Bij de inval van de Duitse legers op 4 augustus 1914, onderging België aanzienlijke volksverhuizingen. Tussen augustus en oktober 1914 verlieten meer dan anderhalf miljoen Belgen het land. Ze zochten hun toevlucht in Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland. Te midden van deze immense diaspora bevonden zich ook duizenden kinderen. Om hen te helpen en te begeleiden, werden structuren opgericht die speciaal voor hen bestemd waren.
Op 4 augustus 1914 was de grote vakantie pas begonnen. Toen het nieuwe schooljaar in september aanving, was de toestand van de scholen en het onderwijs dermate ontredderd dat het schoolbegin voortdurend werd uitgesteld, vaak tot in 1915. Veel scholen waren bezet, eerst door vluchtelingen die enig onderkomen zochten, daarna door terugtrekkende legereenheden. Finaal werden veel scholen in beslag genomen door het Duitse leger dat er soldatenverblijven, paardenstallen of lazaretten in onderbracht. Gedurende gans de oorlog werden in België allerlei pogingen ondernomen om het dagdagelijkse school-en klashouden zo goed en zo kwaad mogelijk te normaliseren, rekening houdend met de oorlogsomstandigheden.
Kinderen in de frontstreek – altijd de eerste slachtoffers van oorlogsgeweld – werden vanaf het voorjaar van 1915 naar binnenlandse (in de buurt van Veurne) of buitenlandse (in Frankrijk en Zwitserland) schoolkolonies getransporteerd om er toch van opvoeding en onderwijs te kunnen genieten. Deze kinderen, die de geschiedenis ingaan als Les enfants de l’Yser, zijn dan ook het symbool geworden voor alle kinderen die tijdens die Grote lange Oorlog, ver weg van thuis moesten zien te overleven.
Dat zij in vele gevallen toch onderwijs hebben kunnen genieten, dankzij de inzet van velen, is het thema van deze tentoonstelling.
Enkele foto's van de opening van de tentoonstelling op vrijdagavond 13 maart 2015.
André Gysel was er ook bij, hier bij de foto van zijn vader en zijn broer.
Verwelkoming door schepen Jef Verschoore.
En door Piet Chielens, conservator van het In Flanders Fields Museum.
Hieronder de tekst van zijn toespraak:
"Dames en Heren,
Ik aarzel tussen twee gevoelens.
Enerzijds wat een tentoonstelling hebben jullie gemaakt! Lieve Annick, beste Manu, achtbare leden van de stuurgroep voor het onderwijsmuseum, beste collega’s, Els, Frederik, Jan, Mie, Eric, Wouter, Ann-Sophie, Femke… Beste bruikleengevers, auteurs van de vele bijdragen in het boek, informanten tallenkant… wat een rijke inzichten hebben jullie hier verzameld, in dit fraaie boek en deze prachtige tentoonstelling. Dit is een tentoonstelling met een hart, voor kinderen, voor onderwijs, voor kinderen in nood, voor onderwijs in nood, voor tijden van noodweer… En dan aarzel ik… Want is het anderzijds niet allemaal wat makkelijk, dat leed van honderd jaar geleden? Een comfortabele compassie, die net daarom nostalgisch is, een vlucht in een geromantiseerd verleden dat zeer zeker nooit heeft bestaan?
Nee, dan het heden. Gisteren bracht Jens Fransen op Radio 1 een zoveelste stand van zaken vanuit de oorlog in Syrië. Hij stond uit te kijken over eindeloze groene heuvels, met naast zich een schooldirecteur. Maar geen kinderen aan zijn zijde, geen leerboek noch leerstof aan zijn hoofd. Het enige didactisch materiaal om op dit ogenblik zijn schoolpopulatie te dienen was (en is vandaag – als hij nog leeft) een Kalashnikov in de handen.
Een dramatische opener van een reportage over een land verscheurd door burgeroorlog en godsdienstoorlog en geopolitieke oorlog, op minder dan acht uur reizen hier vandaan. Terwijl de directeur vecht krijgen de kinderen les in een vluchtelingenkamp in Kurdisch of Turks gebied.
Ik luisterde al maar half meer, want zag meteen de parallel tussen wat daar vandaag gebeurt en wat zich hier honderd jaar geleden afspeelde, in en om deze plek. En mocht ik het niet gezien hebben, dan zou ik het hier wel hebben gezien, waar deze tentoonstelling precies die parallel trekt: beneden de trapjes: over de oorlog hier, in deze stad, in deze regio, en in de vele diverse vluchtgebieden, 100 jaar geleden, en hierboven: kort maar duidelijk over oorlogen in Afrika, in het nabije Oosten en in Europa vandaag.
Oorlog is van alle tijden, D&H, en oorlog is in wezen nooit anders. Wij bekwamen ons in het tonen van wetmatigheden doorheen de tijd. Wie aandacht voor een oorlogsverleden als nostalgie bestempelt, kan alleen gelijk hebben, als hij of zij het wil hebben over de platte uitwassen, over erfgoed dat erfkwaad wordt in zijn triviale benadering, ongegeneerde commercie, flauw sentiment of zogenaamd waardenvrije beschrijving van het verleden.
Wie hier vandaag voor het eerst zou zijn, in deze stad of in dit museum, kan ik verzekeren: het is niet zo dat de stad Ieper, noch zijn Stedelijke Musea dat verleden benaderen. Wij zijn op dat punt nog een soort oude schoolmeesters die oprecht menen dat lering te trekken valt uit wat ons (als samenleving) eerder is overkomen. En als oude schoolmeesters gaan we daarin voor. Tentoonstellingsmakers maken historisch of theoretisch inzicht op zijn best “aanschouwelijk” (nog zo’n heerlijk oude-schoolmeesterwoord), dat wil zeggen zowel aantrekkelijk als beschouwend. Dat is dit medium op zijn best, en daar zijn we in het IFFM en hier bij onze buren in het Onderwijsmuseum, goed in.
Geloof mij niet op mijn woord. Bekijk deze tentoonstelling. Zij is logisch in haar benadering, maar warm in de uitwerking, en soms prachtig doordrammend in het detail. Zij komt op voor de kleine jongens en meisjes die dit voorjaar precies honderd jaar geleden een eretitel en een hondenleven kregen: Enfants de l’Yser, werden ze genoemd, naar het voorbeeld van het heldenleger aan de IJzer / l’Armée de l’Yser… Maar aan vluchteling zijn is niets heroïsch. De Enfants de l’Yser die ik in mijn leven bewust en vooral onbewust heb ontmoet, waren daarin meestal duidelijk: ik heb niet één keer horen zeggen wat een fijne tijd ze hadden gehad in Frankrijk, Zwitserland, Engeland of Holland. Integendeel: zoals het hier ergens in de tentoonstelling staat, als één kruisje in de kantlijn (een teken afgesproken voor de correspondentie naar huis, om de censuur te slim af te zijn), als één kruisje in de kantlijn betekende dat ze eigenlijk liever elders waren geweest, waar stond een hele zoom van kruisjes dan niet voor?
Een anekdote, D&H, maar geen sentiment. Een hele generatie van kinderen uit de oorlog sloeg zich zo goed en zo kwaad als ze dat konden door hun ballingschap, maar velen werden getekend voor het leven. Ik herinner me enkele jaren geleden, een ontmoeting met broeder Dries in de abdij van Sint-Sixtus. Hij was toen al bijna honderd! Hij vertelde hoe hij met zijn ouders naar Frankrijk was getrokken: naar Varengeville-sur-mer, en wat een fijne tijd hij er wel had. Hij liep er school, maar vaak kwamen zijn ouders er op bezoek. Uit het dagboek van Achiel van Walleghem, br. Dries – Andrétje Huyghe – kwam uit Dikkebus, weten we echter dat hij als driejarige in mei 1916 naar de schoolkolonie werd gestuurd, en dat het wellicht nog meer dan een jaar heeft geduurd voor zijn ouders hem voor het eerst terugzagen. Ons geheugen is gelukkig vaak mild, wanneer dat nodig is.
De tentoonstelling kijkt evengoed naar het heel wat minder heroïsche, maar daarom niet minder onfortuinlijke leerlingen- en leerkrachtengild aan de overkant, in bezet België. Waar het zaak was om de opvoeding staande te houden tegen een gebrek aan middelen op alle gebied: aan leerkrachten, aan materiaal, aan lokalen… De blokkade tegen Duitsland liet zich uiteraard ook en zelfs eerst bij de bevolking van het bezette gebied voelen, en waar het anderzijds ook zaak was om de loeiende golf van politieke manipulatie te trotseren.
Niet dat de manipulatie elders minder was. Ik deel het genoegen van de commissieleden dat hier de algemene leerplicht van 1914 niet vergeten wordt. De foto’s van schrijnende kinderarbeid worden alleen overstemd door de tientallen, honderden gezichtjes op de groepsfoto’s van zij die wél schoollopen – zelfs in oorlogstijd!
Maar tegelijk moet ik dan denken aan wat een professor pedagogie (emeritus) mij jaren geleden zegde. De leerplicht die overal in Europa werd ingevoerd in het laatste kwart van de 19de eeuw was een zegen, maar was tegelijk ook mede oorzaak dat de mythologie van de natiestaat (de zegeningen van het vaderland en de offers die zijn onderdanen daarvoor verschuldigd waren) er mede voor zorgden dat de mobilisatie van de hele Europese bevolking vóór de oorlog in 1914 eigenlijk zeer makkelijk verliep.
In dat verband is het zondermeer belangrijkste document van deze tentoonstelling een verslag van een pedagogische studiedag uit 1920, waarin de Belgische leerkrachten onderricht kregen over de Eerste Wereldoorlog, onder de titel “les nouvelles pages glorieuses de notre histoire nationale”. De wandplaat die er tegenover hangt illustreert de glorierijke bladzijde.
Ook daarvan moeten we ons in Ieper bewust zijn, hoe het herdenken vandaag tegelijk ook het voorbereiden van een volgend conflict in de hand kan werken. Of tenminste de geesten daartoe openstelt. Ook daarover moet vredeseducatie vandaag gaan. En tegenover – in het bijzonder – het Britse publiek dat vandaag Ieper bezoekt, is het soms frustrerend om te moeten vaststellen hoezeer de leerlingen worden afgeschermd van eventuele Belgische pedagogische begeleiding. “too continental, too controversial”… Te veel gericht op de rol van het slachtoffer, denk ik dan.
Maar als het over oorlog gaat is er alleen dat standpunt. Zeker hier, in deze stad, in deze frontstreek. Dat is ons standpunt. Dat is wat die Enfants de l’Yser hun hele leven lang ons hebben doorverteld en in hun levenshouding hebben meegegeven. Maar bekijk het gerust even objectiever: Hoe moet een stad die helemaal verwoest werd en de helft van zijn bevolking verloor anders tegen oorlog aankijken? Hoe moet een regio die vanuit een modderpoel helemaal diende heropgebouwd te worden, anders met het leven omgaan?
Het zou onhistorisch en onwetenschappelijk en al helemaal niet dialectisch zijn om dat standpunt te negeren.
Ik ben het uiteraard eens dat onderwijs overal is, zelfs in oorlogstijd, zoals de makers suggereren. En dat dank zij de vele, volgehouden en vaak individuele inspanningen de Belgische kinderen in oorlogstijd toch een al bij al behoorlijk onderwijs hebben genoten. Zoals mijn oude schoolmeester van het eerste leerjaar in zijn besluit (Robert Barbry in het boek) zegt: dank zij die inspanning diende men in vredestijd toch niet weer vanaf nul te herbeginnen. Maar dat doet niets af van de pijnlijke omstandigheden noch van de gruwelijke tijd waarin dit alles geschiedde. Integendeel. De duizend ogen die ons hier aankijken, de duizend kruisjes in de rand (gehaakt of geschreven), herinneren er ons aan waar het in een oorlog echt om gaat. En dat kinderen daar altijd – samen met de waarheid - de eerste slachtoffers van zijn."
-----------------------------
Bij de tentoonstelling verscheen ook een boek.
Aan de hand van een brochure kun je de tentoonstelling bezoeken.
De link naar vandaag wordt ook gelegd.
Pagina aangemaakt door Westhoek.be / WO1.be - Greatwar.be.