Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2014-4
De onteigeningskwestie: een verborgen verhaal - Bertin Deneire
Het steeds groeiende aanbod aan nieuwe informatie rond WO1 is een zegen voor iedereen die zich voor de geschiedenis van onze regio interesseert. Toch blijkt ook hier de stelregel dat elk antwoord meteen weer nieuwe vragen oproept. Zo blijven er over tal van kwesties nogal wat hardnekkige vragen onbeantwoord of zijn de aangeboden antwoorden op zijn minst onduidelijke verklaringen. Zo bijvoorbeeld lijkt niemand de oorsprong van de naam Lijssenthoek/Lyssenthoek te kunnen achterhalen, of is er weinig eenduidigheid over de lay-out van deze begraafplaats. Persoonlijk vraag ik mezelf al jaren af wat er met de begraafplaats precies gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog en waarom de shot-at-dawns bij het ochtendgloren werden geëxecuteerd. Nog zo’n grijze zone is de wetgeldigheid op de begraafplaatsen en vooral de procedure die geleid heeft tot de onteigening van de grond.
Als gids krijg je namelijk vaak de vraag hoe dat nu precies zit met de Britse begraafplaatsen; of die nu echt Brits dan wel Belgisch zijn. Er bestaat namelijk nogal wat verwarring bij toeristen (en niet enkel bij toeristen!) bij een bezoek aan een begraafplaats of je nu in Groot-Brittannië bent of op Belgische bodem staat. Ik denk dat het inderdaad belangrijk is om deze kwestie eens en voor altijd op te helderen. Ik heb dan ook een poging gedaan om de stappen waardoor deze gronden in handen van de Commonwealth War Graves Commission zijn terechtgekomen chronologisch op een rijtje zetten.
Reeds na de Derde Slag bij Ieper in 1917 (zowat het ergste jaar wat het aantal slachtoffers in deze streek betreft) werd het duidelijk dat de vele plaatsen waar Britse soldaten werden begraven ooit een definitieve herdenkingsbestemming zouden krijgen. Het heeft echter nog een half jaar na de Wapenstilstand geduurd tot in de schoot van de Vrede van Versailles een bilateraal akkoord werd afgesloten: het zogenaamde ‘Commonwealth Belgische Oorlogsgravenakkoord’ van 13 juni 1919. Dit was op zijn beurt het gevolg van een eerder basisakkoord dat reeds op 9 augustus 1917 in Le Havre (waar de Belgische regering naartoe was gevlucht) gesloten werd tussen de Britse, Belgische en Franse regeringen. Dit gebeurde -wellicht niet toevallig- kort na de oprichting van de (toenmalige) ‘Imperial War Graves Commission’ op 21 mei 1917, die in 1960 de ‘Commonwealth War Graves Commission’ zou worden.
Deze en de daaruit volgende besluitwet van 19 augustus 1920, stelden de Belgische Staat in staat om “voor reden van aanleg van militaire begraafplaatsen” de rechtmatige eigenaars te onteigenen en de bewuste gronden onder het beheer van de Imperial War Graves Commission te stellen. Een zekere Major A.L. Ingpen werd aangesteld als vertegenwoordiger van de Commissie bij de onderhandelingen in Brussel met de Belgische Staat.
Een latere maar heel belangrijke aanpassing zou gebeuren na de Tweede Wereldoorlog (onder invloed van de Conventie van Genève van 12 augustus 1949) en meer bepaald door een nieuwe wet van 20 juli 1951 (bekrachtigd op 10 juli en 11 december 1952) waarin de Commissie o.a. het definitieve gebruiksrecht toegewezen kreeg in de vorm van een eeuwigdurende concessie (het soort dat -mits goed onderhoud van de graven- stilzwijgend wordt verlengd) en dit voor oorlogsgraven uit zowel de Eerste als van de Tweede Wereldoorlog.
Deze historische ‘schenking’ wordt vermeld in verschillende talen op een aantal grotere begraafplaatsen o.a. op Lyssenthoek (op de -weliswaar verweerde- Portlandpanelen links en rechts in het toegangsgebouw). In een aantal gevallen wordt echter de naam Britse Gemenebest gebruikt, waarmee men de concessie uitbreidt naar alle landen die tijdens de Eerste Wereldoorlog deel uitmaakten van wat men ‘the British Commonwealth of Nations’ noemde (Australië, Canada, Indië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika, the West Indies, etc.). In andere gevallen, wanneer er ook soldaten van geallieerde landen begraven liggen, wordt gesproken van…
“The land on which this cemetery stands is the free gift of the Belgian people for the perpetual resting place of those of the allied armies who fell in the war of 1914-1918 and are honoured here.”
een citaat waaruit duidelijk wordt dat deze ‘free gift’ (‘free’ is hier te verstaan als ‘gratis’ en ‘gift’ als ‘schenking’), tussen volkeren bedoeld is, weliswaar via regeringen maar niet tussen staten. Toch is deze omschrijving juridisch onjuist omdat een gift overdacht van eigendomsrecht inhoudt, iets wat hier niet het geval is.
Lyssenthoek
Wat Lyssenthoek betreft, vonden we het onteigeningsbesluit in de verslagen van een zitting van het Schepencollege van 10 januari 1920 terug. In tegenstelling tot wat algemeen gedacht wordt, waren er niet één maar vier eigenaars die moesten onteigend worden. Er moesten bijgevolg vier personen vergoed worden o.a. Henri Quaghebeur-Debergh die eigenaar was van de inrit bij de (oorspronkelijke) ingang, maar die overigens die toegang (het weggetje vanaf het Offerkruis tot aan de hoeve) zou blijven behouden via een erfdienstbaarheid.
De onteigeningsbeslissing van het Schepencollege vermeldt in het totaal 3 ha 81 are 90 ca (de huidige kadastrale legger vermeldt wel een ietwat grotere oppervlakte, nl. 3 ha 84 are 41 ca - wellicht met inbegrip van de nutsgebouwen). Uit onderstaande akte leren we dat ook Louis Lermyte (1844-1920), een grootoom -aan moeders zijde- van ex-IWGC-medewerker George Sutherland, die bij Café De Boonaert (anno 1898) woonde, ooit eigenaar was van een stuk grond dat tot het te onteigenen gebied behoorde. Uit de Lermyte stamboom leiden we af dat het hoogstwaarschijnlijk om Camille Lermyte (1878-1947), een nakomeling, ging met wie de transactie uiteindelijk werd afgesloten, aangezien eigenaar Louis op het moment van de onteigening al overleden was.
Wie is nu eigenlijk eigenaar?
Nergens staat in één van de hogervermelde wetten dat de gronden door België aan de Britse ‘Staat’ zullen geschonken worden (er is wel vermelding van ‘regeringen’). De gronden blijven dus wel degelijk eigendom van de Belgische Staat, waardoor de Belgische wetgeving geldt en de Britse Staat (laat staan de Kroon) hier geen enkel eigendomsrecht of politionele bevoegdheid kan claimen. Met andere woorden, stel dat een zwangere vrouw op de begraafplaats zou bevallen, dan is haar kind in België gebo-ren (in tegenstelling tot een ambassade, een passagiersvliegtuig of een ferryboot bijvoorbeeld; allemaal gevallen waar het ter-ritorium dat van de respectieve nationaliteit is). Evenmin zou een misdadiger op die gronden asiel of enige vorm van immuniteit kunnen inroepen, omdat hij zich zogezegd ‘in het buitenland’ zou bevinden. De Belgische politie heeft dus wel degelijk de nodige jurisdictie om daar verdachten op te pakken, één van de 13 verordeningen bepaald in de wet op de rechtsbevoegdheid op de militaire begraafplaatsen (beschreven in het KB van 23 juni 1987) en waarmee enkel de beheersbevoegdheid van de CWGC nog eens werd bekrachtigd. Dit KB is dan ook heel belangrijk als basis voor de gemeenteverordeningen.
De CWGC is dus evenmin eigenaar. Wel is zij -in hoedanigheid van vertegenwoordiger van het Britse volk aan wie de schenking gebeurde- reeds van in het begin aangeduid als de enige door-de-Belgische-wet-erkende rechtspersoon die het exclusieve beheer en gebruik van deze gronden heeft. Zij moet zich bijgevolg aan de Belgische wetgeving houden. Stel dat op een CWGC-begraafplaats een nieuw monument zou worden opgericht dan moet de Commissie eerst een bouwvergunning aanvragen, en moeten de bouwwerken aan alle geldende Belgische normen voldoen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de beplanting. Toen de zieke ceders moesten geveld worden, was ook hiervoor een vergunning nodig die bij de Poperingse Technische Dienst moest aangevraagd worden. Wat de Franse graven betreft, wordt een uitzondering gemaakt want daar heeft de Franse Staat, met name het Ministère des Anciens Combattants, het beheer van in handen.
Die exclusiviteit van de CWGC heeft echter ook een theoretische keerkant. Stel -in het meest onwaarschijnlijke doemscenario- dat de Commissie om één of andere reden zou opgedoekt worden (bijv. door faillissement), dan is niemand anders in België bevoegd of gerechtigd om de zorg voor de graven op zich te nemen; uiteraard een scenario dat we ons -gezien haar decennialange zorg en toewijding- moeilijk kunnen inbeelden. In dit geval zou de concessie vervallen en gaat de zorg voor de graven naar de Belgische Staat. Maar ook voor dit hypothetisch geval staat er in de wet dat indien het land aan wie deze graven toebehoren de stoffelijke resten niet zou opeisen voor repatriëring, de burgerlijke wetgeving van kracht wordt en de Belgische regering desgevallend de graven na de gangbare grafrechtperiode van 30 jaar zou mogen vernietigen… Maar laat ons terugkeren naar de feiten.
De procedure
Al vanaf eind 1920 werden de eigenaars door ‘taxateurs’ benaderd die de nodige opmetingen kwamen doen. De respectieve gronden werden niet opgekocht zoals dat nu gebeurt (door het Aankoopcomité, een instantie die voor de Staat onteigent) maar door het Ministerie van Landsverdediging (in 1927 zou deze bevoegdheid overgaan naar Binnenlandse Zaken en Volksgezondheid maar in 2004 weer naar Defensie terugkeren, om in 2009 weer naar het vorige departement terug te keren). De gouverneur van West-Vlaanderen trad op als vertegenwoordiger van de Belgische Staat, en tekende voor de bevoegde minister.
Er kwamen hier dus geen notarisakten aan te pas, want de verkoop gebeurde via akten verleden door de provinciegouverneur (je zou dus kunnen stellen dat de Staat als notaris optrad). Het was dan ook een rechtstreekse transactie zonder overdrachtkosten voor de onteigenden, en met vrijstelling van KI voor de nieuwe eigenaar, zowel wat de gronden als de nutsgebouwen betreft.
Hoe de vergoeding voor elk van de vier eigenaars precies is gebeurd, heb ik niet kunnen achterhalen, maar ik ga ervan uit dat de toen gangbare prijs voor landbouwgrond in die sectie werd uitbetaald. In de kadastrale legger vonden we -althans voor een gedeeltelijke aankoop (47 are 60 ca)- een randverwijzing naar de som van 9139,20 BEF, wat betekent dat de grond toen zo’n kleine 200 BEF per are waard was.
Of één of meerdere eigenaars tegen die onteigeningen bezwaar hebben aangetekend, betwijfel ik ten stelligste. Bezwaar zou enkel via de rechtbank gekund hebben, en bijna zeker een verloren zaak geworden zijn. Gezien het obligate ontzag voor de Staat in die tijd zullen maar weinigen dit als een haalbare optie gezien hebben.
Van de andere kant zou hun bezwaar best begrijpelijk geweest zijn, daar het hier toch om de broodwinning van vele eigenaars (des te meer van hun pachters) ging. De meeste onteigenden waren namelijk landbouwers, gezien de locatie van de begraafplaatsen. Of werden de onteigeningen juist rijkelijk vergoed, en was de verkoop bijgevolg een verhulde zegen voor de eigenaars in de financieel moeilijke jaren ’20 ? Voor zover ik heb kunnen nagaan, was de vergoeding voor die tijd zeker niet onderbetaald.
Het is vrijwel zeker dat de vier transacties die tot Lyssenthoek Military Cemetery hebben geleid op verschillende momenten zijn gebeurd. In het geval van het aandeel van Mevr. Léon Vercoustre-Bogaert Marie, een weduwe uit Douai (Frankrijk), is de eigendom relatief laat overgemaakt aan de Belgische Staat: 11 januari 1926, dus exact vijf jaar na de beslissing van het Schepencollege. Meteen rijst de vraag of die eigenares dan zo lang op haar vergoeding heeft moeten wachten. Uit de kadasteriële legger blijkt verder dat de eigenares inderdaad heeft moeten wachten tot de definitieve overdracht maar dat ze in afwachting wel jaarlijkse, geïndexeerde wachtgelden kreeg. Let wel, de akte spreekt niet van ‘huur’ (wat haar opnieuw ‘rechten’ zou geven), maar van ‘bezettingsvergoedingen’.
Het blijft echter op zijn minst bizar dat de definitieve afstand zo laat is gebeurd, gezien de bouw van juist deze begraafplaats prioriteit kreeg, en die al in 1922 praktisch volledig afgewerkt was (Lyssenthoek behoorde namelijk tot de eerste 27 begraafplaatsen die de IWGC in België en Frankrijk aanlegde - waarvan niet minder dan zeven in Poperinge!). Maar misschien had de Belgische Staat geen weet van die interne prioriteiten, en had men geschat dat de IWGC minstens vijf jaar nodig zou hebben om de begraafplaats af te werken. Bijgevolg was de reeds voltooide begraafplaats daarna -puur juridisch gezien- nog vier jaar eigendom van de oorspronkelijke eigenaars.
De onderhandelingen die leidden tot de onteigening gebeurden dus niet met de familie Remi Quaghebeur en Marie-Louise Quaghebeur (een naamgenote uit een andere familietak) die de hoeve (anno 1852) tijdens de oorlogsjaren als pachters uitbaatte, maar met de (vier) rechtmatige eigenaars. Een gelijkaardig geval is dat van de Gwalia begraafplaats op de Elverdingseweg. De familie Leicher die toen de hoeve uitbaatte, werd evenmin betrokken bij de transactie, maar wel de familie Tack uit Ieper die de rechtmatige eigenaars waren.
Remi of Lyssenthoek?
Ook al werd/wordt Lyssenthoek vaak in officiële documenten als ‘Remi Farm’ vermeld (naar de voornaam van de boer), de man was al een week na het uitbreken van de oorlog overleden (°14/09/1855 + 11/08/1914). Remi liet dus een weduwe met zeven (levende) kinderen na. Het was trouwens deze kranige vrouw die naast het hoevewerk en haar huishoudelijke taken ondertussen moest samenwerken met de Franse en daarna de Commonwealth-troepen die haar grond nog zes jaar als basis voor de Casualty Clearing Stations zouden gebruiken. Marie-Louise Quaghebeur zou kort na de voltooiing van Lyssenthoek Military Cemetery overlijden. Ze was amper 59 jaar.
Post scriptum
Tijdens mijn opzoekingen vond ik terloops dat (vermoedelijk tot in de lente van het jaar 1920) Duitse krijgsgevangenen geholpen hebben bij de aanleg van de begraafplaats o.a. bij het nivelleren van de grond en de aanleg van de terrassen aan de kant van Boescheepseweg, maar daarvoor ook al ingezet werden in het hospitaal zelf.
En ook dit nog!
Wat ik verder ook vond, is dat er op de hoeve Derycke op enkele honderden meter van de Britse en Canadese CCS’s aan de Boescheepseweg vanaf augustus 1915 -dus tezelfdertijd als de militaire hospitalen- een ziekenhuis was ingericht voor Belgische burgers. Het bestond uit een drietal loodsen die om veiligheidsredenen van Château D’Hondt naar daar waren overgebracht en weer opgebouwd op die hoeve. De precieze locatie was vlak vóór de hoeve, toen nog bestaande uit één gebouw t.t.z. de linkerkant van de huidige constructie (maar na 1951 ontdubbeld).
Laurence Cadbury (1889-1982) was één van de stichters van de Friends’ Ambulance Unit en rond die tijd verantwoordelijk voor het Casualty Clearing Station in Château D’Hondt (dat sedert januari 1915 o.l.v. Gravin van den Steen in de stad operationeel was). Gedreven door zijn godsdienstige overtuiging (hij was een pacifistische Quaker) was Cadbury al vanaf september 1914 als vrijwilliger bij deze nieuwe eenheid ingetreden en zou dat zo volhouden tot in maart 1919, waarvoor hij na de oorlog zowel het Croix de Guerre als het OBE kreeg.
Tijdens zijn opdracht gedurende de Eerste Wereldoorlog was Cadbury officier van een vervoereenheid bij de ‘Sections Sanitaires Anglaise’ (SSA13) onder bevel van het 8ste Franse leger. Hij had de leiding over een groep van 20 ambulancevoertuigen en 56 personeelsleden.
Dit schrijft Cadbury in één van zijn brieven: “Op de boerderij De Rycke nabij ‘De Leene’ ten westen van Poperinge op ongeveer 600 meter van de spoorlijn Poperinge - Hazebrouck en in dezelfde straat als CCS Remy Siding is nu een burgerziekenhuis ingericht. Dankzij de tussenkomst van koningin Elisabeth werden op 18 september nog twee extra loodsen bijgeplaatst en kon het personeel van het Elisabeth-hospitaal deze annex in gebruik nemen.”
Tijdens de zomer van 1915 bleef het kasteel werken als een ‘clearing-hospital’ waar alleen de lichtste gevallen voor een paar dagen verbleven want er was nog steeds een constante stroom van gewonden uit de frontstreek. Tussen mei en september werden nog eens 70 tyfusslachtoffers binnengebracht, waarna maatregelen werden genomen om nieuwe gevallen onmiddellijk naar het Sint-Idesbaldziekenhuis in Koksijde te brengen. Vanaf 1 september werkt Cadbury nu uitsluitend op het Clearing Station van Ferme Derycke. Hij denkt echter dat het onwaarschijnlijk is dat het kasteel, dat zopas gebombardeerd werd, nog zal kunnen worden gebruikt als hoofdkwartier. Verder schrijft hij nog:
“Op de boerderij was er plaats voor 55 patiënten en waren er voor het personeel: kamers, een keuken, eetkamer, slaapplaatsen en een kapel. Omwille van de naderende winter werden de eerste patiënten uit de geëvacueerde vrouwenafdeling van het tenten-ziekenhuis in Watten werden terug overgebracht naar Poperinge. Het aantal nieuwe opnames per maand bleef op ongeveer 50, waarvan ongeveer eenderde gewonden. Dit waren ongevallen onder Belgische arbeiders werkzaam op militaire wegen en spoorwegen. De plaatselijke watervoorziening werd verbeterd door toedoen van het leger (vanuit de Mont des Cats) waardoor er water beschikbaar was in alle kamers en een badkamer*. Ondertussen herstelde het leger de weg naar Abele, net over de spoorlijn, en het personeel op de boerderij bracht een groot deel van zijn vrije tijd door met het draineren van de weiden en velden rondom de boerderij. Vier degelijke ‘dug-outs’ als bescherming tegen bombardementen op de spoorlijn werden door de Belgen gebouwd.
In dezelfde periode werden de medische hulpmiddelen op de boerderij uitgebreid door het inrichten van twee overdekte platforms voor ‘openluchtbehandeling’, één voor mannen en één voor vrouwen, en door de installatie van een RX-toestel. Met uitzondering van de wasserij, die in het kasteel bleef, was de boerderij tegen die tijd een zelfstandig ziekenhuis geworden. Het personeel bestond uit inwonend medisch personeel, een apotheker, vijf verpleegsters en drie kloosterzusters. In het kasteel bleef er voor deze annex een chirurg beschikbaar.”
(* deze faciliteit werd ook door de CCS-en aan Lyssenthoek gebruikt)
En wat met die Boonaert dan?
Naast de naam ‘Remi Kerkhof’ is er nog een tweede naam die door sommige oude Poperingenaren nog gebruikt wordt als ze het over Lyssenthoek hebben: De Boonaert, naar het gelijknamige ex-cafeetje (1898) aan de overkant, en het huis waar George Sutherland in 1921 op de ‘voute’ (de opperkamer) werd geboren. De naam komt naar alle waarschijnlijkheid van ‘bonenveld’, een naam die de Britten ironisch tot ‘boneyard’ (letterlijk ‘beenderveld’) vervormden.
Tijdens de oorlog werd café De Boonaert uitgebaat door François ‘Sissen’ Lermyte (1871-1927) die slachter was van beroep. Hij woonde er vanaf 1913 met zijn vrouw Sofie Delahaeye en hun acht kinderen: vier zonen en vier dochters. Het was dochter Marie (1889-1937) die kennis kreeg met de Schot Walter Sutherland (1887-1959) die als hospitaalsoldaat in het 3de Canadese CCS werkte. Ze huwden in Cormeilles, nabij Lisieux, twee maand vóór de wapenstilstand en namen na de oorlog het café van vader François over. In 1927 gingen ze dichter bij de stad wonen, nabij café De Leene. Uit dit ‘gemengde’ huwelijk kwamen drie kinderen: Wally (1918 - London 1996), Agnes (1920 - Benidorm 2001) en George (°1921).
Vader Sutherland werd één van de eerste tuiniers op de begraafplaats (op foto’s van Lyssenthoek uit 1922 kun je hem met collega Fred Cross de 37 Libanon ceders zien planten). George zou in september 1939 zijn vader bij het toenmalige IWGC vervoegen (uitgerekend op de dag dat Groot-Brittannië de oorlog aan Duitsland verklaarde). Dat was aanvankelijk op Dozinghem aan de Krombeekseweg en pas later na de Tweede Wereldoorlog op Lyssenthoek (alle Britse expats van de IWGC zijn in 1940 naar Engeland gevlucht).
Nog later zou zijn oudste zoon, Alex (°1946), eveneens in de voetsporen van zijn vader en grootvader treden. Voor zijn jarenlange dienst voor de Commissie -en wellicht als kroon op het werk van alle Sutherlands- werd Alex in 2000 door HKH Koningin Elizabeth II in Buckingham Palace het prestigieuze MBE opgespeld.
Moeder Marie Lermyte stierf jong (aan TBC) en Walter Sutherland trok in 1952, toen hij op pensioen ging, uiteindelijk naar zijn geboorteland terug waar hij hertrouwde met een Schotse. Hij overleed aan beenmergkanker in 1959 in Elie (Saint Andrews). Vanaf 1927 zou Maries broer, Cyrille Lermyte (1893-1970), samen met zijn echtgenote, Marie-Louise Turkery, het cafeetje nog tot midden de jaren ‘60 uitbaten. Dit paar had twee kinderen: zoon Frans, die priester werd, en dochter Suzanne, die voor het Wit-Gele Kruis werkte (allebei reeds overleden en zonder nakomelingen) en met haar typische kevertje een bekende figuur werd in het Poperingse. Nadien werd De Boonaert een woonhuis.
Door de nabijheid van de Franse grens was de Boescheepseweg altijd een notoir smokkelgebied. Het portiekje van het café werd dan ook gretig door de douaniers van de zogenaamde ‘vliegende brigades’ gebruikt om -vooral op koude dagen- de buurt in de gaten te kunnen houden. Ook op de begraafplaats zelf werd soms postgevat, wellicht omdat de terrassen een goed overzicht gaven op de omgeving en het plaatselijk verkeer.
Op zekere dag -ergens midden de jaren ‘50- toen de douaniers weer aan Lyssenthoek hadden postgevat, weigerde een chauffeur die uit de richting Grote Onze Heer (de Franse grens dus) kwam om te stoppen. Daarop gaf de douanier een teken naar zijn collega verderop aan De Boonaert. Deze trok meteen zijn pistool en schoot de banden van de auto lek. De bestuurder -een man uit Wervik- werd meteen opgepakt. Toen men zijn auto controleerde, bleek die vol champagneflessen te zitten….
Lyssenthoek of Lijssenthoek?
Ten slotte nog iets over de spelling van de naam ‘Lyssenthoek’. Voortgaande op de kadasterbenaming van midden de 19de eeuw (ca. 1860) stellen we vast dat de ‘y’ nergens puntjes bevat. Ook de naam van de weg ten zuidwesten van de site (de verbindingsweg tussen de Boescheepseweg en de Frans-Vlaanderenweg is ‘Lyssenthoek’.
In de jaren ‘20 is echter o.a. onder impuls van o.a. de Gentse Universiteit (in het kader van de toenmalige golf van vervlaamsing) een spellingstendens ontstaan om ‘y’ tot ‘ij’ te vervlaamsen (bijv. ‘slagery’ werd ‘slagerij’), een trend die ook op plaatsnamen werd toegepast, en die de Britten soms (maar niet altijd) overnamen. Toch staat het terrein -in diezelfde kadastrale legger- officieel als ‘Lyssens Hoek’ vermeld (die ‘hoek’ beslaat -op het kadasterplan- precies het gebied tussen het Offerkruis en de Winterbeek).
Volgens verschillende naamkundigen wonen er nog enkele families in het Poperingse die de naam ‘Luyssen’ dragen (de variante familienaam ‘Leys’ is bijzonder goed vertegenwoordigd). Het valt echter moeilijk uit te maken wie uit deze tak precies uit deze omgeving afkomstig zou zijn. Indien dit inderdaad het geval is, zou het -mijns inziens- hier kunnen gaan om een dubbele ‘Saksische’ naamsgenitief zoals die in het oude Poperingse dialect vaak voorkomt, nl. “de hoek van Lys’ (wellicht naar de familienaam van de toenmalige eigenaar). Dus te interpreteren als: Lys + 1ste genitief (sen) + 2de genitief (s) zoals we kennen in bijvoorbeeld ‘Fransen’s velo’ (de fiets van Frans).
De Ieperse etymoloog en naamkundige Dr. Wilfried Beele onderschrijft de mogelijkheid van deze verklaring en wijst nogmaals op de aangewezen uitspraak ‘ie’ (zowel in namen met ‘y’ als ‘ij’), en die we nu nog kennen in gelijkaardige gevallen als Gijverinkhove, de Klijte, Pervijze, Raversijde, Slijpe, Wijtschate, ’t Zwijnland, … maar ook in vele familienamen zoals Debijser, Samijn, Tijtgat, etc. Het West-Vlaams kent overigens geen ij-klank in woorden die ‘ij’ bevatten; daar kan dus geen twijfel over bestaan.
Ook de Poperingse oud-archivaris Willy Tillie hengelde naar de afkomst en betekenis voor deze moeilijke naam maar komt evenmin tot een sluitende verklaring. In het juninummer van 2014 van het heemkundige tijdschrift ‘Aan de Schreve’ geeft hij verschillende mogelijke pistes aan, maar naar mijn bescheiden mening is geen enkele van deze interpretaties doorslaggevend of echt overtuigend.
Volgens André Decrock, gids op Lyssenthoek en buurman van de site, zou de naam Lyssenthoek mogelijks kunnen wijzen op het liesgras (in het dialect ‘liesse-ges’ genoemd) dat er -zeker nog in de 20ste eeuw- groeide en soms als dakbedekking werd gebruikt ter vervanging van stro of riet. Liesgras is een grasachtige die tot twee meter hoog kan groeien, en vooral rond beken voorkomt (cf. de nabije Winterbeek!).
Poperingenaar Guido Vandermarliere geeft dan weer een heel andere, minstens even plausibele uitleg. Volgens deze heemkundige zou het gaan om een toponiem, en dus niets te maken hebben met een patroniem of een matroniem. In dit geval spreken we van een combinatie van een plaatsnaam met het woord ‘hoek’ (dus niet met ‘thoek’).
Hij verwijst hierbij naar de consistentie in de vele andere definiërende en descriptieve plaatsnamen van wijken en gehuchten in en rond Poperinge zoals: Boterhoek, Brandhoek, Driehoek, Edewaarthoek, Eikhoek, Haeghebaerthoek, Hamhoek, Helhoek, Hipshoek, Pezelhoek, Schoudemonthoek, Smouthoek, Wipperhoek, …
Vandaar dus ook ‘Lyssenthoek’ (zo gespeld op topografische kaarten uit de 19de eeuw) - wat zou staan voor ‘lyze hoek’ (‘lyze’ of ‘lyzig’, zijnde ‘losse, luchtige aarde voor de teelt van tedere gewassen’ volgens dialectoloog Leonard De Bo, en uiteraard ook Guido Vandermarliere). Mijn eigen bedenking daarbij is, moeten we de benaming ‘Boonaert’ (bonenakker) misschien in datzelfde verband gaan interpreteren (bonen groeien namelijk het best in losse aarde!).
Deze bewering wordt dan weer in vraag gesteld door de plaatselijke landbouwers die de bodem in de regio niet wezenlijk verschillend ervaren als de andere, omliggende landbouwgronden van Zuid-Poperinge. Maar ook die vaststelling is weerom relatief, gezien we geen juist idee hebben van wanneer de naamgeving precies dateert, en de bodemgesteldheid in die tijd fundamenteel anders kan geweest zijn. Een Boonaert aan de Lyssenthoek? Het zouden wellicht mekaars synoniemen kunnen zijn. Wie zal het zeggen? De jacht op de juiste verklaring blijft open.
Met dank aan: Dr. Wilfried Beele, Denise Bonduelle, Johan Claerhout, André Decrock, Alain Delhaye, Caroline Delesie, Dominiek Dendooven, Dr. Tom Deneire, Paul Devloo, Koen Dumoulin, Tijs Goethals, Ian Hussein, Regine Huyghe, Pierre Impe, Paul Leicher, Bernard Lermytte, Eddy Lesage, Jan Louagie, Aurel Sercu, Marnick Storme, Alex Sutherland MBE, George Sutherland, Willy Tillie, Eric Vandecasteele en Guido Vandermarliere
© Bertin Deneire Poperinge augustus 2014
Gepubliceerd 13/01/2016.