Herstel van natuur en landschap in de Ieperboog na de Eerste Wereldoorlog - Deel 2
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2020/5
Door Lieven Stubbe
Het landschap wint, de oorlog verliest
Deel 2: Hill 60 en omgeving - Een hedendaagse 'Lieu de Mémoire'
1. Het oude landschap opgehoogd
De Vrijersberg
Begin de jaren 1850 ontstond er boven op de beboste heuvelkam langs de Zwarteleenstraat in Zillebeke, halfweg tussen de Komenseweg en de Wervikstraat, een kunstmatige hoogte van opgeworpen gronden. De gronden waren afkomstig uit een diepe sleuf die vele tientallen arbeiders met man en macht naast de heuvel uitgroeven. Hun spades en schoppen ketsten voortdurend af op de ronde silexstenen die overal in de zandige grond verspreid zaten. Via steile werfwegen sleurden stevige werkpaarden de uitgegraven gronden in kleine karren vanuit de sleuf naar boven.
Daar werden de gronden uitgestort en vlakmatig uitgespreid over een driehoekig perceel van ongeveer 3 hectare. De private spoorwegmaatschappij ‘
Société Anonyme des Chemins de Fer de La Flandre Occidentale’ had dit stuk bos- en weiland verworven als gronddepot voor de aanleg van een nieuwe private spoorweglijn die van Poperinge over Ieper en Komen tot over de Franse grens in Hazebrouck liep.
Spoorweg 69 moest hier dezelfde heuvelkam dwarsen die vanaf 1864 en de volgende decennia de aanleg van het kanaal Ieper-Komen, een kilometer westwaarts, met enorme problemen belastte en tenslotte in juli 1913 totaal deed mislukken. De diepe uitgraving was nodig om te vermijden dat de spoorweg te steil hellend zou worden. De sleufwanden hielden hier wel stand, de spoorweg kwam vanaf 1854 in gebruik.
De spoorwegbedding - Foto WO1.be
De natuurlijke hoogte werd langs de Zwarteleenstraat met 2 tot 3 meter opgehoogd en raakte spontaan begroeid. Het gebiedje werd de favoriete, wat avontuurlijke ontmoetingsplek voor de lokale jeugd. Inwoners van de gehuchten Klein Zillebeke en het Zwarteleen noemden de heuvel dan ook schalks ‘
de Vrijersberg’.
De rups in de Vierlingen
Aan de overzijde van de Vrijersberg lag het eeuwenoude jachtdomein ‘De Vierlingen’, op de grens tussen Hollebeke en Zillebeke. Ook hier vond, ten zuiden langs de uitgegraven spoorwegsleuf, een gelijkaardige ophoging plaats die ongeveer 3 ha bosgrond innam. De toenmalige eigenaar, de Ieperse notarisfamilie Biebuyck, had de ophoging toegestaan. In tegenstelling tot de ophoging van de Vrijersberg, werden de aangevoerde gronden in de Vierlingen niet vlakmatig aangebracht. De ophoging kreeg er een eigen landschappelijk karakter door ze als een golvende berm op te werpen met een verhoogde ‘kop’ nabij de Zwarteleenstraat. Misschien bedoeld als een romantisch, breed uitkijkpunt naar de vallei waar de oude stad Ieper lag?
500 meter noordwaarts, aan het begin van de uitgegraven sleuf, hadden de spoorwegarbeiders nog twee kleinere ophogingen opgeworpen, langs weerszijden van de spoorweg. Deze bulten werden achteraf beplant met lorken, een naaldboom die als stuthout werd ingezet in de mijnbouw. Ze vormden kleine hellingbosjes te midden het open landbouwgebied op de hellende flank van de heuvelkam.
2. Oorlogsheuvels
Beknopt verloop van de oorlog op en om Hill 60
Vanaf 20 oktober 1914 overrompelde de Eerste Wereldoorlog de heuvelkam nabij de spoorwegsleuf in Zillebeke. Aanvankelijk verdedigden Britse troepen met Indische infanteristen er de geallieerde stellingen tegen Beierse garnizoenen. Eind oktober namen de Fransen het front op de Côte des Amants over. Na harde gevechten konden de Duitse aanvallers de Franse troepen op 10 december van de heuvel verdrijven. In dezelfde beweging veroverden ze de ‘kop’ van de ophoging in De Vierlingen en bouwden er versterkte stellingen uit, van waaruit ze de geallieerde troepen en de stad Ieper voortdurend bestookten.
De Fransen slaagden er wel in om de gevreesde Duitse doorbraak naar Ieper te verhinderen. Een driehoekige uitloper van het loopgravenfront op de rand van Hill 60 benaderde de Duitse eerste lijn tot op nauwelijks 25 meter. Om deze dramatische patstelling te doorbreken lieten de Fransen al op 29 december 1914 ondergrondse landmijnen ontploffen, de allereerste in Vlaanderen! In januari 1915 explodeerden er nog drie Franse mijnen onder de Duitse stellingen op de steile hellingrand. Dat was het begin van een ondergrondse oorlog die twee en een half jaar onafgebroken zou doorgaan.
In januari/februari 1915 namen de Britten de Ieperboog opnieuw over van de Fransen. Op 17 april 1915 vernietigden 6 zware Britse mijnen de volledige steilwand van de heuvel langs de Zwarteleenstraat. De kraters die deze explosies sloegen, vormen op vandaag de diepe, langgerekte sleuf langs de weg. De ronde zeemijn die er nu middenin ligt, is een anomalie: het grote projectiel is wellicht ‘ontsnapt’ uit het vroegere oorlogsmuseum Hill 60, maar heeft verder niets met de site te maken.
De achteruitgeslagen Duitsers wilden koste wat kost hun verloren stellingen heroveren. Na een mislukte gasaanval op 1 mei (de wind keerde en dreef het chloorgas naar de Duitse troepen!) draaiden de Duitsers op 5 mei opnieuw de gascilinders open. Na bittere gevechten en enorme verliezen (3.000 doden) heroverden ze Hill 60 op 5 mei 1915. De volgende twee jaar volgden er nog meer dan 30 ondergrondse explosies maar bleven de posities ongeveer gelijk.
Duitse frontkaart met de frontlijnen op Hill 60 toestand 5 juli 1916 (Verzameling IFFM)
Kleine winst na de Grote Mijnenslag
Op 7 juni 1917 triomfeerden de Britten tijdens de Grote Mijnenslag. Over een front van 15 kilometer, vanaf Hill 60 tot in Ploegsteert, explodeerden bijna gelijktijdig 19 enorme dieptemijnen. De impact was enorm. Een ongeziene vuurwals van meer dan 3.000 stuks artilleriegeschut en een aaneengesloten legermacht van 100.000 Britse troepen veroverde de eerste Duitse frontlijnen. Onder Hill 60 en onder de kop van the Caterpillar ontploften enorme ladingen van respectievelijk 24.267 kg en 31.752 kg explosieven. Rond Hill 60 bleef de terreinwinst al bij al beperkt: na de Mijnenslag schoof de Ieperboog er nauwelijks 500 meter zuidoostwaarts op.
Vanaf eind april 1918 viel alles te herdoen. Tijdens het Lenteoffensief heroverden de Duitsers Hill 60 en the Caterpillar, de beruchte Ieperboog schoof zelfs dichter dan ooit tevoren op naar Ieper. Pas toen het uitgeputte Duitse leger in september 1918 implodeerde en de druk van het Amerikaanse leger toenam, konden de geallieerden op 28 september Hill 60 en omgeving definitief heroveren. Het landschap op en rondom de heuvelkam was werkelijk totaal verwoest. De naam en faam van Hill 60 werd een mijlpaal in de Britse oorlogsgeschiedenis.
Oorlogstoponiemen
Elke kunstmatige ophoging langs de spoorwegsleuf kreeg een nieuwe, Britse oorlogsnaam. Het grote driehoekige perceel nabij de Zwarteleenstraat werd “Hill 60”, omwille van de hoogteligging: 60 meter boven zeeniveau. De kronkelende vorm van de hoge berm in De Vierlingen (“Battle Wood”) inspireerde de Britse troepen tot de oorlogsnaam “the Caterpillar”, de rups. De verhoogde ‘kop’ van de rups werd “Hill 59” genoemd.
Het westelijke lorkenbosje werd “the Dump” (stortplaats), het oostelijke “Larch Wood” (lorkenbos). Op beide bosheuveltjes richtten de Britten uitkijkpunten en schuilplaatsen in. Achter het bultje van Larch Wood bouwden de Britten een voor de Duitsers moeilijk zichtbaar strategisch knooppunt uit: in de ophoging werden schuilplaatsen uitgegraven van waaruit ze naar de eerste gevechtslinies op de hoger gelegen Hill 60 slopen.
In de beschutte zone achter de bult begroeven ze hun gesneuvelde makkers. Zo ontstond de langgerekte begraafplaats
Larch Wood Cemetery.
In een laaggelegen dalhoofd met de bronzone van de Spoorwegbeek, onzichtbaar door de bult van Larch Wood, ligt de ingang van de “
Berlin tunnel”, de meer dan 500 meter lange mijngang die Britse en Australische tunnelers uitgroeven tot onder Hill 60, en via een afsplitsing onder de spoorwegsleuf, tot onder de kop van Caterpillar. Beide eindigden op een ontploffingskamer die al sinds oktober 1916 was volgepropt met explosieven.
3. Hill 60 en Caterpillarkrater: Lieu de Mémoire
Dankzij een merkwaardig verloop van de eigendomssituaties konden zowel de site Hill 60 als de krater (en omgeving) van the Caterpillar in de voorbije eeuw uitgroeien tot essentiële getuigenlandschappen van de Eerste Wereldoorlog. In het Frans benoemt men dergelijke unieke sites met de mooie term “Lieu de Mémoire”: plaatsen of gebieden waar een historische gebeurtenis, de herdenking én de beleving van historiek en landschap samenvallen. Vooral dat laatste is van groot belang om ook gezinnen en jongeren aan te zetten tot betrokkenheid en interesse voor belangrijke gebeurtenissen en plaatsen.
Café-museum Hill 60
Na de oorlog bleef het slagveld van Hill 60 praktisch onaangeroerd. Het driehoekige terrein, ooit eigendom van de intussen failliete spoorwegmaatschappij, werd enkel oppervlakkig geruimd. In de Britse pers had de site al sinds de gruwelijke gevechten en verliezen van april en mei 1915 een haast mythische faam verworven. De plek blijft bovendien een massagraf: wie er wandelt, loopt over de resten van naar schatting 800 gesneuvelde militairen, van beide fronten.
Vanaf 1920 kwam het oorlogstoerisme in de Ieperboog snel op gang. Vele Britse militairen en families bezochten de slagvelden waar hun strijdmakkers of familieleden vochten en stierven. Voor vele burgers was de confrontatie met het echte front een schokkende ervaring.
Hill 60 werd één van de drukstbezochte landschappelijke oorlogsgetuigen. Langs de Zwarteleenstraat konden de fronttoeristen terecht in de barak ‘
No man’s land canteen Hill 60’ die werd uitgebaat door Wally, een Britse oud-strijder.
Na de wederopbouw baatte
Achiel Gyselinck er een volkse herberg uit. Gyselinck, zelf ook Belgisch oud-strijder en verzamelaar van oorlogsmaterialen, richtte zijn populair café in als ‘Museum Hill 60’. Hij richtte er ook een populair ‘buitenmuseum’ in met authentieke loopgraven, tunnels en stukken ondergrondse mijngangen. Vanop een uitkijktoren konden de bezoekers het indrukwekkende frontlandschap overzien. Op vandaag is dit alles compleet verdwenen.
Loopgraaf en kijktoren nabij Hill 60 in de jaren 1930 (foto Westhoek Verbeeldt)
Eind de jaren 1980 sloot het populaire ‘café-musée Hill 60’ de deuren. De museale collectie kon in 2007 worden aangekocht en werd verdeeld over het Ieperse In Flanders Fields Museum en het Memorial Museum Passchen-daele 1917 in Zonnebeke.
Het museum Hill 60 anno 2001 - Foto WO1.be
Loopgraaf en oorlogsmaterialen in het openluchtmuseum nabij Hill 60, in 1938 (foto George Watson, verz. IFFM)
De beschermengelen van Hill 60
Tot de eerste Britse fronttoeristen hoorden twee Londense vrienden die snel doorhadden dat Hill 60 van uitzonderlijke betekenis was en als authentieke oorlogsgetuige in zijn originele staat behouden moest blijven.
John Calder was de eigenaar van de succesvolle Londense brouwerij en stokerij ‘
Messrs Allsopp & Sons, Ltd’; zijn vriend
Edward Percy Cawston was een hoge militair: Luitenant-Kolonel en bevelhebber van de
Queen Victoria Rifles. Cawston kende Hill 60 maar al te goed. Hij was er vanaf maart 1915 machine gun officer (MGO) van
The battalion of the Queen Victoria Rifles en liep zware verwondingen op toen zijn regiment in april en mei 1915 dramatische gevechten leverde om Hill 60 te heroveren en achteraf toch weer te verliezen.
Vanuit zijn oorlogservaringen wist Cawston de gefortuneerde bierbrouwer-whiskystoker Calder ervan te overtuigen om het slagveld van Hill 60 aan te kopen, zodat het met zekerheid beschermd zou blijven.
In 1920 verwierf John Calder 2,8 ha van het slagveld voor 15.000 Belgische frank (omgerekend naar vandaag: ongeveer 20.000 euro) en stelde het open voor publiek. In 1923 werd op het hoogste punt van de site een groot monument opgericht ter nagedachtenis van het regiment waarin Luitenant-Kolonel E.P. Cawston had gediend:
Queen Victoria’s Rifles. De oprichting van het monument ging gepaard met een parkachtige herinrichting op het noordelijke deel van het terrein. Gelukkig bleef die inrichting beperkt tot de toegang tot en de omgeving van het monument.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het monument door de Duitsers zwaar beschadigd, later werd het vervangen door het huidige, kleinere monument.
Het monument op Hill 60 in 1935 (foto Westhoek Verbeeldt)
CWGC aan zet
In 1927 boden John Calder en E.P. Cawston de site Hill 60 aan de Britse regering aan, zonder vorm van vergoeding. Het Britse kabinet aanvaardde het aanbod, de schenking werd op 10 november 1932 officieel overgedragen door een Acte de Cession. De Commonwealth War Graves Commission (CWGC) kreeg toen de opdracht om het terrein als getuigenlandschap en herdenkingssite van de oorlog te beheren.
Uiteindelijk werd het domein officieel toch eigendom van de Belgische Staat, Dienst der Domeinen. Hoe dat precies is verlopen, blijft onduidelijk. Wellicht was er een analogie met de vele Britse begraafplaatsen en monumenten in ons land, die door de CWGC beheerd worden. Deze zijn en blijven eigendom van de Belgische Staat, maar werden in concessie (kosteloze bruikleen) geschonken aan de CWGC.
Het nog kale landschap van Hill 60 op 19 augustus 1926 (verzameling Philip Woets)
Dankzij deze merkwaardige eigendomshistorie bleef Hill 60 tot op heden in zijn oorspronkelijke staat bewaard als frontlandschap met een pokdalig microreliëf, vele kraters, een groot bunkercomplex, een tiental bunkerresten en monumenten.
De bekende dubbelbunker op Hill 60 in 1938 (foto George Watson, verz. IFFM)
Hill 60 was na de oorlog zelfs het enige authentiek gebleven, publiek vrij toegankelijke oorlogslandschap van enige omvang in de Ieperboog. Andere authentieke, niet-genivelleerde oorlogslandschappen bleven vele decennialang privaat (bv. de omgeving van the Caterpillar, Bellewaarde Ridge, loopgraven bij Hill 62) of compleet ontoegankelijk (bv. the Bluff nabij het kanaal Ieper-Komen).
Voor die andere beruchte/beroemde oorlogsheuvel in de Ieperboog, Hill 62, verkoos de Canadese tak van de CWGC om er een netjes ingericht parkgebied van te maken, waardoor alle sporen van de oorlogskwetsuren op Hill 62 zijn uitgewist.
Duitse bunker op Hill 60 in 1938 (foto George Watson, verz. IFFM)
Inhaalbeweging
Pas in 2003 namen de stad Ieper en het nog jonge IFFM de eerste initiatieven voor inrichting en ontsluiting van meer openbare oorlogssites. De grote inhaalbeweging kwam er vanaf 2010, naar aanleiding van de herdenkingsjaren 2014/2018. Op voorstel van de stad Ieper en het IFFM, en dankzij de financiële en organisatorische inzet van de provincie West-Vlaanderen, werden mooie projecten gerealiseerd. In het Palingbeekdomein werd onder meer de uitgebreide oorlogssite The Bluff ingericht, het private bosdomein Bellewaarde Ridge werd door de stad Ieper in samenspraak met de familie de Bethune, toegankelijk gemaakt en opengesteld. Op Hill 60 werd een comfortabel plankenpad gebouwd, waardoor de dreigende bodemerosie door de vertrappeling van het zandige terrein succesvol kon gekeerd worden.
Het huidige landschap van Hill 60 is meteen ook een schoolvoorbeeld van hoe de natuur langzaam maar zeker diepe oorlogswonden heelt. Omdat het bultige oorlogsreliëf er goed bewaard bleef, kon en kan men het terrein niet maaien. Het grasland werd er steeds begraasd door een kudde schapen. Schapen houden echter niet van doornige struiken zoals bramen, meidoorn, sleedoorn en wilde rozen. Zo ontstond er op Hill 60 een mozaïek van kort begraasde en ruigere, doornige vegetaties. En precies in die doornstruwelen kon er af en toe een echte boom doorgroeien, goed beschut tegen de schapenvraat.
Intussen groeiden deze bomen uit tot prachtige, 100-jarige levende monumenten. Geen enkele van de oude bomen is er aangeplant! Het brede soortenareaal is er dan ook op en top streekeigen, waardoor de natuurwaarde van het gebied erg groot is.
Bloeiende kerselaar op Hill 60 (foto Lieven Stubbe)
Pas 90 jaar na het einde van de oorlog, op 01 juli 2009, werd de ‘
Gedenksite Hill 60’ door Onroerend Erfgoed Vlaanderen definitief geklasseerd als beschermd monument. In het klasseringsbesluit worden 4 belangrijke waarden onderscheiden: de
historische waarde (zowel de 19de-eeuwse voorgeschiedenis als de oorlogshistorie), de
artistiek-landschappelijke waarde (authentiek stuk oorlogslandschap met een panoramische uitkijk op Ieper mogelijk), de
sociaal-culturele waarde (materialisatie van het herdenken van een collectief trauma), en de
industrieel-archeologische waarde (de unieke dubbele bunker: een Duitse schuilplaats waarop Australische genietroepen een observatie- en mitrailleurspost bouwden).
De toekomst van de site als ‘Lieu de Mémoire’ is daardoor verzekerd.
De Caterpillarkrater: publieke (her)ontdekking
De Caterpillarkrater in het jachtdomein De Vierlingen, kort na WO1 (verzameling Philip Woets)
De mijnkrater van de Caterpillar, gelegen in het domein De Vierlingen, is een van onze meest spectaculaire oorlogsgetuigen. De diepe krater bestaat uit een ronde, metersdiep gelegen trechtervormige poel en wordt omgeven door een hoge, brede en cirkelvormige berm van de door de explosie weggeslingerde gronden, de zogenaamde ‘kratermond’. Deze perfecte vorm is wellicht te danken aan de lossere structuur van de opgeworpen gronden. De explosiekamer lag 30,5 meter onder het oppervlak en bevond zich in de compacte kleilaag die hier onder de zandbodem rust. Daardoor behoudt de diepe krater het gehele jaar door een bijna standvastig waterniveau van zowat anderhalve meter diep.
De ontploffingskamer onder Hill 60, aan de overzijde van de spoorwegsleuf, lag 27,4 meter onder het maaiveld. Ook deze krater reikte oorspronkelijk tot in de kleibodem en vulde zich met grondwater. De krater werd echter, wellicht om veiligheidsredenen voor de vele oorlogstoeristen die Hill 60 bezochten, gedeeltelijk opgevuld. De afgeplatte kraterbodem ligt er nu permanent droog bij.
Na de oorlog kwam het jachtdomein De Vierlingen in bezit van de Noord-Franse familie Cavrois, een gefortuneerde textielbaron uit Roubaix. Hun uitzonderlijke landhuis en domein, de ‘Villa Cavrois’ nabij Roubaix, werd enkele jaren geleden door de Franse staat gerestaureerd en is nu een museum.
De familie Cavrois erfde de Vierlingen en het nabijgelegen Molenbos na de verdeling van de enorme eigendommen van de familie Mahieu-Ferry, die tijdens de oorlog zowel hun kasteeldomein (het huidige golfdomein) als hun
twee zonen verloren.
Jean Cavrois liet in het domein een nieuw jachtpaviljoen en jachtwachterswoning in cottagestijl bouwen, ontworpen door de Komense architect Dujardin. De aanplanting van de ‘Rode Beukendreef’ en de parkstructuur met 12 cascadevijvers en straalsgewijze doorkijklanen boden het domein de allures van een kasteelpark. In 1955 maakte het naoorlogse jachtpaviljoen plaats voor een meer comfortabel landhuis, opgetrokken door architect Leopold Joseph Nuyttens.
Jean Cavrois liet de Caterpillarkrater in zijn domein inrichten als een herdenkingsparkje met bloemen en treurwilgen op de steile kraterwanden. Omdat de krater in een privaat (jacht)domein lag, bleef de uitzonderlijke site tot diep in de jaren 1990 onbekend bij het publiek.
Toen kleinzoon Francis Cavrois halfweg de jaren 1990 zijn eigendommen in de streek verkocht, kon de provincie West-Vlaanderen zowel het Molenbos (1996, 30 ha) als het grootste deel van De Vierlingen (1999, 40 ha) verwerven. Het centrale deel met de gebouwen (10 ha) werd verkocht aan een zakenrelatie van de familie Cavrois.
Caterpillarkrater (24 maart 2011) voor de herinrichting (foto Stefan Dewickere)
Zo werd de unieke mijnkrater van de Vierlingen vanaf 2000 publiek domein. Eindelijk konden de lokale bewoners die bijzondere “mijnenput”, waar velen al wel van gehoord maar weinigen echt gezien hadden, ontdekken en bewonderen. De Caterpillarkrater wordt sedertdien beheerd door de provincie, de steile wanden werden een tijdlang begraasd door een schaapskudde.
In 2014/2015, ter gelegenheid van de herdenkingsjaren, kreeg de kratersite een grondige facelift, die wel wat reacties teweegbracht. Men koos ervoor om de kraterwand terug te brengen tot zijn oorspronkelijke, zuivere vorm en de aangeplante treurwilgen en andere bomen te verwijderen. Enkel de spontaan gegroeide, intussen 100-jarige en monumentale zomereik beneden de kraterwand blijft behouden, als een soort stille bewaker van de site. Men kan niet ontkennen dat deze ingreep het dramatische karakter van de kratersite heeft versterkt.
Vrij recent, per 7 februari 2018, is ook de Mijnkrater Caterpillar door Onroerend Erfgoed Vlaanderen definitief geklasseerd als beschermd monument.
De nieuw ingerichte Caterpillarkrater met de zomereik (foto Ian Alderman)
De vier levens van de Verbrande Molen
Nauw verbonden met het landschap rond Hill 60 en de Vierlingen in Zillebeke en Hollebeke, is de befaamde ‘Verbrande Molen’. Deze houten windmolen kende vier levens. Hij werd telkens na een brand weer opgebouwd, maar bezweek definitief in mei 1940, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.
De oudste vermelding van de ‘
Sillebeecke Meulen’ dateert uit de zestiende eeuw. Die eerste molen werd rond 1580 vernield tijdens de troebele jaren van de geuzenperiode. In 1610, toen het katholieke (Spaanse) gezag hersteld was, liet ene Maryn Bollaert de molen herbouwen. Al in 1712 stond de molen als “Moulin Brulé” ingetekend op de Fricx-kaart. Rond de molen ontwikkelde zich een gelijknamig gehucht met boerderijtjes en simpele werkmanshuizen. In de zomer van 1770 werd de molen tijdens een zware storm door de bliksem getroffen en brandde af. In 1773 herrees hij uit zijn as.
Tot aan de Franse Revolutie was de molen eigendom van de graaf d’Hinnisdael, heer van Zillebeke. Vanaf 1798 wordt de Zillebeekse molenaarsfamilie Bailleul de eigenaar of gebruiker van de molen, en bleef dat tot 1940. Een eerder ongewone situatie, want molens wisselden nogal eens van eigenaar of gebruiker.
Toch ging het de molenaarsfamilie niet steeds voor de wind. In 1853 ging molenaar Francis Bailleul bijna failliet, maar kon zich via een hypotheekrente van 2.176,76 Belgische frank, met 4% rente, redden. Op 14 juni 1884 stierf de 17-jarige Jules Boudin uit Zillebeke door een slag van de molenwieken.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de molen, die hoog op de intussen beruchte heuvelkam van de Ieperboog gelegen was, snel een strategisch doelwit. De Duitsers bestookten hem met granaten en op 11 november 1914 viel hij voor de tweede keer ten prooi aan de vlammen. “
Hij werd omhoog geheven door ontploffende obussen en stortte te pletter,” aldus molenaar Arthur Baillieul. Op 11 augustus 1916 werd de ruïne van de molen helemaal gesloopt.
Na de Eerste Weredoorlog kon de molenaarsfamilie met de vergoeding van de oorlogsschade een nieuwe molen plaatsen. Echt nieuw was ze niet. In 1922 kon Henri Bailleul in Alveringem een houten staakmolen met open voet kopen: de Lindemolen. Die was in 1795 gebouwd nadat haar voorganger in 1793 tijdens de inval van de ‘revolutionaire’ Franse troepen vernield werd. Droevig detail: molenaar Edouard Vandenbussche stierf op 8 april 1882 door een slag van zijn eigen molenwieken …
In 1923 werd de Lindemolen netjes uiteengenomen, vervoerd naar zijn nieuwe plek op de oude molenwal in Zillebeke, en daar opnieuw opgebouwd. Tijdens de werken ontdekte Henri Bailleul in de molenstaak een geheime, uitgeboorde ruimte waarin een gewijde kaars en een gebed verborgen zaten, gedateerd in 1775.
Merkwaardig is wel dat, in een periode dat traditionele windmolens volop vervangen werden door meer bedrijfszekere molens met diesel- of benzinemotoren, hier toch gekozen werd voor een ‘ouderwetse’ staakmolen die enkel door de wind werd aangedreven.
Spijtig genoeg was ook deze gerecycleerde windmolen geen lang leven beschoren. Al bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd hij door de Duitse aanvallers tijdens de ‘Slag aan de Leie’ (van 24 tot 28 mei 1940) bestookt met artillerievuur.
Ophoging The Dump met de Verbrande molen, 1938 (foto George Watson, verz. IFFM)
Op 27 mei 1940 ging het intussen 145 jaar oude bouwwerk in vlammen op en werd totaal vernietigd. De ‘Verbrande Molen’ heeft zijn naam niet gestolen. Het gelijknamige gehucht en de Verbrande Molenstraat houden de herinnering voor altijd vast.
Tekst: Lieven Stubbe
Met dank aan Piet Chielens, Hugh Shipman, Philip Woets
Geraadpleegde bronnen: news.google.com/newspapers (historische Britse kranten); inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoed; www.westhoekverbeeldt.be; www.molenechos.org/verdwenen/molen
Gepubliceerd op WO1.be op 09/01/2021.