Open Monumentendag 2003: "Steen en WOI"
De Westhoek en het Stenen Erfgoed van de Eerste Wereldoorlog

De Westhoek heeft een rijk en divers patrimonium. Toch komt al wie begaan is met het erfgoed van de streek onvermijdelijk in contact met de Eerste Wereldoorlog. Een groot aantal historische sites houdt er zelfs direct verband mee. Als belangrijkste stenen relicten van de 'Grote Oorlog' zijn er enerzijds de nog niet volledig geïnventariseerde betonbunkers en anderzijds de vele begraafplaatsen. Een inleiding tot twee merkwaardige stukken steengeschiedenis door Franky Bostyn en Dominiek Dendooven, respectievelijk verbonden aan het 'Memorial Museum Passchendaele 1917' in Zonnebeke en het 'In Flanders Fields Museum' in Ieper.

BUNKERS

Bunkers onderscheiden zich van alle andere oorlogsconstructies door het gebruik van gewapend beton, dit is de combinatie van staal en beton. Hoewel de techniek reeds gekend is van voor 1914, zijn bunkers toch een wezenlijk product van de Eerste Wereldoorlog en een antwoord op de steeds zwaarder wordende artilleriebeschietingen in een vastgelopen stellingen-oorlog. Het succesvol gebruik van de bunker in de Eerste Wereldoorlog leidt in het interbellum tot de aanleg van grote bunkerlinies, zoals de Maginot-linie, en komt tot een ongekend hoogtepunt in de Tweede Wereldoorlog met de aanleg van de Atlantik-wall.



In de zomer van 1915 zien de Duitsers als eersten in dat het een lange strijd wordt en beginnen zij met de uitbouw van een verdedigingssysteem in de diepte. Vooral na de moordende offensieven bij Verdun en aan de Somme trekken zij zich bijna overal terug op de goed verdedigbare hoogtes van de midden-West-Vlaamse heuvelkam. De geallieerden daarentegen, en in de zuidelijke westhoek vooral de Britten, houden halsstarrig vast aan elke morzel grond en blijven de hele oorlog geloven in de doorbraak. Vanaf 1916 ontwikkelen de Duitsers een bijzonder efficiënt verdedigingssysteem waarbij de dicht bezette loopgraven vervangen worden door stevige betonbunkers met daarin enkele manschappen verenigd rond een mitrailleur, waarbij de verschillende posten elkaar perfect kunnen dekken. Zo worden er verschillende lijnen in de diepte uitgebouwd en daarachter ook nog specifieke commandobunkers, Mannschaftsunterstände, verbandposten, etc. Op enkele uitzonderingen na beginnen de Britten pas na de catastrofe bij Passendale, dit is in de winter 1917-18, met de bouw van betonbunkers.

De logistiek die met de Duitse bunkerbouw gepaard gaat, spreekt tot de verbeelding. Zo heeft een gewoon regiment als IR 126 eind 1915 wekelijks 150.000 kg cement en 300.000 kg kiezel nodig voor de bouw van bunkers tussen Geluveld en Hooge. Tegen de zomer van 1917 zijn in de voorste linies van de Ieperboog tussen Pilkem en Hill 60 méér dan 2000 bunkers gevechtsklaar en plant men in de Flandern-I-stelling bij Geluveld nog 1540 supplementaire betonconstructies. Ze worden veelal gegoten binnen een houten kader tussen aanvankelijk zware profielen en naderhand lichtere verankeringen in rond ijzer. In de ons overgeleverde bunkers zijn de gietlagen dan ook nog zeer duidelijk herkenbaar. De bekisting in het bouwwerk wordt veelal ter plaatse gelaten en gebruikt als binnenbekleding. Gegoten op een verhouding van 1 cement, 2 zand en 4 gebroken steen of (bij voorkeur) kiezel, moeten muren van 1 m dik met verankerd ijzer bestand zijn tegen een voltreffer van 15 cm. Naast houten bekisting maken de Duitsers als basis voor hun gietwerk ook gebruik van golfplaten, wat dan wel een maximale binnenbreedte van 3 m impliceert. Om de bouwwerken aan het oog van de vijand te onttrekken, worden heel wat bunkers gebouwd binnen de ruïnes van een hoeve, die zo veranderen in echte weerstandsnesten. In verscheidene betonbunkers kan men vandaag nog duidelijke resten van de rode baksteenbouw van de vooroorlogse hoeve herkennen, zoals Vee Bend in Langemark. Andere constructies worden vaak voorzien van camouflageschermen of een laag aarde. Deze helpt ook de inslag van invallende projectielen afdempen, waarbij 0,50 m aanaarding als voldoende beschouwd wordt.

Belangrijke factoren voor een succesvolle bunkerbouw in de frontlijn zijn het aanvoeren van de gigantische hoeveelheden grondstoffen over smalspoorlijnen en het ter plaatse machinaal kunnen mixen van het beton op zogenaamde 'Mischplätze'. Waar dat onmogelijk blijkt, opteren de Duitsers voor een tweede bouwtype met stenen in gewapend beton. Vanaf 1916 worden hiervoor (o.a. in Wervik) speciale stenen vervaardigd met volle en halve gaten, die eenmaal geschrankt met speciale ijzers kunnen verankerd worden. Zowel uit Duitse als uit Britse rapporten blijkt echter de relatieve zwakheid van deze gemetste t.o.v. gegoten constructies. Uit een Britse analyse van 34 veroverde bunkers tussen Mesen en de Douve blijkt bijvoorbeeld dat slechts 9 bunkers beschadigd of vernield zijn, waarvan wel 8 in stenen. Na de oorlog zijn de bunkerstenen bijzonder gegeerd als bouwmaterialen en vandaag zien we nog op verschillende plaatsen een stalling gebouwd of een erf aangelegd met dergelijke stenen. De belangrijkste site met vier intacte bunkers in betonstenen is Bayernwald in Wijtschate.



De overgebleven Britse bunkers in de zuidelijke Westhoek zijn bijna allemaal gegoten op zware golfplaten, de zogenaamde 'elephant plates', met een binnenbreedte van 3 m. In tegenstelling tot hun Duitse soortgenoten zijn ze aan de buitenkant meestal afgerond, waarbij het gietwerk gebeurd is tegen gegolfd ijzer of zandzakken. Bekende typevoorbeelden zijn de bunkers op de Lettenberg in Kemmel en verscheidene alleenstaande exemplaren zoals op de Ieperse zuiderring of bij 's Graventafel in Passendale. Belangrijkste en bijna enige uitzondering zijn de opengestelde bunkers van de Ieperse kanaalsite Essex Farm. De vroegste Britse bunkers bevinden zich op de Scherpenberg in Loker. Ze zijn eveneens gemaakt op golfplaten, maar de voor- en achterzijde is gegoten tegen een gemetste structuur in traditionele rode baksteen. Het aantal bunkers met nog aanwezige golfplaten is zeer beperkt, want na de oorlog zijn ze bijna overal verwijderd als dankbare recuperatiematerialen of als waardevol schroot.

Wanneer de eerste bewoners naar het einde van 1919 terugkeren naar de totaal verwoeste frontstreek, vinden ze de obusputten niet naast, maar in en over elkaar met daartussen goed ingebouwde betonnen monsters. Sommige doen dienst als eerste noodwoning, maar enkele jaren later worden ze reeds overal tot ontploffing gebracht, want de boer wil weer ploegen en het metaal dat ze bevatten is bruikbaar of geld waard en het betonpuin blijkt ideaal voor het verharden van wegen. In 1929 laat de staat zich met de zaak in en biedt aan iedereen de eenmalige gelegenheid bunkers kosteloos te laten opruimen, wat tot 1932 massaal gebeurt door gespecialiseerde firma's. Twee decennia later is er ten tijde van de oorlog in Korea opnieuw geld te verdienen met oude metalen en worden nog eens tientallen constructies systematisch ontmanteld. Maar ook in recentere jaren hinderen ze vaak de vooruitgang of worden als niet esthetisch beschouwd en opgeruimd. Waar men ze vroeger tot ontploffing bracht of tekeer ging met de voorhamer, maken aannemers nu doorgaans een grote put naast het bouwwerk en trekken er de constructie in stukken in. Naar schatting resten er ons vandaag in de zuidelijke westhoek, met inbegrip van het hinterland tot Roeselare en Kortrijk, nog zo'n 500 bunkers uit de Eerste Wereldoorlog.

BEGRAAFPLAATSEN

In de Westhoek behoren de tientallen oorlogsbegraafplaatsen tot de meest zichtbare relicten van de Eerste Wereldoorlog. De 'nationaliteit' van een begraafplaats (Brits, Frans, Duits en Belgisch) onderscheidt zich zowel door aanplanting en aanleg als door architectuur en grafstenen. Franse en Belgische begraafplaatsen worden niet altijd volkomen terecht als 'slecht onderhouden' aanzien. Het is vooral de erg sobere aanleg en beplanting en het ontbreken van enig architecturaal element, die maken dat er een groot contrast is tussen deze begraafplaatsen en die van Britten en Duitsers.



De Franse begraafplaatsen kan men het saaist noemen: er is geen indrukwekkende toegangspartij en de bijkomende architectuur wordt vaak beperkt tot een inspiratieloos monumentje bij een massagraf. De mooie, moderne calvarie op Saint-Charles-de-Potyze (Zonnebeekseweg, Ieper) is een uitzondering. Op een Franse begraafplaats zijn er zelfs geen grafstenen in de letterlijke betekenis van het woord. De graftekens (stèles voor moslims, joden en vrijzinnigen; kruisen voor christenen) waren oorspronkelijk vervaardigd in beton en sinds de jaren 1970 in een makkelijk te onderhouden composietmateriaal met marmerpartikels. Het grafplaatje vermeldt slechts de naam, voornaam, rang en eenheid, sterfdatum en stamnummer. Op vele Franse begraafplaatsen treft men een massagraf (ossuaire) aan.

Hoe licht en modern de Franse graftekens ook zijn, zo imposant en zwaar zijn de Belgische militaire grafzerken. Aangezien het om een arduinsteen gaat van 100 x 52 x 15 cm met een gewicht van bijna 150 kilogram valt dit zowel letterlijk als figuurlijk te nemen. Arduin is een harde, blauwgrijze kalksteen die ook in België ontgonnen wordt. Het ietwat barokke ontwerp van architect Simons uit 1920 - soms spreekt men schertsend van kleerkastmodel - is na heel wat discussie officieel aanvaard in 1924. Sinds 1925 is het gebruik van deze officiële Belgische grafsteen veralgemeend en vervangt hij de houten kruisen, de zogenaamde heldenhuldezerkjes en de privé-monumenten, tenzij de familie bezwaar aantekende en het behoud vroeg van de oorspronkelijke zerk. De bronzen plaat op een Belgische grafzerk vermeldt veel gegevens: naam, eenheid, geboorteplaats en -datum, sterfdatum en de toegekende eretekens. De taalkeuze gebeurde door de nabestaanden. Niet-geïdentificeerden kregen een tweetalige tekst. Op de Belgische militaire begraafplaatsen treft men vaak ook enkele heldenhuldezerkjes aan. Deze betonnen zerken in de vorm van een Keltisch Kruis zijn ontworpen door Joe English en vanaf augustus 1916 door het Vlaamsgezinde Comité voor Heldenhulde geplaatst op graven van Vlaamse studenten en vrienden. De kostprijs is betaald door kameraden. De brede voet van het heldenhuldezerkje laat veel plaats voor gegevens. Bovenaan staan de letters AVV-VVK en de blauwvoet, twee verwijzingen naar de Vlaamse (studenten)beweging. Van de ca. 800 oorspronkelijke heldenhuldezerkjes blijven er nu nog zo'n 75 over. De in 1925 vernietigde heldenhuldezerkjes zijn soms gebruikt voor de verharding van de toegangsweg naar de begraafplaats, zoals in Adinkerke en wellicht ook in Westvleteren.



In tegenstelling tot de Franse en Belgische begraafplaatsen speelt architectuur wel een belangrijke rol op de vier Duitse militaire begraafplaatsen in West-Vlaanderen: Langemark, Menen, Vladslo en Hooglede. Zo is het indrukwekkende, maar erg gesloten poortgebouw van de Duitse begraafplaats in Langemark gebouwd in rode Wezerzandsteen. De liggende grijze grafstenen in gepolijst graniet vermelden slechts weinig gegevens: naam, soort militair of rang en sterfdatum. Graniet is een grijze kalksteen met kleine witte vlekjes van zeelelieresten. Het gebruik van sobere liggende grafstenen is wellicht ontleend aan protestantse kerkgenootschappen zoals de Hernhutters, die inderdaad die gewoonte hebben. Tussen de grafstenen staan enkele groepen van drie kruisen in basalt, een zeer hard, donkergekleurd vulkanisch gesteente. Deze kruisen dienen louter als ornament en duiden geen graf aan.

Het meest bekend en drukst bezocht zijn de talrijke begraafplaatsen van de Commonwealth. Architectuur en aanleg spelen er een grote rol en zijn het werk van de bekendste Britse architecten uit hun tijd zoals Edwin Lutyens, Reginald Blomfield, Herbert Baker en Charles Holden. Voor de architectuur van de begraafplaatsen, meestal bestaande uit toegangspartij, ommuring en schuilhokje, wordt gebruik gemaakt van verschillende steensoorten, waarbij de combinatie van rode baksteen met Portlandsteen (of wit geverfde beton) het meest voorkomt. Blomfield, de architect van de Menenpoort, ontwerpt ook het Offerkruis (Cross of Sacrifice), dat men op alle Britse begraafplaatsen aantreft. De knappe en veelzijdige Lutyens ligt dan weer aan de basis van de Herdenkingssteen (Stone of Remembrance), die alleen gevonden wordt op begraafplaatsen met meer dan 400 doden. Lutyens' Stone of Remembrance is een monoliet van perfecte afmetingen, die uitdrukking moet geven aan de idee van eeuwigheid (want wat is er eeuwiger dan een steen?).



De klassieke 'Standard Commission Headstone', die 81 x 38 x 7,5 cm meet, is een ontwerp van een groep architecten en kunstenaars onder auspiciën van de Imperial War Graves Commission. Hun zerk beantwoordt aan de drie basisprincipes die de Commission reeds in februari 1918 bepaald heeft: de grafstenen moeten permanent en duurbaar zijn, ze moeten uniform zijn en er mag geen onderscheid gemaakt worden naar rang of stand. Tegen de vorm van de Commission Headstone rijst aanvankelijk heel wat protest. Sommigen verkiezen een kruisvormig grafteken, terwijl anderen niet akkoord kunnen gaan met het feit dat dit ene ontwerp van overheidswege opgelegd wordt. Op het overgrote deel van de Britse begraafplaatsen zijn de graftekens in Portlandsteen, een witte, vrij poreuze kalksteen waarin veel fossielen voorkomen. Deze steensoort is puur Brits en afkomstig van het eiland Portland (Dorset). De groeven zijn er nu nagenoeg uitgeput. Ook Hopton Wood, de steensoort waaruit de graftekens van onder meer Lyssenthoek Cemetery bestaan, is een op en top Britse steensoort, oorspronkelijk afkomstig uit Hopton Wood, op de grens tussen Norfolk en Suffolk, maar nu vooral uit groeves in Derbyshire. Hopton Wood is grijzer en grover dan Portland, maar verweert minder snel. Voor nieuwe grafstenen gebruikt de Commonwealth War Graves Commission de laatste jaren vooral Botticino, evenals voor het vervangen van verweerde of beschadigde graftekens in Portland. Botticino is een wit marmer uit Brecia in Noord-Italië. Het is veel gladder, niet poreus en dus veel beter weerbestendig dan Portland. De Britse grafstenen vermelden heel wat gegevens: een embleem dat verwijst naar de eenheid of het land van herkomst, het rangnummer, de rang, de naam, eventuele eretekens, de eenheid, de sterfdatum, de leeftijd, een religieus symbool en mogelijk een onderschrift door de familie.



LITERATUUR
  • Bostyn, F. Inventarisatie Oorlogspatrimonium: De Klijte, Dranouter, Geluveld, Langemark, Loker, Kemmel, Voormezele,
  • 2002-2003. (Onuitgegeven manuscripten ABAF vzw)
  • Bostyn, F. & Vancoillie, J. Bayernwald : Het Croonaertbos in de Eerste Wereldoorlog, Zonnebeke, 2000.
  • Bourgeois, H. Une Archéologie Originale: Les Abris de la Guerre de 1914-1918 dans la Région de Comines-Warneton in: Mémoires de la Société d'Histoire de Comines-Warneton, 1993.
  • Debruyne, T. Grafstenen in: Schrapnel, 1993 (2).
  • Dendooven, D. Ieper als Heilige Grond: Menenpoort & Last Post, Koksijde, 1992.
  • Dendooven, D. Lutyens en de 'Stone of Remembrance' in: Schrapnel, 2001.
  • Gils, R. Over het Ontstaan van de Bunker in: Vesting, 2002 (2).
  • Longworth, Ph. The Unending Vigil, London, 1967.
  • Oldham, P. Pill Boxes on the Western Front, London, 1995.
  • Schinnerer, F. Deutsche Frontbauarbeit im Kriege, München, 1920.
  • Scott, M. The Ypres Salient: A Guide to the Cemeteries and Memorials of the Salient, Norfolk, 1992. 
  • Vandemaele, S. Britse Oorlogskerkhoven en Monumenten voor de Gesneuvelden in Noord-Frankrijk en West-Vlaanderen, Gent, 1986. (Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling)
  • Vansuyt, M. De Militaire Begraafplaatsen van W.O.I in Vlaanderen, Erpe-Mere, 6 dln, 2000-2002.
  • Wilson, B.T. Studies of German Defences near Lille, Chatham, 1919.
  • The Work of the Royal Engineers in the European War 1914-19: Miscellaneous, Chatham, 1919.
-------------------

Opengestelde Sites: Steen en Wereldoorlog I

Saint George's Memorial Church en de voormalige Eton Memorial School

Ieper, Elverdingsestraat 1 - open van 13u30 tot 17u45

Saint George's is een stukje Groot-Brittannië in het hart van een Vlaamse stad. Hoewel deze Anglicaanse kerk onmiskenbaar in het teken staat van de Eerste Wereldoorlog, is zij geen museum, maar een levend gebouw dat ten dienste staat van de plaatselijke Britse gemeenschap en de vele duizenden bezoekers die jaarlijks Ieper aandoen. De kerk en de voormalige school zijn ingewijd in 1927 naar een ontwerp van Sir Reginald Blomfield (Menenpoort, Lyssenthoek). Het complex steekt dan ook vol van typisch Britse elementen, zoals tudorbogen en een pad van bakstenen in visgraatverband. Het complex is uitgevoerd in traditionele gele baksteen waarmee na de oorlog ook de meeste herenhuizen in onze streek heropgebouwd zijn. De cordons en ornamenten zijn uitgewerkt in stijlvolle simili- en/of natuursteen. Speciaal voor Open Monumentendag is ook de Church Hall toegankelijk. Die wordt bereikt via een paadje naast de kerk. In dit gebouw, dat nu dienst doet als ontmoetingsruimte voor de in Ieper wonende Britten en hun gasten, was tot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog de Eton Memorial School gevestigd, een bekende Britse school. De bezoeker maakt er op een boeiende wijze kennis met de kleine, maar levendige Britse gemeenschap in Ieper en hun merkwaardige architectuur.

Lyssenthoek Military Cemetery
Poperinge, Boescheepseweg


Na Tyne Cot Cemetery is Lyssenthoek met bijna 10.000 graven de grootste Britse militaire begraafplaats in België. Ze is in 1914 begonnen door de Fransen bij het veldhospitaal van de hoeve Remy Farm en vanaf juli 1915 overgenomen door de Britten. Naast 658 Fransen en slachtoffers uit bijna alle delen van het Britse rijk, inclusief Indiërs, Chinezen en Iroquois-indianen, vind je hier ook drie Amerikanen en drie Duitsers. Er ligt zelfs één vrouw begraven: staff nurse Nellie Spindler. Uitzonderlijk zijn de grafstenen hier niet van stralend witte Portlandsteen, maar wel van Hopton Wood, een grijze kalksteen die bovengehaald wordt in Derbyshire. De omheiningsmuur en grote delen van het ingangsgebouw en schuilhokje zijn opgetrokken in Boomse baksteen, afgewerkt met 'Saint-Maximin roche', een geelbruine baksteen uit de Oisevallei, die eveneens gebruikt is voor de trappen en de bevloering van het ingangsgebouw. De poorten zijn van smeedijzer. Vanzelfsprekend komen we hier ook de twee vaste elementen van elke grote Britse begraafplaats tegen: Edwin Lutyens' 'Stone of Remembrance', hier benadrukt door drie prachtige Libanon-ceders en Blomfields 'Cross of Sacrifice'. Het is ook Sir Reginald Blomfield, de architect van de Menenpoort, die samen met hulparchitect Hutton in 1920 tekende voor de aanleg van Lyssenthoek.

Duitse ondergrondse verbandpost in beton
Geluveld, Menenstraat


De site bevindt zich op 200 m van de Zandberg (64 m), bekend als Clapham Junction. Daar bouwen de Duitsers in 1916 een ondergrondse bunker, waarnaar hun gewonden van de slaglinie bij het Hooge afgevoerd worden. De constructie bestaat uit twee bunkers met daartussen een ingegoten galerij op fijne golfplaten. Als Truppenverbandplatz zijn er twee brede toegangen, waarvan één van 2,65 m, op een totale lengte van 16,80 m. De dikte van de bedakking bedraagt 1,30m en het gietwerk gebeurt tussen rond verankeringsijzer. Als aggregaat in het beton is gebruik gemaakt van fijne Franse kiezel en ook van lokale Reutelkeien. De site wordt in 1917 veroverd door het 7th London Regiment o.l.v. luitenant Cryer, naar wie de aangelegen hoeve Cryer Farm genoemd wordt. De Britten blokken de toegangen tot de bunker af en maken een nieuwe opening aan hun eigen kant. In de Tweede Wereldoorlog wordt de bunker nog gebruikt als schuilplaats voor de burgerbevolking en daarna tot 1985 als beerput. De site is in 2001 herontdekt door ABAF vzw, vrijgemaakt en voorzien van een passende toegang in betonstenen. Binnenin zijn er nog sporen te zien van elektrische verlichting en een deel van de houten bekisting. De unieke ondergrondse site bevindt zich op private grond en is slechts met OMD individueel toegankelijk.

Duitse Commandobunker Zandvoorde
Zandvoorde, Komenstraat


Zandvoorde valt op 30 oktober 1914 in Duitse handen en blijft dat tot 1918. Het dorp ligt tussen de frontlijn en Komen, waar de Duitsers hun hoofdkwartieren hebben. De verbinding met het front gebeurt over een netwerk van smalsporen, waarlangs ook deze commandobunker gelegen is. Na de oorlog doet de bunker dienst als woning voor de eerst teruggekeerden en in 1940 is hij opnieuw gebruikt door omwonenden. De site wordt in 1987 toegankelijk gemaakt door de gemeente Zonnebeke en in 1999 geklasseerd als monument. Het bouwwerk is in 1916 gebouwd door de 3. Kompagnie van Armierungsbataillon 27, een technische eenheid van de oudere Landsturm-troepen. De bunker is ingeplant in de zuidelijke flank van de historische heuvelkam, waarop ook Zandvoordedorp gelegen is, met kijkgaten op het lager gelegen hinterland. De bunker heeft een totale lengte van 19 m met twee wachtblokken en vier staflokalen. Boven deze eigenlijke commandoposten heeft de bedakking een maximale dikte van 1,70 m in gewapend beton. Voor de staflokalen bevindt zich een extra betonnen schutmuur, die tijdens de oorlog gecamoufleerd was. De bunker is gegoten met fijne kiezel en met veel zorg afgewerkt. Binnenin tekent zich een duidelijke bepleistering af met een witte kalkspecie. Er zijn slechts enkele sporen van beschietingen.

Steenhouwersatelier Bruno Lemaire
Nieuwkerke, Nieuwkerkestraat 51


Bruno Lemaire (°1977) is een jonge steenkapper, die zijn opleiding genoten heeft aan het KTA van Herzele. Twee jaar terug opende hij een atelier in Poperinge, waar ondermeer het machinaal verzagen van stenen gebeurt en ook grote stukken uitgewerkt worden met een pneumatische hamer. Het fijne, ambachtelijke kapwerk doet hij op de ouderlijke hoeve in Nieuwkerke. Hij is zowel kapper van stukken voor restauraties als ontwerper van eigen creaties. Dit zijn dan geen abstracte kunstwerken, maar klassiek geïnspireerde tuinornamenten, bloembakken, zitbanken etc. Zijn specialiteit is het maken van fonteinen, waarvan hij al verschillende prachtstukken afgeleverd heeft. Op het gebied van restauraties leverde hij ondermeer werk voor de kastelen Blauwhuis in Izegem en de Maere d'Aartrycke in Anzegem. Zijn voorkeur gaat uit naar Belgische blauwe hardsteen (arduin), maar hij werkt evengoed in de meer dan 300 soorten witsteen, marmer en graniet. In het kader van het thema 'Stenen en Wereldoorlog I' en de rondleidingen op verschillende begraafplaatsen zal Bruno Lemaire tonen hoe grafstenen nu eigenlijk gekapt worden. Je zal hem ook zien werken aan een monumentale steen, waarin een Duits gedicht gebeiteld wordt voor de te restaureren oorlogssite Bayernwald. Kunstenaar of ambachtsman? Het antwoord krijg je op OMD.

Deutscher Soldatenfriedhof
Klerkenstraat, Langemark


De huidige verzamelbegraafplaats gaat terug op het Ehrenfriedhof Langemark-Nord, dat reeds in de winter 1914-15 begonnen is. In de onmiddellijke naoorlogse jaren worden hier een aantal kleinere begraafplaatsen geconcentreerd. Bij de definitieve aanleg in 1929-1932 komen een tweede reeks Friedhöfe naar Langemark-Nord, die het totale dodenaantal op meer dan 10.000 brengen. Bij die gelegenheid realiseert men ook een uitbreiding in noordelijke richting met de integratie van drie overgebleven bunkers van de Wilhelm-Stellung. Wanneer Langemark in 1955-57 één van de vier Duitse verzamelbegraafplaatsen in West-Vlaanderen wordt, komt hier achter het toegangsgebouw een Kameradengrab met bijna 25.000 bijzettingen. Door archivalische vergelijking met oude registers zijn er daarvan 17.000 administratief geïdentificeerd, wiens namen in 1984 aangebracht zijn op 68 bronzen platen. In de jaren '50 wordt ook het gedeelte rond de bunkers ingevuld met nog eens 10.000 geïdentificeerden, wat het aantal op de stenen op bijna 20.000 brengt en het totaal op meer dan 44.000. De begraafplaats staat nog altijd open voor nieuwe vondsten van gesneuvelden. In 1970-72 zijn alle houten kruisen vervangen door platte stenen in gepolijste graniet. Om het geheel te breken, staan op verschillende plaatsen een drietal sobere kruisjes in basalt.

Belgische Militaire Begraafplaats Westvleteren
Sint-Maartensstraat, Westvleteren


Tijdens WOI ligt Westvleteren in het rustkantonnement (demi-repos) van de Belgische legersector Knokke-Driegrachten (later Noordschote en Merkem). In 1915 wordt hier bij de infirmerie, ingericht in het oude schoolgebouw, een militaire begraafplaats aangelegd. Na de oorlog vult men de site eerst aan met her en der verzamelde graven ten westen van de weg Ieper-Diksmuide en later met nog eens 135 Belgen van het gemeentelijk kerkhof. Door de opheffing van de begraafplaats van Reninge komt er hier in 1968 een derde uitbreiding met 121 bijzettingen. In de naoorlogse jaren worden echter ook heel wat stoffelijke overschotten gerepatrieerd naar gemeentelijke begraafplaatsen, wat het huidig aantal graven in West-Vleteren op 1200 brengt. Een aanzienlijk deel hiervan is gesneuveld tijdens de Slag bij Merkem op 17 april 1918. De Belgische grafstenen wegen bijna 150 kg en zijn massief gekapt in arduin naar een barok aandoend ontwerp. Enkele graven hebben een wit Vlaams-nationaal heldenhuldezerkje. Oorspronkelijk zijn er dat heel wat meer geweest, maar een deel van de Vlaamse graven is in de naoorlogse jaren vernield en vervangen door het Belgisch model. Achteraan rechts is er een afzonderlijke lage grafsteen voor soldaat de Waepenaert. Vooraan links ligt in de twaalfde rij, tegen de haag, een Britse kanonnier begraven.

-----------------------

De Wederopbouw van de Westhoek

Bij een bezoek aan de zuidelijke Westhoek is het belangrijk om te weten dat alles wat er vandaag te zien is in Ieper, Zonnebeke, Heuvelland en Langemark-Poelkapelle dateert van na de Eerste Wereldoorlog. Poperinge en Vleteren hebben minder geleden onder het oorlogsgeweld en hebben nog oudere gebouwen. Bij de wederopbouw van de streek waren er twee visies: de modernistische, die vond dat dit een goede gelegenheid was om nieuwe architectuur te introduceren, en de traditionalistische, die vond dat de streek zoveel mogelijk een kopie moest zijn van de vooroorlogse situatie. Het is vooral deze laatste die bij de wederopbouw de bovenhand gehaald heeft.

Belangrijke gebouwen zijn veelal herbouwd in traditionele gele baksteen, meestal aangevoerd uit de noordelijke Westhoek, zoals bij de kastelen van Kemmel, Elverdinge en Langemark, verscheidene gemeentehuizen en dorpspastorijen. Ook de belangrijkste woningen op de Grote Markt van Ieper zijn opgetrokken in gele baksteen, of de gevels althans, waarbij de rest gebouwd is met lokaal geproduceerde en veel goedkopere rode baksteen. Door de vaak indrukwekkende architectuur van de voorgevels, maar de eerder povere achterbouw spreekt men wel eens van gevelarchitectuur.
Hier en daar zien we ook het gebruik van recuperatiematerialen. Zo is bij de bouw van een woning en school in de Ieperse Elverdingestraat gebruik gemaakt van oude bakstenen uit het puin van de Sint-Maartenskerk. De onderbouw van het kasteel van Zonnebeke is dan weer gemaakt met gerecupereerde Atrechtse zandsteen van de oude Augustijnenabdij.

Een ander kenmerk van de wederopbouw is ook het gebruik van nieuwe materialen als beton. Dit zowel bij moderne projecten zoals het kasteel Elzenwalle in Voormezele en de kerk van Zonnebeke, als bij traditioneel geïnspireerde waar beton eveneens gebruikt is als vervangmiddel voor het bekomen van oude resultaten. Zo zijn in Ieper de binnenzijde van het Belfort en het gewelf van de Sint-Maartenskerk uitgewerkt in beton. Bij gebouwen met een modernere (art deco-)inslag zien we soms ook nog het gebruik van kunststeen zoals granito, gemaakt uit marmer en cement.