Loopgraven uit de Eerste Wereldoorlog in Adinkerke
Auteurs: Guido Mahieu en Luc Vanacker
In de Westhoek vind je nog alom resten van militaire versterkingen uit de Tweede en de Eerste Wereldoorlog of van Vauban (bv. Ieper, eind 17de eeuw). Net over de Frans-Belgische grens zijn er bovendien nog sporen van twee andere conflicten. Naast de Duinkerkevaart en in de duinen van Bray-Dunes bv. vind je nog bunkers van net vóór de Tweede Wereldoorlog (september 1939 - mei 1940) toen Frankrijk aan nazi-Duitsland de oorlog had verklaard, maar zelf niet tot de aanval overging.
Ten gevolge van de nederlaag in de Frans-Pruisische oorlog (1870) werd generaal Séré de Rivières (1815-1895) in Frankrijk belast met het ontwerpen van een nieuwe verdedigingslinie, omdat het systeem van versterkte grensplaatsen van Vauban niet langer volstond. Ook in België was men al tot dit inzicht gekomen. Van 1859 tot 1865 had Henri-Alexis Brialmont (1821-1903) het 'nationaal reduit Antwerpen' gerealiseerd. Na de Frans-Duitse oorlog kwam daar nog een Buitenlinie bij (1878-1906, de Rupel-Netelijn) en werden ook de fortengordels rond Luik en Namen gebouwd (1888-1891). In de Belgische Westhoek werden de Vaubanvestingen gesloopt, op een stuk in Ieper na.
In Frankrijk voorzag Séré de Rivières in korte tijd (1875-1885) de bouw van 196 forten, 58 kleine verdedigingswerken ('petits ouvrages') en 278 batterijen. Doordat de Elzas en een deel van Lotharingen door het Duitse Rijk waren aangehecht, werd de nieuwe grens tussen Verdun en Belfort het eerst verdedigd.
Het Duitse Rijk had in 1870 de neutraliteit van België gerespecteerd en daarom werd het niet nodig geacht om de noordergrens sterk te verdedigen. Er waren versterkte kampen ('camps retranchés') voorzien in Rijsel en Duinkerke. Voor de verdediging rond Duinkerke dienden Grevelingen met zijn Vaubanversterking , waar ook geïnundeerd kon worden, Sint-Winoksbergen, waar nieuwe bunkers gebouwd moesten worden, de bestaande fortjes Louis en Vallières en een nieuw te bouwen fort in Lefferinckhoucke, het Duinenfort ('
Fort des Dunes').
De verdediging van de noordergrens was nog niet af toen Séré de Rivières in 1880 met pensioen ging. De bunkers van Sint-Winoksbergen werden bv. niet gerealiseerd bij gebrek aan geld. Intussen was ook de brisantgranaat ontwikkeld, waardoor militairen die geschutsstellingen bemanden veel kwetsbaarder werden en met het nieuwe explosief meliniet kreeg de artillerie een grotere reikwijdte en een grotere destructieve kracht. Daarom dienden de oorspronkelijke plannen aangepast te worden. Voor de bescherming opteerde men bv. niet langer voor een paar meter aarde, maar voor gewapend beton.
Om de haven van Duinkerke verder te beschermen, kwamen er naast het Duinenfort (met een kazerne voor 451 man), een (nog bestaande) batterij in Zuydcoote (af in 1879), een batterij in Mardyck (met een kazerne voor 115 man) en een 'annexe' in 1895 met bunkers in gewapend beton voor 36 man, de westelijke verdedigingswerken (1890-1911) met een kazerne voor 220 man en ten slotte het fort van Klein Synthen (1906-1908) in gewapend beton met een kazerne voor 186 man. Voor de vooruitverdediging rekende men ook op inundaties.
(Schets: Julien Depret)
Dat de Fransen plannen hadden om Duinkerke door middel van inundaties te beschermen, bleek tijdens de eerste maanden van de oorlog. Op 25 augustus 1914 waren de kanalen al op een hogere waterstand gebracht en 25 oktober beveelt Foch vanuit Kassel om de Moeren te inunderen. Dat bevel werd dezelfde avond afgeblazen na een telefoon met onze premier De Broqueville, waarna de Belgen zelf de IJzervlakte inundeerden.
Nog vóór de inundaties van de IJzervlakte – en dit al sinds 16 oktober 1914 – zijn er verdedigingswerken aan de gang aan de Lovaart omdat er ernstig rekening mee gehouden wordt om het Belgische leger achter dit kanaal te hergroeperen. Die werken aan de Lovaart worden ook na de geslaagde inundatie van de IJzervlakte verder gezet en begin 1915 bouwt men vooral de verdediging op de westelijke kanaaloever verder uit
(1).
Naast de tweede verdedigingslinie aan de Lovaart, was er ook een derde verdedigingslinie die gedeeltelijk op Frans en gedeeltelijk op Belgisch grondgebied lag. Ze liep van de oude Cabourduinen tussen Adinkerke en Ghyvelde via de Moeren naar Hondschote, waar ook Belgen gelegerd waren, en zo verder naar Oost-Cappel aan de IJzer. In de Cabourduinen is het enige volledige loopgravenstelsel uit de Eerste Wereldoorlog bewaard gebleven. Het strekt zich zowel op Belgisch als op Frans grondgebied uit. Dit loopgravenstelsel in de oude duinen van Cabour maakte deel uit van de 'vooruitgeschoven verdediging' van Duinkerke, die op (gedeeltelijke) inundaties berustte.
Wanneer de Limburgse minderbroeder Hilarion Thans in het voorjaar van 1915 in Cabour aankomt, geeft hij de volgende bechrijving:
"Van Adinkerke naar Bray-Dunes, dwars de grens over, beslaan de duinen een breedte van minstens twee kilometer. Naast dit aangrijpend Sahara-landschap loopt dan een strook vruchtbaar vlak land, met koren- en aardappelvelden, waardoor het spoor, de veldbaan, en de dijklanen van een kanaal naar Duinkerken trekken. Voorzeker is dit kleiland de bodem eener oude lagune, het wordt immers binnenlands omzoomd door een tweede duinenreeks, wel niet zoo breed en ook zoo woest niet al de eerste. Op Belgsichen grond vindt men er schraal gras en jonge plantsoenen. Op Franschen bodem heeten deze oude duintjes "Palestina", en dragen, tot tegen Ghyvelde, groepen parasol- en zeepijnboomen. Het noordelijk deel van dit eigenaardig heuvellandje, dat als een wit-en-groen eiland moest op-ruggen uit de primitieve moeren, was sinds lang in staat van verdediging gebracht. Door bosch en duingras kronkelden keurige loopgraven van beton- naar betonschansen, en immer weer versukkelde de wandelaar in breede prikkeldraadwebben tusschen heesters en stammen gespannen. Hier vielen immers samen de uiterste lijn van ons zware geschut, en de meest vooruitgeschoven verdedigingswerken van Duinkerken; in menig boschje stonden verscholen de vertikale vuurmonden van Fransch, Engelsch en Belgisch anti-vliegtuig-verweer.
In lateren tijd was daar een ploeg grondwerkers verschenen. Ze hadden de grillige zandterpen platgelegd, langs rechte lijnen, rijen blauw-grauwe barakken opgetimmerd. Rond de roode bakstenen villa waren, niet heel sierlijk, niet heel ordelijk, gebouwtjes en keten voor personeel en algemeene diensten opgerezen. Dàt houten dorp was nu het krijgshospitaal Cabour." (2)
In het hospitaal van Cabour ziet Hilarion Thans in de zomer van 1917 de slachtoffers van mosterdgas binnenstromen:
"We konden van te voren raden wanneer gasslachtoffers zouden toekomen: 't was altijd na nachten dat heel de Noord-Oostkim van lagen donder had gedreund, en grondschokken de houten barakken hadden doen schudden en beven. In de vroegen morgen snorden de ambulaciewagens aan; rusteloos klepte de bel der onvangstzaal. Karweimannen gespten het achterzeil los, trokken voorzichtig de vier draagbaren – de zieken hingen twee en twee boven elkaar - uit den auto. Over de passerellen gaf het een sjouwen met weerloze lichamen, waarvan ook het hoofd onder de deken gedoken lag, op doorwegende berries. Meermalen ontvingen we aldus, in enkele uren, bij de twee honderd mannen.
Bij die arme kerels was de nachtwacht bijzonder pijnlijk. Niet dat ze lastig waren! Doch hun ellende was niet aan te zien. Daar waren er wier bovenlijf rood-bruin geschroeid was als beroeste kachelflanken. De arm van een jong kapiteintje, die het lijk van een door gas gedooden makker verdragen had, was verbrand tot op het been: enkel door de aanraking met de kleeren van het lijk. Bijna alle patiënten lagen dagen blind: hun roode, gezwollen oogleden plakten bloedig opeen. Van rauw vleesch waren hun lippen. Aan al de deelen van hun lichaam, ook de geheimste, waar de huid teerder en de vetvliezen overvloediger zijn, had een chemische verbinding van het helsche gas met het weeker vleesch plaatsgegrepen : daar lag alles met een gloeiend ijzer gesmolten en gezengd. Zeer moeilijk haalden de mannen adem, ze kuchten en hoestten zonder rust noch duur. Hun gevoeg konden ze niet doen dan met hevige pijn. Als ge dan de godganschen nacht niets anders hoorde dan kreunen en klagen, en ook het Godlasteren van martelaars-tegen-hun-wil, dan had je wel uw hoofd tusschen je handen genomen en gevraagd: Zijn we soms in de twintigste eeuw vóór Kristus? Is dit nu het resultaat van wetenschap en vooruitgang? Ratten zou men niet met brandgas mogen uitroeien: de dierenbescherming zou ertegen opkomen! Maar jonge mannen, de keur van een volk, aldus verdreven, dat is de moderne oorlog!" (blz. 173-174)
In juli deed de Spaanse griep zijn intrede en zorgde in Cabour alleen voor tot 40 zieken in 24 uur.
In tegenstelling tot de IJzervlakte, die vier jaar lang blank stond, werd de gedeeltelijke onderwaterzetting van de valleien van de Bergenvaart en de Kolme en van de Buitenmoeren ('wateringues') in juni 1915 teniet gedaan. Toen de Duitsers in april 1918 echter een laatste offensief ontketenden en de Kemmelberg en Belle veroverden, werd dit gebied opnieuw onder water gezet (tot 25 augustus 1918) en werden ook de loopgraven in Cabour versterkt.
De valleien van de Bergenvaart en de Kolmevaart en de Buitenmoeren werden in 1914 en opnieuw in 1918 gedeeltelijk onder water gezet. Het gearceerde deel geeft aan wat nog meer blank kon worden gezet. Fragment van een kaart uit A. Chatelle, Dunkerque pendant la guerre 1914-1918, Parijs, 1925, p. 13.
Hilarion Thans getuigt :
"De Duitschers hadden hun groot Westeroffensief ingezet. Ze drongen op over Béthune en Bailleul. Heel de Vasten door hadden ze dagelijks, met vèrdragende stukken, Adinkerke en omtrek beschoten. In militaire taal heet dat: "de verkeerswegen van den vijand onder vuur houden" – feitelijk vuurden ze in 't wild over akkers en hoeven, hakten spelende kinderen op straat tot hoofd-kaas, begroeven boeren en burgers onder de puinen van hun huis. 't Was in die tijden dat , in koortsige haast, op de daken van de lazaretten een breedarmig rood kruis geborsteld werd op sneeuwwit veld. Wat niet belette dat menig zware granaat op het terrein van 't hospitaal insloeg, soms in de onmiddellijke nabijheid van de barakken. De brokken staal vlogen door de houten beschotten als door papier. De bombardementen uit de lucht – waarbij een der onzen werd doodgeslagen – gingen middelerwijl hun onverstoorden gang; zekeren morgen kwam er ook leven op de zee en hageleden houwitsers van Duitsche torpedojagers over het hospitaal.
Hilarion Thans als aalmoezenier
Toen waren de Franschen aan gekomen, met de opdracht onze duinenstrook in een nood-bolwerk te herscheppen. Nieuwe loopgraven verlengden de oude, nieuwe beton-redouten werden gegoten, breedere draadnetten overspanden de duintjes. Op die werken stonden we 's avonds te kijken, vereerd als we genood werden een handje toe te steken. De Pruisen vonden 't ook wel de moeite waard eens over te komen: in vollen middag, met zes Albatrossen, zwierden ze boven ons hospitaal, beurtelings op hun zij liggend om fotografische opnamen te doen. Om de honderden shrapnells van de afweerkanonnen bekreunden zij zich juist zoveel als een kudde olifanten om een muggenzwerm.
Na de loopgrachten, werden de schuilplaatsen voor de cent vingt longs gegraven - kanonnen met langen loop van twaalf centimeter nuttige doorsnee. Bij middel van sierlijke loovertenten, waardoor ze eventjes maar hun spitsen snoet staken, werden de lange jannen behoed tegen een zonnesteek. Die verspreide kanonnen hadden drie honderd man bediening; overal in de zandheuveltjes werden voor deze laatsten houten schuilplaatsen ingebouwd, ondergrondsche salonnetjes waar ze 's avonds ons bezoek verwachtten." (blz. 142-143)
Het loopgravenstelsel
Het loopgravenstelsel in de Belgische Cabourduinen situeert zich ten oosten van de centrale dreef en vormt als het ware een driehoek. Een zijde volgt de noordelijke grens van het oude duinengebied terwijl de twee andere een hoek vormen zo'n 200 meter ten oosten van de centrale toegang. Dit is bij het bunkercomplex uit de Tweede Wereldoorlog. Die driehoek wordt doorkruist door een dwarse verbindingsloopgraaf. De belangrijkste stukken kennen een getand verloop.
De oostelijke, noord-zuid lopende loopgraaf is op drie plaatsen voorzien van schuilbunkers. Die zijn opgetrokken uit gele baksteen en voorzien van een betondak. In een latere fase (maart 1918?) is dat dak nog versterkt tot 60 cm dik. Die schuilbunkers liggen ongeveer 150 meter uit elkaar en zijn wellicht na de Tweede Wereldoorlog bedekt met zand.
Het loopgravenstelsel vormt een driehoek met een zijde langs de Veldstraat en een hoek tegen de Cabourweg. Centraal loopt ook een dwarse verbindingsloopgraaf. Het militair hospitaal lag ten westen van de centrale dreef. Fragment van een toeristische folder.
Ten oosten van die meest oostelijke loopgraaf lag een dubbele prikkeldraadversperring.
De westelijke loopgraaf loopt parallel met de centrale dreef. Ook hier was er een prikkeldraadversperring aan de frontzijde. Deze loopgraaf had centraal een 'redan', een uitsprong, omgeven met prikkeldraad, maar geen schuilbunkers.
Foto van een deel van de noordelijke loopgraaf met grazende pony's.
Ook ten westen van de centrale dreef, in de buurt van het hospitaal zijn stukjes loopgraaf bewaard gebleven, maar die zijn minder complex.
Kanonstellingen
In het domein Cabour bevonden zich ook de verste Belgische artilleriestellingen. Op het terrein kan je stellingen herkennen als kratervormige ronde of licht ovale uitgravingen, meestal met een onderbreking aan de westelijke rand.
Er waren een drietal artilleriestellingen. De grootste bevond zich in het noorden tegen de Franse grens. De twee andere geschutsstellingen bevonden zich in het oostelijk gedeelte en ze zijn te zien op het plannetje hierboven.
Naast het unieke loopgravencomplex en de verste artilleriestellingen, was Cabour ook de plaats waar voor het eerst op industriële schaal aan waterwinning werd gedaan. Maar dit is een verhaal voor een andere keer.
Beknopte bronvermelding:
- Julien Depret, Le nord, frontière militaire, Salomé, 2003.
- Robert Gils, Be-vestigd verleden. 1000 jaar versterkingskunst in België, De Krijger, 1996.
- Maurice Million, Les fortifications de Dunkerque à travers les âges 987- 1945, St. Omer, 1967.
- Johan Termote e.a. , Gebiedsvisie voor de fossiele duinen van Adinkerke inclusief beheerplan voor het Vlaams Natuurreservaat De Duinen en Bossen van De Panne, deelgebied Cabour en deelgebied Garzebekeveld, Onuitgegeven beleidsdocument i.o.v. WVI, april 2008.
----------
Voetnoten:
- (1) Willem Wackenier, Alveringem in de Grote Oorlog, De Klaproos, 2006, pp. 55-58.
- (2) Hilarion Thans, Mijn Oorlog, Mechelen, 1934, pp. 77-78.
Gepubliceerd 03/02/2013.