Bezwaar: eerherstel voor deserteurs en lafaards is een kaakslag voor diegenen die eervol stierven op het slagveld.
  • Repliek P.: de veroordeelden hebben ook vaak jaren op het slagveld gestreden als moedige soldaten. Dit laatste werd door de officieren slechts zelden in rekening gebracht bij het eindoordeel voor de krijgsraad.
  • Bezwaar: de bewaarde documentatie is onvoldoende om de zaken te herzien.
  • Repliek P.: alle documenten van de krijgsraad zijn volledig en ongecensureerd. We beschikken nu over evenveel materiaal als Haig of French toen om te oordelen.
  • Bezwaar: de soldaten kregen een eerlijk proces.
  • Repliek P.: het gehele systeem steunde op stafofficieren die allen uit de hogere klasse kwamen en een universitair diploma hadden. Vooringenomenheid tegenover de gewone soldaat was zeker aan de orde.
  • Bezwaar: de medische kennis van oorlogstrauma's was te ontoereikend. Zaken heropenen omdat medisch bewijs veronachtzaamd werd, heeft geen zin.
  • Repliek P.: dit is enkel waar voor de beginfase van de oorlog. Uit latere rapporten blijkt dat men wel degelijk besefte dat militairen gebukt gingen onder ernstige nerveuze spanningen. Maar in de meerderheid van de gevallen werd hier door de krijgsraad geen rekening mee gehouden.
  • Bezwaar: waar zal dit proces eindigen? Moeten we ook de 90 % andere doodvonnissen die niet werden uitgevoerd, herzien?
  • Repliek P.: nee, want de veroordeelden werden niet terechtgesteld en niemand vraagt om een herziening.

Ook buiten de Britse eilanden lokt het algemeen pardon heel wat reacties uit. Vooral op de algemeenheid van het eerherstel wordt heel wat kritiek geuit. Nogal wat mensen vinden dat de reden achter het pardon - wij verklaren hen allen 'gestoord' - niet deugt. De waarheid voor die mensen is dat de honderden geëxecuteerden honderden verschillende verhalen opleveren, en dus is het pardon wat hen betreft wel volkomen terecht, maar de medisch-psychologische argumentatie erachter een politieke vrijpostigheid. In deze delicate materie willen wij hier geen standpunt innemen, maar we kunnen ook niet ontkennen dat er uiteenlopende opinies zijn.

Afbeelding: Shot at dawn-memorial, Alrewas, Staffordshire. Rond het beeld bevinden zich paaltjes met de namen van alle shot at dawn-gevallen uit WO1. De 17-jarige Herbert Burden, die loog over zijn leeftijd maar toch terechtgesteld werd, zou model gestaan hebben voor dit beeld. Burden heeft geen gekend graf en wordt ook op geen enkel memoriaal herdacht.



Casus: Soldaat McColl (28-12-1917 Ieper) Begraven op Ypres Reservoir Cemetery IV/A/6)

Charles McColl was plaatbewerker op een scheepswerf en daardoor vrijgesteld van militaire dienst. Maar hij meldde zich toch als vrijwilliger in september 1914. Hij werd verschillende keren veroordeeld door de krijgsraad tot hij uiteindelijk ter dood veroordeeld werd op de Brandhoek (Vlamertinge) en gefusilleerd werd in de gevangenis te Ieper op 28 december 1917. Op de krijgsraad was een Court Martial Officer- met juridische kennis van zaken - aanwezig, maar toch werd de beschuldigde door niemand bijgestaan in zijn verdediging tijdens de verhoren.

De sergeant van zijn peleton getuigde dat op 28 oktober 1917 om 9 uur in de voormiddag de manschappen moesten aantreden net buiten hun rustplaats in Marsoin Farm bij Langemark. De mannen kregen rum en moesten daarna hun geweer nazien. McColl's geweer verliet het kamp nooit, maar hij wel. Hij bleef weg tot hij vier dagen later gearresteerd werd door de Militaire Politie in de straten van Calais.

McColl verklaarde onder meer op de krijgsraad dat hij ernstig leed onder wat hij vroeger had meegemaakt sedert het begin van de oorlog. Hartproblemen en zenuwen vormden de voornaamste klachten sedert hij ooit bedolven werd door een vlakbij inslaande obus. In 1916 was hij zelfs op rust in Engeland omwille van die zelfde klachten. Maar na enige tijd werd hij teruggestuurd naar Frankrijk zonder onderzocht te zijn. Hij beweerde zijn best te doen maar inslaande obussen deden zijn hart en zenuwen telkens op hol slaan.

Ter verdediging of als verzachtende omstandigheid bracht hij ook in dat hij de enige toeverlaat was van zijn moeder die als weduwe alles alleen moest beredderen.

Maar ongelukkig voor hem was hij niet zo voorbeeldig geweest tijdens zijn verblijf in Engeland voor hij naar het front werd gestuurd. Hij was ooit schuldig bevonden voor kleinere diefstallen, afwezigheid bij het appel, dronkenschap en nog een reeks andere kleinere misdrijven.

Maar veel zwaarder wogen zijn vroegere ontoelaatbare afwezigheden door. In juli 1917 was hij weggebleven zonder toestemming en werd daarvoor veroordeeld tot 10 jaar dwangarbeid. Maar op 2 oktober werd de straf opgeschort. Echter, terwijl de procedure voor opschorting nog aan de gang was verliet McColl weer zijn compagnie in de loopgraven. Hij werd bijna onmiddellijk weer opgepakt zo'n 4 km achter de frontlijn. Voor de krijgsraad ontsnapte hij weer aan het ergste en kreeg maar een lichte straf. Maar een ernstiger straf voor zijn derde vlucht in december was dus onvermijdelijk. Dood met de kogel was het onverbiddelijke vonnis van de krijgsraad.

Aangezien McColl uitdrukkelijk klaagde over hartproblemen en voortdurend beven van kop tot teen bij artillerievuur, was een gefundeerd medisch rapport zeker niet overbodig geweest op zijn proces. Maar medische bewijsstukken waren niet beschikbaar tijdens de zitting.

Opperbevelhebber Haig bevestigde het doodvonnis slechts op 21 december 1917, maar de voorbereidingen voor het uitvoeren ervan kwamen al vroeger op gang. McColl werd overgebracht van de Brandhoek naar de Ieperse gevangenis. Tien mannen van zijn eigen peleton werden aangeduid om het vuurpeloton te vormen. Eerst moesten ze oefenen voor de executie, waarbij hen voorgelogen was dat McColl zes maanden had samengewoond met een Franse vrouw. Achteraf werden ze beloond met whisky op voorwaarde dat ze alles geheim zouden houden.

Sergeant Cavinder, een uiterst gelovig man, moest zich over McColl ontfermen en bracht hem een halve fles whisky met enkele tabletten in de Ieperse gevangenis. Hij moest proberen om McColl die te laten slikken zodat hij kalm zou blijven. Immers, de beschuldigde wist nog niet wat er te gebeuren stond met hem en vroeg zich voortdurend af waarom hij naar een andere gevangenis was overgebracht. Als laatste avondmaal kreeg hij wit brood met boter en een half glas whisky vergezeld van een tablet. Om middernacht werd de cel bezocht door enkele officieren. Een van hen las het doodvonnis voor. McColl's wereld stortte in en hij gedroeg zich enige tijd als een waanzinnige, waarop nog meer whisky werd aangereikt. Maar veel wilde hij niet drinken omdat hij leek door de hebben dat men hem suf wilde krijgen.

Toen kwam de aalmoezenier binnen en vertelde McColl dat hij verdiende om te sterven en dat hij naar de hel zou gaan indien hij God niet om vergiffenis bad. Sergeant Cavinder was verbolgen toen hij dit hoorde en gooide de aalmoezenier eruit, met het risico op een veroordeling voor insubordinatie. Cavinder prevelde zelf enkele gebeden voor McColl en slaagde erin hem te kalmeren tot het ochtendgloren.

Het werd nog maar net licht toen de militaire politie de cel binnenkwam. Twee agenten plaatsten een soort gasmasker (respirator) op het hoofd van McCol, draaiden het neusstuk en de oogstukken zo dat hij niets meer kon zien en plaatsten hem gehandboeid op een stoel, net buiten de cel. Een stukje papier werd op zijn borst bevestigd. Cavinder had hem net daarvoor nog een laatste hand kunnen geven.

De executie verliep volgens het reglement. Maar wat daarna gebeurde bleef Cavinder een leven lang achtervolgen. De brancardiers weigerden om de gefusilleerde naar zijn graf te dragen dat ondertussen al was klaargemaakt. Dus moest Cavinder de klus zelf klaren samen met een bereidwillige kompaan. De handboeien werden verwijderd en het lijk werd in een put gegooid. Het was december en alles was vervroren zodat ze enkel wat kleiklonters op zijn lichaam konden gooien om hem te bedekken. Cavinder imiteerde de aalmoezenier die hij wel vaker bezig gehoord had, maar nu nergens te bespeuren viel: "Ashes to ashes, dust to dust..." . De mannen van het executiepeloton stonden er vertwijfeld bij, maar wisten niet wie echt een dodelijk schot had gelost. Vijf geweren hadden immers losse patronen gekregen. De geweren hadden ze pas gekregen vlak voor de executie. Aldus hadden ze geen schuldgevoelens, of althans, dat was de bedoeling.

Private McColl ligt begraven op Ypres Reservoir Cemetery, plot 4 rij A6. Foto: M. Storme



Bronnen:
  • Babington, Anthony, For the Sake of Example. Paladin – Grifton Books/Collins London 1986
  • De Win, Guy, Shot at Dawn 1914-1918 België, onuitgegeven monografie WFA, vzw BELGIE
  • Kipling, Rudyard, Epitaphs of the War, web books.com/Classics/Poetry/Anthology/Kipling/Epitaphs.htm
  • Putkowski, Julian & Sykes, Julian, Shot at Dawn. Leo Cooper, Pen & Sword Books Ltd, London 1992
  • Putkowski, Julian, War Pardons. www.shotatdawn.info
----------

Voetnoten:
  • Kipling Rudyuard.Eptaphs of the War. Web-books.com/Classics/Poctry/Anthology/Kipling/Epithaphs.htm
  • Putkowski. Julian & Sykes, Julian, Shot at Down. Leo Cooper, Pen & Sword Books Ltd, London 1992
  • Dit is ook de titel van een eerste baanbrekend boek in dit verband: Babington, Anthony, For the Sake of Example. Paladin – Grifton Books/Collins London 1986

Gepubliceerd 30/12/2012.