Het Carré Français van de gemeentelijke begraafplaats van Koksijde-Dorp
Artikel overgenomen met toestemming van auteur Michel Piérart uit Koksijde / Vertaling Linda Ticket

Men vindt in Koksijde nog talrijke tekenen van de aanwezigheid van het Franse leger terug. Zo is er het Carré Français in de gemeentelijke begraafplaats dat er tot op heden de gesneuvelden herdenkt.

Het Franse leger was in Koksijde actief van 1914 tot midden 1917, en ook na november 1917. De belangrijkste regimenten, hier gelegerd tussen januari 1915 en juni 1917, zijn twee zoeaven regimenten (het 1e en het 4e) onder bevel van kolonel Rolland en na hem Eychène, en twee regimenten de marine fuseliers (het 1e en het 2e) die men ook de "brigade Ronarc’h" noemt naar de naam van de bevelvoerende admiraal. Die regimenten moesten "het front van de Nieuwpoort" verdedigen: de zoeaven vanuit loopgraven in de duinen van Lombardsijde, en de marine fuseliers het front achter de inundatie tussen de baan Nieuwpoort-Lombardsijde, Sint-Joris en Rampskapelle maar ook de sluizen van de Ganzepoot in Nieuwpoort.



Dit kan je allemaal lezen in: "L’ANGLAISE ET SES FUSILIERS MARINS" van Patrick Vanleene, Academia Press, 2015. (Franse vertaling Michel Piérart) en "KOKSIJDE EN DE ZOEAVEN" van Michel Piérart, Uitgave van het gemeentebestuur Koksijde, archiefcommissie, 2016.

Het Carré Français van de gemeentelijke begraafplaats werd aangelegd tijdens de oorlog. Het lag namelijk rechtover de hulppost van de marine fuseliers in de Kerkstraat. De hulppost van de zoeaven daarentegen lag aan de overzijde van de Hoge Blekker aan de Zeelaan in een open plek in de bosrijke duinen.

In deze twee veldhospitalen konden gewonden terecht, die ‘s nachts van het front van Nieuwpoort overgebracht werden met ziekenwagens, onder andere deze van de Engelse Dorothie Feilding. Zij liet een diepe indruk na in de streek. We weiden daar later meer over uit.

Het bescheiden Carré bevat slechts nog slechts 134 graven omdat de Franse famillies het stoffelijk overschot van hun gesneuvelden in de regel terug brachten naar Frankrijk.





Er zijn er 123 van WO I (1915: 73, 1916: 35, 1917: 12), gesneuveld in de loopgraven aan het front of in één van beide medische hulpposten van Koksijde. Zo is er geen enkel graf tussen juni en november 1917: in die periode hebben de Franse troepen plaats geruimd voor de Britten. De graven van hun gesneuvelden zijn te vinden in het Britse begraafplaats van Koksijde.

Er zijn er ook 11 van WO II, allen gesneuveld tussen juni tot augustus 1940 tijdens operatie Dynamo (27 mei tot 4 juni 1940), de evacuatie van Britse en Franse troepen naar Engeland van op de stranden van De Panne, Bray-Dunes, Zuydcoote en Duinkerke. Dit onderwerp werd minstens tweemaal verfilmd: "Week-end à Zuydcoote" van 1964 van Henri Verneuil op basis van de "prix Goncourt" die Robert Merle kreeg in 1949 en "Dunkirk" van Christopher Nolan in 2017.

We zullen hier vier locaties nader beschrijven:
  • het Carré zelf
  • de herdenkingsplaten aan de kerkmuur
  • twee graven buiten het Carré
  • en tenslotte het graf van een voormalige zoeaaf die in Koksijde overleed in 1963.
HET ZOGEHETEN CARRE FRANÇAIS

Graf 5 (FE.1.8)

Edmé Albert Joseph HARDY (43 jaar), in Parijs geboren op 17.03.1874. Zijn vader was architect. Hij huwt in 1910, gradueert in de militaire academie Saint-Cyr in de promotie Alexandre III (1894-1896) en hij wordt kapitein-instructeur aan de École Spéciale Militaire in 1914.

Bij zijn overlijden op 13 april 1917 is hij al luitenant-kolonel die het bevel voert over het 3e RI. Dat was hij al sinds 1 november 1916.



Het 3e Régiment d’Infanterie (3e RI) werd tijdens de revolutie opgericht vanuit het "Régiment du Piémont" van het Ancien Régime. Het was één van de oudste Franse militaire eenheden: het ontstond in 1569 onder de naam "Régiment de Brissac". De eenheid nam deel aan een indrukwekkend aantal veldslagen, als daar zijn: in 1585 "de Piémont". In 1791 "3e Régiment d’Infanterie de ligne". In 1515: Marignano. In 1746: het beleg Brussel. In 1792: de slag bij Jemappes (met 40.000 vrijwilligers onder generaal Dumouriez). In 1805: Austerlitz (432 gesneuvelden en gewonden). In 1809: Wagram. In 1815: Waterloo (21 officieren op 42 sneuvelen, maar ook 292 soldaten op een totaal van 1.105). In 1830: Algerijnse veroveringsoorlog. In 1914 zijn ze gekazerneerd in Digne en Hyères.

Het 3e RI was tot driemaal toe aanwezig in Koksijde: van april tot oktober 1916, van januari tot 17 juni en uiteindelijk in december 1917, of een totaal van 13 maanden waarvaan één jaar onder het bevel van luitenantt-kolonel Hardy. Het regiment bestaat uit manschappen uit de Provence, Marseille en de Lage Alpen.

Hardy verwerft de Légion d’honneur op 14.06.1915 : hij is dan ‘chef de bataillon’ van het 77e RI in Artesie. Hij krijgt ook het "Croix de Guerre avec palme".

Op 9 april 1917 neemt Hardy de leiding van de troepen van het 3e RI in de eerste linie. Vier dagen later raakt hij dodelijk gewond door een obus terwijl hij net zijn wachtronde loopt door zijn sector.

 



Eerst werd er op de plaats waar hij op 13 april 1917 in Nieuwpoort-Stad sneuvelde een monument opgericht. Dit gedenkteken is nu verdwenen.
Die dag schrijft Dorothie Feilding naar haar moeder: "De kolonel van het 3e regiment is vandaag gesneuveld in een straat van Nieuwpoort-Stad. Die arme stakker. Ik had hem net leren kennen: hij had een goede inborst en zijn manschappen waardeerden hem erg. Ik ben er het hart van in..."

Vermelding in het Dagorder op 1 mei 1917: "Korpschef die indruk maakte op zijn officieren en soldaten door zijn prachtige militaire kwaliteiten. Altijd op de brug, onvermoeilbaar, met een sterke moraliteit, een onvervaardheid die iedereen kende en bewonderde. Hij maakte van zijn regiment een bijzonder gevechtsinstrument. Door de vijand gedood op 13 april 1917."

Graf 45 (FE.4.3)

Louis MONGUERARD (41 jaar), 1e meester-roerganger, marine fuselier, geboren in Lorient op 05/06/1875, gehuwd. Gesneuveld te Sint Joris op 17/05/1916. Charles Le Goffic, schrijver en één van onze bronnen, krijgt zijn briefwisseling in handen in juni 1916.





Eretekens: Légion d'Honneur - Médaille militaire - Croix de guerre – 3 vermeldingen in het Dagorder:
  • 1e vermelding: Viel op door zijn moed, zijn levendigheid en koelbloedigheid. Hij leidde zijn kameraden door het vuur en bleef standvastig onder de hevigste bombardementen, was als eerste officier van waarde voor de bevelhebbers, zowel tegenover van de vijand als in de kampementen.
  • 2e vermelding: liet zich binnen zijn brigade opmerken door zijn levendigheid, moed en koelbloedigheid. Moedig tijdens vuurgevechten. Ondersteunde de bevelhebbers daadkrachtig tegen de vijand.
  • 3e vermelding: officier met een onberispelijk gedrag met een hoge morele waarde, buitengewone sectie-leider. Hij had erop aangedrongen naar het front verplaatst te worden, niettegenstaande zijn specialisme, zijn leeftijd en familiale situatie die hem daar weg zouden gehouden hebben. Hij heeft zich onderscheiden door zijn sterke morele en militaire waarden, waarbij hij bij zijn manschappen een volledig vertrouwen opwekte zodat ze hem totterdood volgden. Hij verwierf de militaire medaille tijdens de oorlog in China, waarna hij het Erelegioen verwierf voor zijn schitterende leiding aan het front. Hij werd dodelijk gewond op 17 mei 1916 net toen hij de meest doordachte beslissingen genomen had voor bewaking en verdedigin tijdens een hevige artillerieaanval.


"De Chinese Oorlog": Daarmee wordt de "Boksersopstand" bedoeld van 1900 tussen de Chinezen en de buitenlandse kolonisatoren. Ze vielen toen het kwartier naast het Tien-An-Men plein aan. De Verenigde staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsalnd, Oostenrijk, Italië, België, Nederland, Spanje, Japan en Rusland hadden er nederzettingen. Wat België betreft is deze vandaag de Federatie van de Chinese studenten. Er werd een internationaal expeditie-korps opgezet van 150.000 soldaten. Frankrijk stuurde de pantserkruiser "D’Entrecasteaux" (die later als vlottende kazerne gebruikt werd in Brugge van 1923 tot 1927). De 2.000 marine fuseliers speelden de hoofdrol en toenmalig kapitein Ronarc’h, toekomstig admiraal, aide de camp van de toenmalige admiraal, had als tweede de leiding over 160 marine fuseliers. Louis Monguerard, die dan 25 jaar oud is, was er ook bij.

in 1963 draaide Nicholas Ray de film "55 Days at Peking" over dit onderwerp.

Graf (FE.6.6)

François Marie THILY (28 ans), matroos IIe klasse, marine fuselier, 06/12/1887 - 10/05/1915.



We hernemen hier kort de gebeurtenissen van 9 en 10 mei 1915 die uitgebreid beschreven zijn in: De tragedie van 9 mei 1915, vijf zoeaven en
één marinefusilier herdacht in Koksijde
van Michel Piérart, gepubliceerd in tijdschrift SHRAPNEL derde kwartaal 2019.

Het Franse opperbevel had generaal Hély d’Oissel opgedragen een afleidingsmanoeuver te creëren op 10 mei 1915 zodat een andere aanval elders aan het front ongestoord zou kunnen plaatsvinden. Hij kiest de hoeve "de l’Union" net voor de gelijknamige brug ligt ten oosten van Sint-Joris: de marine fuseliers van admiraal Ronarc’h zullen de aanval moeten uitvoeren. Spijtig genoeg slagen de Duitse troepen er de dag voordien in de loopgraven van het 1e en 4e zoeaven ter hoogte van de Mamelon-Vert (Lombardsijde) tijdens een hevige aanval in te nemen. Dat betekent het einde voor een groot deel van het 4e zoeaven. De marine fuseliers kunnen stand houden rechts van de zoeaven. Dezelfde avond worden de loopgraven weer ingenomen tijdens een tegenaanval.

François Thily die assistent is bij het 2e regiment dienst raakt zwaargewond. Hij wordt onmiddelijk overgebracht naar de hulppost in Kerkstraat van Koksijde Dorp. De bekende Engelse ambulancierster, Dorothie Feilding, vertelt over die bewuste avond en nacht van 9 mei, en hoe ze een groot aantal marine fuseliers van Nieuwpoort Stad overbracht naar Koksijde Dorp. Zij heeft Thily waarschijnlijk ook meegenomen. Ze haalt zelfs een gesprek aan met admiraal Ronarc’h op de Nieuwpoortse steenweg in Oostduinkerke rond 19 u, net nadat hij van zijn stoel viel die door een Duitse obus geraakt werd in zijn commandopost.

François Thily bezwijkt de volgende dag, op 10 mei, samen met 3 andere kameraden. Hij is dan 28 jaar oud.

Hij ziet het levenlicht op 6 december 1887 te Pleumeur-Bodou. Zijn vader Jacques is landbouwer. Hij trouwt met Léocadie Marie Le Merrer, geboren in 1889 en ook afkomstig van Pleumer-Boudou. In 1914 wordt hun zoontje Henri geboren. Het gezin woont in Trégastel aan de côte de Granit Rose in Noord-Bretagne, wanneer hij intreedt in het leger in september 1914. Zijn familie woont er vandaag nog steeds.
In het Quartier du Bois, Koksijde-Bad is er een straatje naar hem genoemd "Kapitein Thilypad". Er werd hem echter een verkeerde graad toegedicht : hij was geen kapitein maar wel matroos. Verder is het verbazend zijn naam hier aan te treffen, omdat de marine fuseliers niet in deze sector van het dorp gelegerd waren. Er is nog een andere toevalligheid: Charles Le Goffic, auteur van ondermeer "Saint-Georges et Nieuport", één van onze bronnen, woonde ook in Trégastel en is er begraven.

Kleine broer Henry Thily, geboren in 1894, is ook ingelijfd in het 2e regiment van de marine fuseliers op 27 september 1914.



Hij voer op de pantserkruiser "Démocratie" op de Middellandse Zee en overleed 25 jaar later tijdens de schipbreuk van de cargo SNCF "Rennes" wanneer dat schip aan de kaai van Duinkerke lag tijdens operatie Dynamo van 28 mei 1940.

Hervé CRAS, vertelt er ons alles over in "Les Forces Maritimes du Nord, Titre Deuxième, Marine Nationale, Service Historique, Paris, 1955" (een wedersamenstelling van historische archieven die gedeeltelijk vernield werden, nu beschouwd als het referentiewerk). De kleine cargo "Rennes" (met een tonnage van 770 ton) wordt vanuit Dieppe naar Duinkerke gesommeerd op 10 mei 1940. Op 12 mei verlaat hij om 23u30 Duinkerke voor Vlissingen, Nederland, met een deel van het expeditiekorps. Bij zijn terugkeer in Cherbourg, slaat hij proviand, munitie en veevoer op en vertrekt in konvooi op 26 mei. Op 27 mei komt hij vast te zitten in Engeland, in Downs, ten noordoosten van Dover. De dag erna vertrekt hij richting Duinkerke om 13u30, waar hij na de oversteek van het kanaal aankomt in de nacht van 28 op 29 mei, op een ongekend tijdstip. Het schip wordt in de haven bestookt en zinkt er op 29 mei.

Het is mogelijk dat de cargo door vliegtuigen met mitraillettes of bommen bestookt werd tijdens de oversteek, tijdens de kustroute via Grevelingen (route Z) maar ook dat het met obussen gebombardeerd werd in de haven bij het vallen van de nacht. Mogelijk was er nog een andere oorzaak, maar die is niet meer te achterhalen d omdat de archieven deels vernietigd zijn. Het kan zelfs zijn dat de staatssecretaris van de Marine, flotieljeadmiraal DARLAN, zonder archieven noch boorddagboek aan boord van het schip (alle mee vernield) zich op 14 mei 1941 in zijn verslag vergistte van 1 dag.

Laten we zeggen dat Henry THILY overleed op 28 mei en dat de cargo de dag erna zonk.

Een woordje over de verpleegpost, de ziekenboeg van het 2e marine fuseliers in de Kerkstraat.



De hoofdgeneesheer is Joseph Liffran. Hij wordt bijgestaan door Edouard Plouzane, Germain Degroote (een arts uit Noord-Frankrijk die Vlaams spreekt) en Pierre Leissen. We schrijven april 1915: Koksijde-Dorp. De mannen liggen in de hoofdkampementen van de brigade Jeanniot en Jean Bart. Een stoptrein verbindt Veurne met Nieuwpoort. Het ambulancepersonneel verblijft in het Dorp gedurende 8 maanden, van 11 april tot 15 november 1915, namelijk in een gebouw met een balzaal waar de muren ingestreken zijn met kalk waarop tekeningen met blauwsel voor de was omdat dat blauw vliegen verjaagt zoals men dan denkt. Er is plaats voor 25 berries. Een deur met een glazen paneel leidt naar een cafeetje, waarschijnlijk ‘De Admiraal’ die vandaag niet meer bestaat, en langs daar komt men op straat. Een tussenwand scheidt de drankgelegenheid van een beenhouwerij die ook aan de straat ligt. Op zolder slapen de verplegers en brancardiers. Achteraan ligt een koer met een hangar waarin een gaarkeuken voor de manschappen. Er moet wat heringericht worden om er een ziekenboeg te maken, zeer tegen de zin van de uitbater die niet gerustgesteld is door de beloftes van schadevergoeding. Als toegift mag hij het café voortaan overdag uitbaten maar hij moet het ‘s avonds en ‘s nachts ontruimen omdat het dan als eerste station gebruikt zal worden voor gewonden. Hij moet zijn gelagzaal ook ontruimen indien er overdag een plotse toestroom van gewonden zou onstaan. De beenhouwerij wordt de verpleegzaal : met haar blauw-witte muurtegels achter een grote glazen wand waarvan het onderste deel ondoorzichtig is en de beenhouwersblokken die nog geuren naar heerlijke pathé… De deur naar de straat heeft traliewerk met de traditionele ossenkoppen. Je zou ermee kunnen lachen, maar voor de fuseliers en territorialen is dit ook de weg naar een extraatje voor hun rantsoen.



De ligging is buitengewoon gunstig ten opzichte van de veldhospitalen in de buurt: 4 km daarvandaan ligt het Belgische legerhospitaal l’Océan in De Panne, en nog verder het hospitaal van het Noord-Franse Zuydcoote. De bedrijvigheid van de chirurgische ambulances vindt vooral ‘s nachts plaats omdat de gewonden overdag niet vervoerd kunnen worden wegens de onbeschutte positie van de communicatie-loopgraven die door de vijand voortdurend bestookt worden, en tevens wegens de aanhoudende bombardementen op Nieuwpoort Stad, die slechts heel laat bereikbaar is voor de wagens. Een massaal aantal ziekenwagens van de zoeaven en de marine fusiliers staan geparkeerd op de baan naar De Panne, vandaag het Louise Héger plein. Dat is dan nog de enige open plaats die groot genoeg is en die niet ingenomen is door tram- of treinsporen.

 

De ziekenboeg, "ambulance des Zouaves", ligt in de open plekken van het bosje in de Zeelaan tegenover de Hoge Blekker tussen de huidige Renault garage en het restaurant "Het Blekkertje". Het ligt op punt 68 van de knooppuntenroute tussen Antwerpen en De Panne, die over Koksijde loopt naar Compostella.



De houten barakken van het veldhospitaal van de zoeaven lagen rond die twee open plekken die we er vandaag nog zien. Het is pakkend te bedenken dat de talrijke passanten en wandelaars er de grond vertrappelen waar onder andere Jean Cocteau en zijn vrienden tussen december 1915 en mei 1916 werkten. Meer daarover kan je over lezen in het artikel Jean Cocteau in Koksijde, het veldhospitaal van het 4e zoeaven 1915-1916 © Michel Piérart, gepubliceerd in tijdschrift SHRAPNEL Vierde kwartaal 2018.

Er zijn nog 5 andere graven van slachtoffers van de campagne van 9 mei 1915:
  • 31 Jacques SIEGLER (23 jaar) (FE.3.6), kannonier, °15.05.1892
  • 28 Joseph RICARD (29 jaar)(FE.3.9), artillerie-soldaat, °19.11.1886
  • 44 Joseph TURCO (21 jaar)(FE.4.4), matroos marine fuselier, °19.03.1894
  • 53 Alfred BELLARD (FE.5.7), artillerie sergeant
  • 62 Robert PREVOST (22 jaar) (FE.6.9), kannonier, °02.08.1893
Er zijn ook een aantal moslimgraven van soldaten met een Franse naam en voornaam. De reden hiervoor is niet gekend. Het gaat om Emile Louis LAVERCHER (29 jaar), soldaat 2e klasse, afkomstig van Rijsel, Paul Léon PERTRIZEARD (20 jaar), soldaat 2e klasse, van Parijs, Frédéric (op het internet is er sprake van Louis in plaats van Frédéric n.v.d.r.) BEULZE (21 jaar), marine fuselier in opleiding, geboren in Scaër, Finistère, en tenslotte David SICSIC, kanonnier geboren in Oran, Algerije.

Op de muur van de kerk

Een eerste plaat herdenkt de gesneuvelde zoeaven van 9 mei 1915 waar we het al over hadden: sergeant Parent, korporaals Charles Trion en Georges, alsook soldaten van het 4e zoeaven Bourdeau, Bridou en Eugène Cestier die achter hun machinegeweer stierven nadat ze hele Duitse aanvalskolonne op afstand gehouden hadden. De vijand omsingelde hun post. Ze hebben tot de laatste snik geschoten en zijn uiteindelijk gesneuveld tijdens lijf aan lijfgevechten. Ze sneuvelden glorievol bij hun wapen, in hun gevechtspost.

Drie andere zoeaven van het 4e regiment sneuvelden op andere data:
  • Jean Tosi, Corsicaan, aan het Nieuwpoortse front 7 april 1915
  • Alphonse Fontaine, uit Bourbonne-les-Bains, op 20 juli 1915
  • Gustave Courouet over wie ik geen informatie vond.
Jean Albert Marie Stolz (25 ans)

Een kleinere gedenkplaat is gewijd aan de 25 jarige Jean Stolz, als kind bevriend met Jean Cocteau. Ik vermeldde hem in een monografie Koksijde en de zoeaven, 1915-1916.

Oorspronkelijk wou Jean Cocteau zijn "Discours du Grand Sommeil" opdragen aan het 4e zoeavenregiment en in het bijzonder onderluitenant Jean Stolz die aan het front sneuvelde op 7 september 1915, zoals blijkt uit dit uittreksel van het project: "Ik wandelde op een avond naar de loopgraven van 1e linie… toen luitenant T. me zegde: "Kijk hier is die arme Stolz gedood" waarbij hij me een hoop zakken naast een ‘guitoune’ toonde (magrebijns jargon voor een tent). Stolz ? Welke Stolz? "Luitenant Jean Stolz… " Maar dat is mijn jeugdvriend !... We zijn mekaar uit het oog verloren toen we de leeftijd hadden om onze weg te gaan, we verloren mekaar, en nu moet ik hier in België, in die heilige stad vernemen dat hij overleden is! De dag voor zijn verlof ook nog. Men vertelde me over zijn durf, zijn charmante overmoed als hij van dienst was. Over zijn alledaagse goede humeur en zijn koppigheid, een eigenschap die een zoeaaf boven alles naar waarde schat.

Jean Stolz stierf op 25-jarige leeftijd, net drie maand voor de aankomst van Jean Cocteau die nu zijn graf ontdekte. Hij werd eerst begraven in de Carré Français, vooraleer de familie het stoffelijk overschot overbracht naar Frankrijk.
  • Uittreksel uit het Gulden Boek dat generaal Hély d’Oissel schonk aan Dorothie Feilding: "Onderluitenant Stolz: Werd op eigen vraag overgeplaatst naar de zoeaven, was een voorbeeld door zijn schrandere bevelen en durf. Glorievol gedood toen hij zich als enige vrijwilliger naar voor waagde om een Minenwerfer van de vijand te localiseren."
  • Vermelding in het Dagorder van de Brigade van 13 september 1915: "Toonde de grootste toewijding toen hij gewonde zoeaven ter hulp snelde tijdens een buitengewone beschieting op de loopgraven. Hij was steeds uiterst koelbloedig tijdens zijn dienst in actie."
  • Vermelding bij het Dagorder van 20 september 1915: "Stolz Jean, onderluitenant bij de 43e Compagnie. Reeds vanaf de mobilisatie aan het front. Op eigen vraag overgeplaatst van de pantserkruisers naar de zoeven, was steeds een voorbeeld van de hoogste militaire kwaliteiten, moed en koelbloedigheid. Hij sneuvelde op 9 september 1915, tijdens een ongemeen zwaar bombardement nadat hij persoonlijk de localisatie van de batterijen van de vijand had vastgesteld, net op het moment dat de beschieting afzwakte en hij zijn mannen opriep om te volharden tijdens de nakende aanval."
Graf 71 (FE.7.12)

Paul (Xavier Eugène) THOMAS (23 jaar), 8e marsregiment van het 1e batailjon zoeaven van commandant Lagrue. Thomas is geboren in Nîmes, terwijl zijn ouders afkomstig waren van de Ardèche.

Er wordt vaak gedacht dat de zoeavenregimenten enkel bestonden uit "pieds-noirs" (Franse kolonisatoren uit Noord Afrika), maar dat is onjuist. Hier in de Carré rusten acht zoeaven. Slechts één ervan, Antonio MIGLIACCIO, is een "Afrikaan". Ik kom er later op terug. De zeven anderen zijn afkomstig van het Franse vasteland : DRADINIER van Parijs, AUGUSTIN van Chartres, FIGEA van Belfort, GUERIN van Mâcon, NICOLAS van Bretagne, TESSON van Normandie en THOMAS van de Provence.

Het 8e regiment werd in Marokko gevormd. Het scheepte in te Casablanca op 3 augustus 1914. Het bestaat uit 4 batailjons van mannen die gehard zijn door het leven in tenten. Drie ervan zijn zoeavenbataljons, het 4e een bataljon Marokkaanse Tirailleurs. Ze moeten zich terugtrekken uit Charleroi. Vandaar gaat het naar de hel van de Marne en uiteindelijk worden ze ingezet in de moeilijke en gevaarlijke sector van de IJzer. Ze komen aan in Calais op 12 november 1914 en worden naar Cassel gebracht waar ze met vrachtwagens naar Nieuwpoort vervoerd worden. Daarna ze vertrekken met wagens op 20 december om 08.00 u, om over Oostvleteren en Veurne hun kamp in de Zeepanne (Sint-Idesbald) te bereiken. Vanaf 23 december fungeren ze als reservetroepen voor de sector Nieuwpoort-stad. Ze nemen deel aan een aantal aanvallen en tegenaanvallen, vaak nachtelijke schermutselingen, tussen het strand en de Boterdijk, ten noord-oosten van het sluizencomplex in de richting van de hoeve Bamburg. Het terrein is doorweekt door de aanhoudende winterse regenval en er kunnen geen loopgraven gegraven worden omdat het grondwaterte hoog staat. Die lopen meteen onder, de wanden uit zand zakken ineen. Enkel ‘s nachts kunnen enkele oppervlakkige en tijdelijke herstellingen gebeuren. Op 24 december is er een nachtelijke operatie gepland in de richting van het strand, de duinen en de weg naar de vuurturen. Om de vijand te misleiden wordt deze poging niet voorafgebaan door het traditionele artillerievuur. Het bataijlon Lagrue is wint 100 m op de Duitse linies. Paul Thomas wordt er op 19 januari 1915 dodelijk gewond bij het Sluisje aan de monding van de Geleide.

Op 28 januari valt het 7e regiment Algerijnse Tirailleurs onder leiding van generaal de Mitry aan, wat leidt tot het bekende incident met Thuret. Het 8e zoeaven dient als reserveregiment.

Begin februari nemen het 1e en 4e zoeaven samen met de marine fuseliers hun plaats in, geflankeerd door 4 bataijlons van het 8e in Bergues en Duinkerke, waarna het regiment met de trein vertrekt en definitief de onheilspellend donkere hemel van Vlaanderen achter zich laat. De eenheden keren terug naar Reims in Champagne.

Graf 91 (FE.8.2)

Louis (Marie Edmond) ROYET (28 jaar), kanonnier, 3e RIC koloniale infanterie. Gehuwd met 2 kinderen. Geboren in Cheylard in de Ardèche op 27.10.1887, in het leger opgenomen in Lyon. Hij overlijdt in de ambulance 3/38 van Koksijde op 07.05.1915.

Graf 92 (FE.8.1)

Michel LEBRÉ (21 jaar), zeeman in opleiding, 1e marine fuseliers, geboren te Moissac, Cantal op 18.05.1894. Sterft op de Boterdijk op 12.03.1915, bijna 21 jaar oud. De Boterdijk die vandaag nog bestaat is een kleine dijk ten oosten van Lombardsijde. Die plek komt voor in het incident van het "fortin (kleine fort) Bonnet". Luitenant Bonnet had dit fortje ingenomen op 12 maart 1915, maar de Fransen hebben het weer moeten laten schieten omdat het te ver van de linies lag en onderhevig was aan zijwaarts vuur.

Graf 96 (FE.9.8)

Lucien ROLLAND (29 jaar), brigadier, 32e RAC, veldartillerie . Geboren in Parijs op 20.03.1887, gesneuveld in Nieuwpoort op 24.01.1916

Graf 109 (FE.10.6)

Antonio MIGLIACCIO (24 jaar), soldaat 4e Zoeaven, 12e compagnie. Hij is op 25.10.1891 geboren in Philippeville, aan de Algerijnse kust tussen Algiers en Tunis). Antonio is landbouwer in Algerije, een zogenaamde 'colon'. Hij is ingescheept in Tunisie en heeft de kwalijke reputatie van ongedisciplineerde slappe soldaat die zich vaak ziek meldt.



Het 4e zoeavenregiment is in 1914 in Tunesie gelegerd. Het nam deel aan het beleg van Parijs tijdens de Frans-Duitse oorlog 1870. Duitsland won die oorlog, waarna het Elzas en Lotheringen annexeerde nadat het "Duitse Keizerrijk" in Versailles afgeroepen werd.

Het 4e zoeaven komt aan in Koksijde op 4 februari 1915.

Twee weken later, op 22 februari, treffen we het aan in de loopgraven links van de weg van Nieuwpoort-Stad naar Lombardsijde, die de grens tussen het 4e zoeaven links en de marine fuseliers rechts uitmaakt. Migliaccio wordt op 22 februari aangeduid als deel van een peloton van 5 soldaten en een korporaal die een luisterpost in 1e linie moet bemannen. ‘t Is een gevaarlijke opdracht, de vijandige activiteit bespieden op 10 m voor de loopgraaf, 30 m links van de weg,. Op een kleine 15 m daarvan ligt een Duitse luisterpost, die om 5 u ‘s morgens bestookt wordt. Migliaccio steekt zich rond 5u30 weg in de loopgraven van de marine fuseliers, die 200m verder liggen. Die worden op dat ogenblik niet aangevallen door de Duitsers. Zijn sergeant vindt hem daar pas na enkele uren, rond 07.00 u… en verneemt daar dat de zoeaaf er naartoe gegaan was "om zijn sokken te laten drogen". De volgende wacht verdwijnt hij nogmaals tussen 18.00 en 22.00 u. Na middernacht ontbrandt een bombardement. En weer verdwijnt Antonio die pas bij het krieken van de dag op 24 februari weer opduikt. Hij vertelt dat hij zich schuil hield in de buurt van de luisterpost, maar hij wordt gesnapt met een conservenblik van de marine fuseliers in zijn hand…



Zijn boze kameraden doen hun beklag omdat zij zich daardoor meer in de vuurlijn bevinden en de militaire hierarchie dient ook klacht in: dit leidt tot een proces en de terdoodveroordeling door generaal Hély d’Oissel.

Hij wordt op 28 maart 1915 om 05u50 geëxecuteerd in de duinen ten oosten van Koksijde Bad.

Vooral het 4e zoeaven heeft zwaar geleden tijdens de oorlog: zo zijn er 2.000 doden gevallen in België op een totaal van 7.000 effectieven van alle zoeavenregimenten samen.

Graven 114 en 115 (FE.11.4 en 11.3)

Hippolyte DEBONNE en Batistin GASTAUDO

Hun graf vermeldt laconiek "Mort pour la France", net zoals dat bij alle andere graven het geval is. Maar hier speelt heel iets anders ! Ook deze twee soldaten tweede klasse werden gefusilleerd!



"Bon d’Afrique" betekent Bataillon d’Afrique en de soldaten, "les Bat d’Af" droegen de bijnaam "les Joyeux". Er zijn drie "batailjons d’infanterie légère d’Afrique", afgekort BILA.

Ik heb hierover een tekst gepubliceerd onder de titel: Ken je de twee Joyeux van het Carré Français op de gemeentelijke begraafplaats van Koksijde-Dorp? "Tij-Dingen" van Koksijde van 06/2019.

De 3 batailjons van 600 manschappen zijn disciplinaire eenheden die uitsluitend bestaan uit gangsters, zware jongens en gevangenen aan wie amnestie verleend zou worden bij goed gedrag aan het front. Daar komt nog bij dat er hen ook een vrouw beloofd wordt…

Op hun kenteken lees je "Mazagran". Het beleg van dat kuststadje bij Mostaganem vond plaats in 1840 tijdens de verovering van Algerije. Slechts 123 Franse soldaten van het 1e BILA haalden het op het duizendtal Algerijnse krijgers onder leiding van de emir Abd el-Kader. De soldaten stonden onder bevel van kapitein Lelièvre en droegen de bijnaam "de konijnen van kapitein Lelièvre" . Ter plaatse werd een herdenkingsmonument opgericht.

Het 1e BILA was voor WOI in Marokko gelegerd.

Het liedje, "La casquette du père Bugeaud" wordt uit volle borst gezongen door de zoeaven… Het zit zo: in 1836 schrijft Jean-Louis BINDER een tekst ter ere van maarschalk Bugeaud (1784-1849) die Algerije veroverde. Binder (1803-1850), is Duitser, hoofd van de fanfare van het 3e Bat d’Af en heeft zelfs genoten van een « mariage au tambour », waarover later meer.

Het verhaaltje gaat dat de maarschalk wakker schiet tijdens een hevige aanval, merkt dat hij zijn slaapmuts nog op heeft en eist dat men hem zijn pet brengt. Het liedje is zowel een spot als een uiting van affectie.

"As-tu vu la casquette, la casquette,
As-tu vu la casquette du père Bugeaud?
Elle était faite en peau de chameau,
La casquette, la casquette.
Elle était faite en peau de chameau,
La casquette du père Bugeaud."




Bij de "Les mariages au tambour", huwelijken met de trom, (1842), zijn 20 verdienstelijke Joyeux, waaronder BINDER, betrokken. Ze werden na hun dienst van Algerije naar Toulon overgebracht om er een meisje te kiezen uit het weeshuis. Met deze meisjes zouden ze dan de Fouka kolonie in Algerije moeten vervoegen. Die bestond uit 60 colons, allen vrijgezel. Het is een beetje het "Blind getrouwd" van die tijd... De dag na hun aankomst in Frankrijk werden de Bat d’Af voorgesteld aan 20 meisjes, vaak weesjes. Ze waren onderdanig, werkzaam, goede huisvrouwen, of winkeljuffrouwen. Persoonlijk gekozen door de gemeenteraad kregen ze elk een bruidschat van 200 Franse franken en enkele geschenken toegestopt om hun lot aan dat van de mannen te binden. Dat ging niet zonder slag of stoot: de meisjes werden uitgewisseld tussen maten, relaties werden verbroken en weer hersteld, en het duurde zo’n 3 maand eer de koppels dan eindelijk gevormd waren. De huwelijksceremonie was een rijkelijke bedoening met tromgeroffel, klaroengeschal, veel muziek, speeches en zelfs sermoenen. En dan verkasten de koppels naar Algerije. Drie vierden van deze huwelijken hielden er stand.

Voor ze in Noord-Afrika in Biribi in de gevangenis opgesloten werden hadden beide mannen werk: Hippolyte Debonne (27 jaar oud) was karrenmaker geweest in Dieppe en Batistin Gastaudo (26 jaar oud) was ketelslager in Marseille.

Het duo maakt deel uit van het 1e bataijlon in Marokko. Het officiële devies luidt "Ex Ungue Leonem" wat zoveel betekent als "aan de klauwen herkent men de leeuw", maar het officieuse luidt "Joyeux, fais ton fourbi, pas vu, pas pris, mais pris rousti" ("Pris rousti" betekent stelen: het gaat dus om "steel zoveel je kan maar laat je niet snappen").

Op 30 oktober 1914 onschepen de Bats d’Af in Marseille, om daarna terecht te komen in Arras. Bij Langemark gaan ze zich te buiten met rooftochten in het dorpje Elverdinge. Daarna moeten ze naar Verdun, waarna ze naar de Vosges verplaatst worden.

En hier in Nossoncourt bij Epinal gaat het plots mis. Debonne en Gastaudo leiden een opstand die later als rebellie te boek zal staan.

Met hun geweren in de hand hadden ze buiten het kamp naar hun oversten, de sergeanten Lugan, Bobin et Charrier, gebruld: "Grijp de wapens makkers ! We maken die bende varkens, smeerlappen af ! Weg ermee !". Waarop Debonne ook nog riep "De sergeant-majoor is een smeerlap, een varken: dat hij maar eens verder durft te gaan, dan zullen we hem snel een kopje kleiner maken". Gastaudo voegde eraan toe: "Ik ken je van in Marokko; je bent een varken, een nietsnut, en we weten je wonen".

Op 23 augustus 1916 worden er 4 soldaten berecht door het oorlogstribunaal onder leiding van lieutenant kolonel Crapet van het 3e zoeaven. Debonne en Gastaudo krijgen de doodstraf voor "Gewapende opstand en smaad aan hun oversten". De andere twee krijgen voorwaardelijk. De advocaat van de verdediging, een zoeaaf, had uitgelegd dat ze hun oversten eigenlijk het nodeloze bloedvergieten verweten hadden, dat Debonne zwaar beschonken was tijdens de feiten en dat hij dan ook nogdoor een onderofficier misbruikt geworden was. Het mocht allemaal niet baten en het aangetekende beroep werd ook verworpen.

Het batailjon komt op 6 oktober 1916 aan in Koksijde Dorp. Het wordt eerst gelegerd in het kamp Jean Bart te Koksijde (ten zuiden van de Vandammestraat), later op 16 oktober in het kamp Gallimard (ter hoogte van de Witte Burg) en uiteindelijk in het kamp Ribaillet van Oostduinkerke (tussen de Polderstraat en de Nieuwpoortsesteenweg). Het order van uitstel van executie komt te laat aan: de executie van Debonne en Gastaudo door kameraden van hun bataljon gebeurt op 17 oktober in Koksijde-Bad. In het mars- en operatiejournaal van het batailjon staat te lezen: "Executieparade van de jagers Debonne Hippolyte en Gastaudo Batistin, ter dood veroordeeld door het Oorlogstribunaal van het 45e D.I. ter zitting van 23.08.1916". Twaalf mannen worden geloot: 4 sergeanten, 4 korporaals en 4 soldaten. Eén geweer is geladen met los kruit. Na de executie defileert het doodseskader voor de lijken, dat is dan die "parade".

Dorothie Feilding beschrijft het gebeuren aan haar moeder: "Er is hier een onwaarschijnlijk regiment aangekomen met Franse ex-gevangenen uit de kolonies en ze zetten de boel op stelten: het zijn geharde vechtersbazen en mannen voor het vuilste werk. In één week hebben ze 6 Belgische rijkswachters en 2 bejaarde dames vermoord en tientallen kippen gestolen. Er zijn er twee terechtgesteld (onze Debonne en Gastaudo, n.v.d.r.), maar de anderen trekken zich daar niks van aan. Als er één van hen sneuvelt in de loopgraven, vliegen de anderen hem in ’t heetst van de strijd aan om als aasgieren zijn zakken leeg te halen en zijn uurwerk te stelen."

Er gebeuren nog meer buitensporigheden: op 5 januari 1917 schrijft Henri-Louis du Guiny, de leider van het batailjon, dat soldaat Bondy van de 2e compagnie zwaar gewond werd door revolverschoten van een rijkswachter in Oostduinkerke, tijdens een patrouille. De rijkswachters verklaren naderhand dat ze uit zelfverdediging schoten op Bondy die deel uitmaakte van een groep jagers die gewapend waren met … borstels ( !) en die probeerden te vluchten doen ze het order kregen te blijven staan. Bondy kreeg een verband van de bataljonsdokter en werd met een ziekenwagen geëvacueerd om 22.00 u.

Op 9 januari 1917 verlaat het 1e BILA Koksijde voorgoed en vertrekt naar Champagne.

Het is merkwaardig dat Debonne’s naam voorkomt op het monument van de gesneuvelden van Dieppe. Van een laattijdig eerherstel gesproken…

Dit was het verhaal van de drie ter dood veroordeelde Fransen in het Carré, die door hun makkers gefusilleerd werden.



De laatste Belgische, door zijn medestrijders "als voorbeeld" gefusilleerde soldaat is Aloïs Walput. Geboren in 1897, vrijwilliger bij het 2e grenadiers, doodde hij zijn korporaal en werd hij terechtgesteld in de duinen tussen Koksijde en Oostduinkerke op 3 juni 1918.

Er bestaat echter nog een andere optie voor executie: de halsrechting.



Zes maand daarvoor had een andere moordzaak de publieke opinie Veurne beroerd. Emile Ferfaille (°1891), wachtmeester, foerier, vrijwillige beroepsmilitair vanaf 1909 in het 2e regiment van zware artillerie, was gelegerd in een kamp waar heden de Colruyt van Koksijde ligt. Hij had op 27 oktober 1917 Rachel Ryckewaert (°1897) beestachtig vermoord. Zij was bediende in de groentenhandel Seru in de Sporkijnstraat. Rachel was 4 maand zwanger van Emile die haar beloofd had met haar te trouwen. Maar ondertussen had Emile een nieuwe vlam aan wie hij dezelfde belofte deed. Hij vermoordde Rachel met hamerslagen, waarna hij haar nog wurgde en begroef. Hij werd echter snel gevat en veroordeeld tot het schavot, ondanks zijn pogingen een alibi bij mekaar te fantaseren. Onthoofding was een praktijk van het Franse ancien régime die voor het laatst gebruikt werd op 16 december 1863, toen Karel-Lodewijk Kesteleyn, leider van de "Rode Bende", veroordeeld door het Brugse assisenhof, in Ieper onder massale publieke belangstelling onthoofd werd. Sinds het ontstaan van België waren er gemiddeld 2 onthoofdingen per jaar, en het ging steeds om moordenaars (onder andere vadermoord of moord vergezeld van een andere misdaad) of gifmengers. Na 1863 werd de doodstraf automatisch omgezet in levenslang. Koning Albert en zijn minister van justitie, Carton de Wiart, weigerden gratie aan Emile Ferfaille. Het was de koning zelf die besliste dat de doodstraf toegepast zou moeten worden, omdat er zoveel soldaten moesten vechten aan het front en hun leven riskeerden.

Maar er was een praktisch probleem: de Belgische guillotine werd gebruikt door de Duitsers en de Belgische beul had niet de minste ervaring om het tuig te bedienen, vermits de laatste halsrechting 55 jaar voordien plaatsvond. De Belgische regering vroeg hulp van Frankrijk. Een bekende Franse meesterbeul, Anatole Deibler (°1863-1939) beschikte in Parijs over een "mobiele" guillotine type "Berger 1907", en hij had ook veel ervaring.

 

Zo executeerde hij later 1913 de Parijse gevangenis la Santé de anarchist "Raymond la Science" van de Bande à Bonnot (Raymond Callemin °1860, van Belgische afkomst !), en in 1922 de serial-killer Henri Landru. Tijdens zijn lugubere "carrière" van 1885 tot 1939 deed hij 395 koppen rollen. Deibler kwam in maart 1918 met een militaire escorte naar het door de Duitsers bestookte Veurne, eerst per trein en dan met de wagen. Hij had 3 houten koffers mee die die een uitneembare guillotine bevatten, die de bijnaam "de Weduwe" droeg. Dit is verfilmd door France 2 Nord. De gevaarlijke reis veroorzaakte een laattijdig aankomst, waardoor de plaats van executie, op de markt van Veurne, veranderd werd naar de gevangenis op de hoek van de huidige Pannestraat en de Astridlaan: heden tref je er een advokatenbureau aan... Volgens de wettelijke regels moest de executie publiek zijn, en de geroutineerde en plichtsbewuste Deibler vroeg daarom de deur van de koer te openen die uitgaf op Pannestraat zodat hij de straf kon uitvoeren in het bijzijn van 2 getuigen en een dertigtal aanwezigen. Tijdens de executie werd Veurne gebombardeerd en werd de gevangenis getroffen. Er wordt gefluisterd dat de laatste woorden van Ferfaille "Leve België" waren. Oscar Verraes, diensdoend burgemeester van Veurne weigerde aanwezig te zijn wegens zijn persoonlijke overtuiging. Emile Ferfaille is de laatste geguillotineerde van België.





Graf 113 (FE.11.5)

Yves FLOCH (WOII)

Zeeman op de mijnenjager "Le Jaguar" die getorpedeerd werd door een U-boot op 23/05/1940, toen die in Malo-les-Bains vastliep. Overleed door ziekte op 30/07/1940.

Grafmonument op het burgerlijk kerkhof (D.14.1)

Constant PERROQUIN (32 jaar), luitenant, Cherbourg. Overleden in Sint Joris op 01/04/1915. Posthume decoratie met de Légion d’honneur. Zo is hij de 3e soldaat die hier begraven ligt die de Légion d’honneur verwierf. Hij werd in het hoofd getroffen terwijl hij de regeling verzorgde van artillerieschoten.

Ronarc’h vermeldt hem in zijn mémoires. Perroquin is gesneuveld op dezelfde plaats als Pierre Dupouey, kapitein, die begraven ligt in Woesten tussen Ieper en Veurne. Deze laatste is minder bekend om zijn oorlogsdaden dan wel om de liefdeshistorie met zijn echtgenote.

Marcel HOVELT (41 jaar) (FE.4.12 et D.16.3)

Korporaal HOVELT treffen we aan op 2 plaatsen: er zijn dus 2 grafmonumenten voor één man.
  • In het carré: tombe 36 (FE.4.12)
  • In de begraafplaats (D.16.3)
Marcel Charles Albert HOVELT ziet het levenslicht in Duinkerke op 11 maart 1874. Zijn vader is er verzekeringsagent. Hij huwt met Amélie Mildrei Brown (Londen 1876-Londen 1926). Haar zus Christine Brown (1873-1950) trouwt in 1926 met de weduwnaar Michel Cleenwerck de Craeyencour, de vader van de schrijfster Marguerite Youcenar (eigenlijk Marguerite Cleenwerck de Craeyencour, Brussel 1903 - USA 1987). Ze is een dochter uit een eerste huwelijk met Fernande de Cartier de Marchienne (Suarlée 1872 - Brussel 1903) die hij ontmoet had in Oostende. In 1912 koopt Michel Cleenwerck de Craeyencour de villa LUMEN op de westdijk van Westende waar de familie elke zomer verblijft. Marguerite Yourcenar schrijft hierover: "Het huis was heel luxueus en verzorgd gebouwd en ingericht. Het merendeel van het meubilair dat aangpast was aan de vorm van de kamers, was van amarant, een soort acajou met purperen vlammen. De houtbewerking was zodanig gedetailleerd dat zowel in de structuur van het huis als de meubels, de zonnebloem het decoratieve thema uitmaakte". Michel en zijn 11-jarige dochter Marguerite zijn op verlof in Westende, wanneer de kerkklokken alarm luiden in augustus 1914. De Duitsers zijn België de week voordien binnengevallen en ze naderen snel. Michel besluit met geringe bagage te voet naar Oostende te trekken. Dit gebeurt midden in de nacht van 12 augustus (de slag om Luik is aan de gang) , vermits de tram niet meer rijdt en de weg naar Rijsel onbruikbaar is. Hij slaagt erin in te schepen voor Dover en vader en dochter zullen 14 maand in Londen verblijven. De villa wordt platgebombardeerd.



Gezien zijn gevorderde leeftijd wordt de 40-jarige Hovelt als korporaal ingelijfd in het 8e RIT, de territoriale infanterie, een regiment dat onder wapens geroepen is in Duinkerke op 2 augustus 1914. Luitenant kolonel Vigneaux heeft er de leiding over 1.200 soldaten. 4 batailjons en één sectie mitrailleurs. Hovelt dient in de 15e compagnie van het 4e batailjon samen met 12 officieren, 969 soldaten en 18 paarden, onder het bevel van kapitein Marx. Op 4 november 1914 vertrekken ze naar Veurne, waar Hovelt ingelijfd wordt in het 6e RIT. Deze beide territorialen regimenten zullen bij de 2 zoeavenregimenten en de brigade van de marine fuseliers gevoegd worden. De territorialen zijn oudere soldaten.



Op 6 maart 15, vestigt de legerstaf zich in Koksijde-Dorp waarbij de 4 bataljons verdeeld worden over het front, Oostduinkerke-Dorp, Koksijde-Dorp en Koksijde-Bad. De regimentstrein staat in de Zeepanne (Sint-Idesbald).

Het 4e batailjon waaronder Marcel Hovelt moet naar het front op 2 en 3 juli om er onder de leiding van admiraal Ronarc’h de 5 bruggen, de loopgraaf aan de Boterdijk, de "Vache Crevée", en de steenbakkerij van Nieuwpoort-Stad te verdedigen.

Hovelt sneuvelt samen met 9 kompanen op 3 juli 1915 in Nieuwpoort daar waar de inkwartiering eigenlijk voorzien was van 4 tot 7 juli.

Het tweede graf draagt het opschrift: Aan mijn betreurde echtgenoot Marcel Hovelt, Franse soldaat gesneuveld voor het vaderland op 3 juli 1915 in Nieuwpoort.

Nu we het toch over de Territorialen hebben: Een grafmonument werd opgericht voor het 6e RIT op een duin tussen de huidige legerkazerne en het vliegveld, maar het werd door de Duitsers verwoest in 1940.



Henri ROSET (F.7.1433)

1933. Kolonel Rolland die bevel voerde over het 1e zoeaven in Koksijde is nu ere-voorzitter van de Union des Amicales Régimentaires de Zouaves.



Henri Roset, voormalig zoeaaf bij het 2e regiment contacteert hem. Hij baat sinds datzelfde jaar een hotel uit op de Koninklijke baan, het… "Hôtel des Zouaves". Geboren in Algiers, huwt hij in Etterbeek in 1925. Zijn echtgenote Simone Baervoets is afkomstig van Heist en baatte het Hôtel des Boulevards uit op het Rogierplein in Sint Joost ten Node, vooraleer ze naar Koksijde verkast. Vandaag treffen we op die plek het Sheratonhotel aan.

 

Wat is Roset van plan? Hij droomt ervan in België 20 jaar na het begin van WOI een monument ter nagedachtenis van de zoeaven laten oprichten. Roset heeft goede banden met de administratie van de gemeente, die zich akkoord verklaart een groot terrein ter beschikking te stellen dat naast de zeedijk ligt vlakbij het centrum van Koksijde-Bad. Daar zou het monument komen te staan. Kolonel Rolland vindt dit een droomlocatie. Hij neemt contact met een voormalige zoeaaf, architect René Clozier. En meteen wordt alles in het werk gesteld om fondsen te verzamelen. Daarom vraagt Rolland tekenaar Raoul Frippier , ook een voormalig zoeaaf van het 1e regiment, affiches te tekenen.

Het 1e Hôtel des Zouaves op de Koninklijke baan: op de voorgevel de tekening van Frippier en het opschrift "Honneur aux Zouaves", heden de plaats van restaurant De Huifkar en affiche. Later heeft Roset nog een tweede "Hôtel des Zouaves" uitgebaat nadat hij het eerste verkocht. Dat lag in de Zeelaan, waar nu hotel restaurant Sea Horse gelegen is.

Frippier ontwerpt een tekening die op postkaarten gedrukt zal worden ten bate van de Anciens van het 1e zoeaven. Clozier ontwerpt een obelisk-vormig monument. Comités ten bate van het "gedenkteken in Koksijde-ter-zee" ter nagedachtenis van de zoeaven die in België gesneuveld zijn tijdens WOI, worden opgericht. Het ere-comité telt de Franse President, koning Albert I (die overlijdt in februari 1934 en die het monument dus nooit zag), de ambassadeurs van beide landen en talrijke bekendheden zoals onder andere maarschalk Pétain en maarschalk Lyautey. De Belgische en Franse actie comités tellen onder andere, de prinses de Mérode, Burgemeester Houtsaeger en een aantal bewoners van Koksijde wat betreft de Belgen, en voor de Fransen zijn er kolonel Rolland en collega’s van andere regimenten, Clozier en tevens Roset die verbindingsofficier zal spelen tussen de Belgen en de Fransen.



In januari 1934 zullen de leden van het Koksijdse comité deelnemen aan een grote Parijse plechtigheid ter gelegendheid van de intekening ten bate van het project voor het gedenkteken. Er wordt een schitterende kunstzinnige avond georganiseerd en een bal in de Maison de la Mutualité op zaterdagavond 27 januari. Nemen deel in de Koksijdse delegatie: commandant Castelain die burgemeester Gustaaf Houtsaeger vertegenwoordigt, Henri Roset en een tiental Koksijdse leden van het comité. De inschrijving kent een groot sukses in Koksijde. Onder de schenkers zijn er onder andere Camille Van Elslande, provincieraadslid (die we ook kennen als de architect van de villa Zonnig Hoekje - Ravensteen), leden van de familie Roset, architect Gaston Le Jeune en schepen Deramoudt van de Châlet des Bains. Kolonel Rolland die talrijke belangrijke contacten heeft krijgt ook een forse bijdrage van het leger uit beide landen.

Pinksterweekend.

Driehonderd Parijzenaars stappen uit in het station van Adinkerke. Een mooie splinternieuwe knalgele tram wacht hen op. Aan de tramhalte van Koksijde wacht een luidruchtige en gunstig gestemde menigte hen op. Er wordt met emotie geroepen: "Vivent les Zouaves !". De "anciens" verbergen met moeite hun ontroering, en herkennen het plaatsje niet meer: er is zodanig veel gebouwd dat Koksijde nu zoveel groter is dan 20 jaar geleden. Ze zuchten : al 20 jaar geleden…



Henri Roset, de Koksijdse zoeaaf, zorgt meteen voor de verdeling van gasten over de hotels. Clozier en Frippier kunnen in het hotel van Roset terecht. Na een korte rustpauze, verzamelen de zoeaven zich en huldigen ze de Zoeavenlaan om 15 u officieel in: die leidt naar het monument. In feite gaat het om een deel van de Bauwenslaan die een nieuwe naam krijgt. Op zondag wordt op de top van de Hoge Blekker een laan "Lieutenant Jules Vidal-laan" genoemd naar Louis Vidal, van het 1e zoeaven, op 13.04.1915 op 24-jarige leeftijd gesneuveld. Het monument wordt ingehuldigd op Pinkstermaandag 1934.






Gepubliceerd op WO1.be op 02/05/2020.