Tragedie van 9 mei 1915: Vijf Zoeaven en een marinefuselier herdacht
Artikel overgenomen met toestemming van auteur Michel Piérart uit Koksijde - Vertaling Linda Ticket
In Koksijde Dorp ziet u op de rechter dwarsbeuk van de Sint-Pieterskerk een herdenkingsplaat ter ere van vijf dappere Zoeaven, die op 9 mei 1915 in elkaars nabijheid stierven. Hun stoffelijke overschotten zijn naar Frankrijk overgebracht. Op de begraafplaats vindt u in het
Carré militaire Français echter ook het graf van marinefuselier François Thily, die tijdens dezelfde interventie eveneens sneuvelde. Dit graf draagt het nummer 65.
Herdenkingsplaat (de namen zijn gegraveerd, maar de verf is opgelost). De namen, die op de herdenkingsplaat (bijna onleesbaar) voorkomen zijn Sergeant Parent, de korporaals Trion en Georges, de Zoeaven Bourdeau, Bridou en Cestier.
Graf van François Thily
Hoewel het repatriëren van stoffelijke overschotten in het Franse leger gebruikelijk was/is, zijn toch ze niet allemaal naar hun vaderland overgebracht. Zes Fransen, die in diezelfde operatie ! de dood vonden, zijn daarentegen wél in dit
Carré Français begraven. Het betreft twee marinefuseliers, twee territorialen en twee artilleristen.
De naam van François Thily leeft voort in de wijk
Quartier du Bois, vermits daar een pad naar hem is vernoemd. Het tracé loopt tussen het Natuurreservaat Doornpanne en het nabije massief Hoge Blekker, de mythische duin tussen Koksijde Bad en Dorp.
Kapitein Thilypad in het Quartier du Bois
De hier volgende gebeurtenissen grepen op die bewuste 9de mei 1915 in Nieuwpoort plaats.
Afleidingsmaneuver
Zowel generaal Roger Hély d’Oissel, viceadmiraal Alexis Ronarc’h en Charles Le Goffic (Bretoens schrijver en lid van de Académie Française vanaf 1930) hebben hun belevenissen van die dag uitvoerig beschreven.
Hun verslagen - elk vanuit een verschillend standpunt geschreven - helpen om te achterhalen wat er die dag exact is gebeurd.
Charles Le Goffic in Koksijde (Collectie Familie Trégastel)
De
generaal bekijkt objectief de situatie als commandant van zijn troepen Groupement de Nieuport. Dit betreft 18.000 manschappen.
De
viceadmiraal leidt zijn brigade en verdedigt zijn
marins (zeesoldaten) door dik en dun. Het zijn vooral Bretoenen en voor wie hij een bijna vaderlijke zorg draagt.
De
schrijver echter ‘romantiseert’ de feiten. Misschien heeft hij die van zijn zoon Jean (1889-1966) vernomen. Deze Jean was in Koksijde arts bij het 3de bataljon van het Eerste Regiment Marinefuseliers. Vader Le Goffic (Charles) is vier keer ter plaatse gekomen nl. in december ‘15, oktober ‘16, mei ‘17 en november ’18. Hij deed dit om zo correct mogelijk gebeurtenissen en locaties te kunnen beschrijven.
Een verhaal in drievoud
Tekening van het front door Generaal d’Oissel m.b.t. het Groupement de Nieuport; gezien vanuit zee.
Generaal Hély d’Oissel
Viceadmiraal Ronarc’h
Charles Le Goffic
Alexis Roger Hély d’Oissel (1859-1937). Graad in Koksijde: divisiegeneraal van 18 januari 1915 tot 7 augustus 1916. Zijn grootvader was baron tijdens het Tweede Keizerrijk, prefect en kamerlid. De aristocratische familie had grote invloed in de groep
Saint Gobain en de
Société Générale. Als
Chasseur à Cheval behaalde hij in 1882 zijn diploma in de militaire academie Saint-Cyr. Hij was 56 toen hij in 1915 in Koksijde aankwam en stond meteen aan het hoofd van 18.000 soldaten (2 regimenten zoeaven, 1 brigade marine-fuseliers, 2 regimenten territorialen).
Hoofdkwartier: Villa Ravensteen, Hély d’Oisselstraat in Koksijde. Commandopost: Villa Quand-Même, Oostlaan 2, Oostduinkerke. Hij stond bekend als een uitstekend strateeg met daarnaast een buitengewoon tekentalent. Hij liet talrijke schetsen na. Hij werd op 23 maart 1918 gewond tijdens het tegenoffensief in de Champagne. Op 11 november, Wapenstilstandsdag, was hij weer in de buurt van het Belgische Chimay waar hij 4 jaar eerder de oorlog had aangevat. Tegen het einde van de oorlog bezat hij een hele reeks decoraties:
Grand officier de la Légion d’honneur,
Croix de Guerre, Leopoldsorde (België),
Orde van Sint-Anna (Rusland),
Orde van Sint-Stanislas (Polen),
Orde van de Rijzende Zon (Japan),
Orde van Aviz (Portugal),
Order of the Bath (Engeland). Hij verzocht om in het reservekader te worden opgenomen en werd voorzitter van de Vereniging van Oud-Strijders in zijn Normandische woonplaats.
Pierre Alexis Ronarc’h (1865-1940) Graad in Oostduinkerke:
(Contre-Amiral) of Viceadmiraal van 1 februari ‘15 tot 5 november ‘15. ‘Koppig en trots verenigde hij perfect militair inzicht, moed en eenvoud. Daarom droegen zijn officieren en manschappen hem op handen en deden ze voor hem alles; iets waar anderen zelden in slaagden’, noteerde Dorothie Feilding. Hij werd als 15-jarige toegelaten tot
l'École navale en
werd lieutenant de vaisseau (kapitein). Toen hij 24 was, nam hij deel aan de Chinese campagne (1900) en stond aan het hoofd van 160 Franse
marins om de Boksersopstand te helpen onderdrukken. Hij werd in Parijs in de
Invalides begraven.
Als 42-jarige was hij de jongste
capitaine de vaisseau (kolonel) van de Franse marine. In juni 1914 werd hij
contre-amiral (generaal), onderscheiden als
Commandeur de la Légion d'Honneur en benoemd tot commandant van een brigade marinefuseliers (6.000 soldaten) die in Lorient werden opgeleid. Vanaf oktober ‘14 – toen 49 jaar - bevond hij zich in België; eerst in Melle en daarna in Diksmuide. Van januari tot november ‘15 stond hij onder het bevel van generaal Hély d’Oissel in het
Groupement de Nieuport.
Hoofdkwartier: ‘t Rozenhof, Leopold II-laan, Oostduinkerke. Commandopost: een boerderij aan de Nieuwpoortsteenweg in Oostduinkerke. De brigade werd in november ‘15 ontbonden, Ronarc’h naar Parijs teruggeroepen. Daar werd hij in 1918 tot
Grand-Officier de la Légion d'Honneur benoemd. Vervolgens werd hij viceadmiraal, kreeg het
Grand-Croix de la Légion d'Honneur en eindigde als stafchef van de marine in 1919. Hij verliet de actieve dienst in 1920 en werd in 1925 ereburger van Diksmuide.
Charles Henri Francis Jean-Marie Le Goffic (1863-1932), dichter, romancier, journalist en literair recensent. Hij pendelde tussen het Bretoense Trégastel en Parijs waar hij talrijke literaire en politieke contacten onderhield. Als voorzitter van de
Société des gens de lettres werd hij in 1930 lid van de Académie Française. In een drietal boeken
Dixmude,
Steenstraete,
Saint-Georges et Nieuport beschreef hij het wedervaren van de brigade Bretoense marinefuseliers.
* * *
Dit verhaal begint op 29 april 1915 met een brief van hiërarchisch overste Foch aan generaal d’Oissel. Daarin werd hem opgedragen om met
eigen middelen een beperkte aanval uit te voeren op plaatsen waarvan hij dacht die te kunnen veroveren. De datum waarop dit moest, kreeg hij toen niet. Later bleek dat het de bedoeling was om de Duitsers af te leiden van een heel grote Franse operatie.
Met het beperkte aantal kanonnen, dat hem ter beschikking stond, vond de generaal het niet mogelijk om de duinen van Lombardsijde te veroveren. Tegen zo’n sterke verdediging aldaar had hij wel driemaal zoveel granaten nodig dan de voorraad waarover hij kon beschikken. Wat erg jammer was, want uitgerekend dáár had hij de vijand de zwaarste klap kunnen toebrengen. Hij verkoos dan maar om de Duitse voorpost
Werk W te veroveren. Deze lag halverwege de Franse linies aan de Brugse Baan in Sint-Joris en een tweede Duitse post in de hoeve
l’Union. Die vijandelijke stelling vond je zo’n 150 m zuidelijker, parallel aan de weg naar Sint-Joris waar het
Eerste Regiment Marins waakte.
Als de aanval lukte, konden de Duitsers naar de andere oever van de IJzer worden gejaagd. Maar om echter te slagen moesten de Belgen gelijktijdig de Duitse voorposten
Ter Stylle en
Violette aanvallen. Hély d’Oissel vroeg de Belgische generaal Michel om hulp en aan admiraal Ronarc’h een extra inspanning. Beiden gingen akkoord. De operatie beloofde moeilijk te worden wegens de inundatie, die zich uitstrekte vanaf het
Werk W tot aan de boerderij
l’Union. De hele streek rondom Sint-Joris was minstens drassig en op veel plaatsen zelfs overstroomd. - 5 -
Tussen de Brugse Baan en het pad naar die boerderij liepen tussen de weilanden diepe kanaaltjes, die loodrecht op de wegen stonden. Ten zuiden van de boerderij
l'Union was het terrein iets droger, maar in de richting van hoeve
Ter Stylle dook de waterbarrière weer op.
Heel de streek was vlak en boomloos. De Duitsers hadden een geweldige verdedigingsstructuur langsheen de rivier opgebouwd. Hun verdedigingslinie naderde zelfs tot op enkele meters van
Huis H, de laatste vooruitgeschoven ruïne van de Fransen op de rivieroever. Net als de Fransen had de vijand elke oneffenheid van het terrein, alle dijken en hoger gelegen paden benut.
De sterkste - nagenoeg perfecte verdedigingslijn – hadden de Duitsers aan de Oude IJzer (Kreek Nieuwendamme) en de gekanaliseerde IJzer, met vooruitgeschoven stellingen: een op de benedenloop van de IJzer, een tweede op het bruggenhoofd van de
Pont de l’Union, verder een derde op het bruggenhoofd
Ter Stylle in Mannekensvere. Bunkers, grachten, kazematten, muren met schietgaten, gebetonneerde posten voor mortieren en mitrailleurs, observatieposten, loopgraven, Friese ruiters en prikkeldraad tot aan de IJzer maakten samen een voorbeeld van een sterke defensieve organisatie.
Naast de bruggen
l'Union en
Ter Stylle beschikte de vijand ook over drie loopbruggen en een dam, die schuin op de Oude IJzer (Kreek van Nieuwendamme) was gericht. Vóór het
Huis H waren de dijken aan weerszijden gescheiden door een diepe gracht met daarachter afluisterposten. Er lag vóór
Werk W nog zo’n post op de weg naar Brugge in het dorp Sint-Joris. Hier ging het om de met Friese ruiters beveiligde ruïne van de vroegere boerderij. Verder nog een klein fort, schuilplaats voor mitrailleurs en dergelijke meer.
Werk W was via een langgerekt verdedigingswerk met de belangrijke hoeve
l’Union verbonden. Deze hoeve was door een viertal waterlopen omgeven. Dankzij de inundatie hoefden de Duitsers op die flank geen aanvallen te vrezen.
Sector van het Eerste Marinefuseliers (Charles Le Goffic)
Admiraal Ronarc’h meldde dat tijdens de voorbereiding tot de aanval door het Eerste Regiment Marine-fuseliers
lieutenant de vaisseau (kapitein) Iliou van de Compagnie Mitrailleurs op 4 mei door een kogel in het hoofd was gedood. Dit gebeurde in een vooruitgeschoven post op de zuidelijke IJzeroever en uitgerekend op dezelfde plaats waar op 2 april
enseigne de vaisseau (1ste luitenant) Perroquin (begraven in Koksijde) op een identieke manier het leven liet. De kogel kwam door een smal schietgat, de enige opening naar de vijand aan Franse zijde. Er zat kennelijk een ervaren scherpschutter in die post aan de overkant.
De medische hulppost nr. 2 van het Tweede Regiment verliet samen met hoofdgeneesheer Joseph Liffran het Franse dorp Zuydcoote om zich in Koksijde bij hulppost nr.1 te voegen. Deze hulppost gebruikte een herberg-annex slagerij in de Kerkstraat van Koksijde Dorp.
Op 5 mei kreeg generaal d’Oissel opdracht om op de 9de mei aan te vallen om zo de aandacht af te leiden van een groot geallieerd offensief in de regio Arras. Tot zijn spijt waren de benaderings-loopgraven niet klaar. Door uiterst moeilijke werkomstandigheden waren ze nog maar 15 m opgeschoten. Uiteraard niet voldoende! De volgende dag bestudeerden d’Oissel en Ronarc’h andere mogelijkheden. De smalle loopgraven waren inmiddels toch wat opgeschoten en bereikten 25 m verder de weg naar Brugge. Met 27 m werd hoeve
l’Union bereikt. Er werd afgesproken dat Ronarc’h tijdens de nacht van 8 op 9 mei twee eenheden tot op een 50-tal meter van de loopgraven bij Sint-Joris zou sturen om daar haaks op de twee wegen vertrekloopgraven te delven. Diezelfde nacht namen de marins hun uitgangsposities op beide wegen vóór dat dorp in. Dwars op de noordelijke route, met aan beide zijden water, moest een
D-loopgraaf (D van dubbel) worden gegraven. Er kwamen alzo twee evenwijdige loopgraven. Een
demi-section marins onder
lieutenant de vaisseau (kapitein) de Roucy betrok hier stelling.
De Schoorbakkestraat was te smal voor het graven van een loopgraaf, die aan een volledige aanvalseenheid plaats moest bieden. De manschappen werden naar een vrij droog rapenveld naast de weg gestuurd. Inderhaast werd een verschansing aangelegd, die ze
Colza (koolzaad) noemden. Een sectie van de Negende Compagnie onder
lieutenant de vaisseau (kapitein) Béra betrok ze en installeerde er twee telefoonlijnen. De vijand leek van dat alles niets te merken, vermits er maar enkele granaten van 77mm werden afgevuurd. Hoe dan ook, de gezamenlijke aanval van Fransen en Belgen moest in de nacht van de 9de op de 10de bij het invallen van de duisternis beginnen en werd om 18.30 u door een beschieting voorafgegaan. De beslissende stormloop zou pas om 22.30 u starten.
Het aanvalsplan van generaal d’Oissel toont het moeilijke aanvalsterrein. De Marins vertrokken vanuit hun rode voorposten in de ruïnes van Sint-Joris (Saint-Georges), ze waadden en zwommen door overstroomd terrein naar de Duitse versterking (ouvrage W) en de Uniehoeve (l’Union). Op het kaartje een beweging van links naar rechts.
Vervelende samenloop van omstandigheden…
Was het echt toeval of had de vijand werkelijk een gelijkaardig plan? De Franse aanval werd onverwachts gecounterd door een vijandelijk offensief op de sector St.-Joris. Daarbij lieten 880 soldaten het leven.
Over zes dapperen van deze groep gaat het in dit verhaal nu verder…
Zondag 9 mei 1915 was een zonnige lentedag. Om 5 uur ‘s morgens begon een intensieve Duitse artilleriebeschieting op het sluizencomplex in Nieuwpoort. Meteen begrepen de Fransen dat de Duitsers een groot offensief aan het voorbereiden waren. Hun loopgraven kregen om 11 uur een regen van shrapnels te verwerken. Het observatorium op het Nieuwpoortse stadhuis werd door een granaat geraakt, alle pontonbruggen van Nieuwpoort-Stad en -Bad werden vernietigd en de meeste manschappen vluchtten naar hun schuilplaatsen. Alleen de wachtposten bleven. Om 12.30 u verzwakte het vuren en Franse soldaten namen posities achter de borstweringen in, terwijl ze aan een razend machinegeweervuur werden onderworpen.
Een half uur later kwamen de Duitsers uit hun loopgraven. Dit was het sein voor de Franse 75mm-kanonnen om het vuur te openen. D’Oissel liet één afdeling van de reservetroepen - die nog in hun kampement verbleven - tussenbeide komen. Tegen het advies van zijn stafchef in – want deze wou die troepen in Nieuwpoort-Stad en Bad aan de IJzeroever opstellen - besliste generaal d’Oissel dat ze tot nader order ter plaatse moesten blijven. De gecamoufleerde legerkampen, die piloten moeilijk konden lokaliseren, waren slechts sporadisch getroffen. Dit dan in tegenstelling tot de gebouwen van beide Nieuwpoorten, die door granaten doorzeefd werden. De generaal kon voor 100% rekenen op zijn troepen in de voorlinie. De generaal en de admiraal beschikten elk over maar evenveel reservetroepen als de eerste linie er had en daarom mochten reservetroepen werkelijk pas in uiterste nood worden ingezet.
Hély d’Oissel betreurde dat hij vanuit zijn commandopost onmogelijk in Oostduinkerke kon tussenkomen, want hij mocht die post niet verlaten omdat iedereen hem meteen moest kunnen vinden. Hij wist dat hij lange tijd niet het minste nieuws van het front zou ontvangen, daar zodra een gevecht losbarstte, de telefoonlijnen met de voorposten werden onderbroken. Dan kon er enkel nog beroep op koeriers worden gedaan.
Commandopost van d’Oissel tijdens WO I
Huidige toestand
Van 13 tot 15 u bleef hij in zijn uitkijkpost op een duin naast de villa
Quand-Même, Oostlaan 2. Een dikke rook hing over het front. Hij hoorde oorverdovend kanongeschut en het fluiten van granaten, maar beschikte niet over enige real-time informatie.
Omstreeks 15 u werd hij opgebeld door een stafmedewerker van de admiraal met de melding dat deze laatste werd verwond. Een 150mm-granaat had diens commandopost in de hoeve aan de Nieuwpoortsteenweg 156, halverwege Oostduinkerke-Dorp en het
Bois Carré getroffen.
Commandopost van viceadmiraal Ronarc’h
Huidige toestand
De generaal haastte zich ter plekke en vernam dat de poten van Ronarc’hs stoel onder hem werden weggemaaid door een projectiel, dat over de plankenvloer scheerde. Tijdens de val stootte de admiraal met het hoofd hard tegen de muur en was even buiten bewustzijn. Toen d’Oissel arriveerde, waren de officieren nog erg aangeslagen, maar de admiraal lachte alweer omdat hij net had vernomen dat zijn brigade aan het front standhield en de Duitsers zelfs een ferme afstraffing bezorgde.
- De generaal opgelucht: "Wel, dan houdt u vanavond best uw reserves voor de aanval paraat".
- De admiraal verbouwereerd: "Vanavond aanvallen? Is het al niet mooi geweest dat we hebben kunnen standhouden? Er zullen vast veel van onze mannen zijn uitgeschakeld. Is het niet voldoende dat we vandaag onze linies hebben kunnen behouden?"
Maar de aanval was, zoals al gezegd, uitgerekend bedoeld als afleidingsmaneuver voor het Franse offensief bij Arras. Dat begon op dezelfde dag en daarom moest de opdracht ‘s avonds absoluut worden uitgevoerd. Het was natuurlijk zonneklaar dat de soldaten eerst op verhaal moesten komen vooraleer de aanval op
Werk W en de hoeve
l’Union kon starten. De stormtroepen van het
Eerste Marins waren op dat ogenblik de enigen, die in hun loopgraven vóór St.-Joris niet werden aangevallen. Dat creëerde grotere kansen op succes omdat uitgerekend dáár de flank van de vijand niet was gedekt.
Duitse aanval
Het front van Nieuwendamme, meer noordoostelijk gelegen tussen de Oude IJzer (Kreek van Nieuwendamme) en de Kruisdijk, werd door de Elfde Compagnie
Marins van de Lafournière bezet. De aanval begon door een compagnie koloniale infanterie. Deze mannen droegen een leren shako (buisvormig hoofddeksel) en kwamen via verschillende uitgangen uit hun loopgraven. Duitsers slopen in kleine groepjes een 10-tal meter naar voor en gooiden zich plat op de buik in het hoge gras. Veel tijd om te overleggen hadden ze niet, hoewel verwoed Duits mitrailleurvuur hen heel even bescherming bood.
Tekening van generaal Hély d’Oissel: De pijltjes geven de eerste Duitse aanval op het front van Lombardsijde weer.
De Duitse borstweringen waren nog intact en de vijand had veel soldaten. Toen ze in de bocht van de Oude IJzer aanvielen, werden ze echter door Frans vuur met twee mitrailleurs uit elkaar gejaagd. De helft van de aanvallers geraakte niet meer weg, terwijl de andere vluchtte. Zodra de aanval begon, beval
lieutenant de vaisseau (kapitein) de Lafournière spervuur wat de Duitse reserve belette om de verschansingen te verlaten.
In Lombardsijde. Links: het Vierde Zoeaven. / Rechts: het Tweede Marinefuseliers.
Tussen de Oude IJzer en het kanaal van Plassendale had de Twaalfde Compagnie Geslin maar twee secties in de voorste linie. De twee andere, waaronder één sectie Territorialen, schuilden in de steenbakkerij.
De eerste linie hield onder leiding van
enseigne (1ste luitenant) de Lestrange eenzaam stand en de reservesecties hoefden niet in te grijpen. Een 60-tal Duitsers, voetvolk met pinhelm, verlieten onder bescherming van mitrailleurvuur hun kleine post op de kanaaldijk. Maar eer ze 50 meter ver kwamen, werden ze door Frans spervuur gestopt en moesten zich plat op de grond gooien. Overlevenden en lichtgewonden probeerden moeizaam naar hun schuilplaats terug te kruipen. Die aanval was gelukkig mislukt. Een afdeling
marins kon nu van opzij de oever van de Oude IJzer beschieten. Wie kon mikte op de Duitsers, die vóór de hoeve
Groot-Bamburg over de drassige vlakte ploeterden. De steenbakkerij, waar de Fransen zich verscholen, werd intussen ook hevig beschoten.
De Fransen vielen tussen het kanaal van Plassendale en de noordelijke hoek van de Boterdijk aan. Duitsers kwamen uit hun loopgraven, die in de buurt van de hoeve
Bamburg tussen de kanaaltjes lagen. Vervolgens klauterden ze over de lange verschansing tussen die hoeve en de Boterdijk. Vermits de vijand nagelaten had om tussen de loopgraven en de prikkeldraadversperringen ook doorgangen aan te brengen, werden ze afgeslacht van zodra ze over de borstwering klommen en de loopgraven verlieten. De Duitsers, die niet naar hun linies terug konden, lieten zich in het slijk vallen en totdat de nacht inviel bleven ze een schietschijf voor de
marins en de territorialen. De Franse artillerie veegde gestadig het terrein schoon en dit vergrootte nog wat de toch al zware verliezen van de vijand.
In het oostelijke deel van het Lombardsijdse front bezette de Compagnie Deleuze het fort Bonnet (dicht bij de Bamburghoeve) . De hele ochtend gingen de manschappen gebukt onder een regen van granaten. De Duitsers kenden dit fort maar al te goed want zij hadden het op 12 maart 1915 moeten prijsgeven. Het werd door nu elkaar geschud door Duitse granaten, waarvan er een de bevelvoerende
enseigne (1ste luitenant) de la Forest-Divonne verwondde.
Kort vóór de aanval begon, was een
demi-section onder leiding van
second maître (adjudant) Grimaud het garnizoen komen versterken. Die beschoot de Duitsers zo intens dat die zich zodra ze over de borstweringen kwamen, moesten laten vallen. Ondanks serieuze verwondingen hield
lieutenant de vaisseau (kapitein) Deleuze zijn deel van het front en het fort intact. Hij liet de Duitse loopgraaf met een 58mm-mortier beschieten. Door een bres in de borstwering zagen de Fransen dat Duitse versterkingstroepen naar het oosten trokken en namen hen onder vuur.
Omstreeks 14 uur kreeg dit deel van het front versterking door twee secties van de Compagnie des Ormeaux. Die waren via de Boterdijk uit Nieuwpoort gekomen. Kort daarna was de Duitse aanval volledig gestopt. De Compagnie Deleuze werd op zijn linkerflank beschermd door twee secties van de Twaalfde Compagnie Zesde Territorialen, die onder bevel van luitenant Landron stonden. Ook daar konden de Duitsers de Franse linies niet naderen. Sergeant Drollet kon zelfs onder het oog van de vijand de borstwering, die door een torpedo breed opengereten was, in volle aanval herstellen.
Nog verder naar links verplichtte de Compagnie de Rodellec de aanvallers al na een kwartier naar hun loopgraven terug te keren. De Compagnie Mérouze, uiterst links, kreeg hulp van een sectie van de Twaalfde Compagnie Territorialen en onderging zonder verpinken een intense beschieting die de Zoeaven uit elkaar had willen spelen. De loopgraven werden weliswaar ernstig beschadigd, maar door de komst van frisse soldaten kon het Tweede Regiment
Marins een nieuwe Duitse aanval pareren en de meeste vijanden doden.
Aan de overkant van de weg naar Lombardsijde stonden de zaken er echter helemaal anders voor. Daar lagen de vijandelijke loopgraven en deze van de Zoeaven heel dicht bij elkaar. Veel Duitsers zaten verscholen in de ruïnes van veel huizen. De borstweringen van de Zoeaven waren door torpedo’s zwaar beschadigd.
Lieutenant de vaisseau (kapitein) Mérouze beoordeelde zijn positie als gunstig en beval zijn 1ste sectie om onder leiding van
enseigne (1ste luitenant) Souètre de Duitsers van opzij aan te vallen. De kapitein veegde met machinegeweervuur de weg schoon en een zoeaven-mitrailleur kreeg daardoor een breder schootsveld.
De loopgraaf van
Mamelon-Vert, links van het Vierde Zoeaven, was het zwakke punt in de Franse verdediging omdat die erg dicht bij de vijandelijke linies lag.
(De naam Mamelon-Vert, door de Fransen aan dit duin toegekend, is een verwijzing naar de Krimoorlog [1853 tot 1856] tussen het Russische Keizerrijk en een alliantie van het Tweede Franse Keizerrijk, het Britse Rijk, het Ottomaanse Rijk en het Koninkrijk Sardinië).
De generaal besefte dat bij een aanval er op die plaats geen Frans spervuur kon worden gegeven omdat een duidelijk overzicht ontbrak. Spervuur kon zowel de Franse loopgraaf raken als ver voorbij de Duitse loopgraven terechtkomen.
Met verschrikkelijke bajonetgevechten slaagden de Duitsers er tijdens die eerste aanval in snel de voorlinie van de Zoeaven te veroveren. Dat ging vanaf de weg naar Lombardsijde tot aan
Mamelon-Vert. Gaandeweg nam de vijand heel de loopgraaf van de voorlinie in, d.w.z. tussen de Geleide (kleine waterloop) en de weg naar Lombardsijde. Bijgevolg ging de voorlinie van het Vierde Zoeaven over de hele lengte verloren. De volgende loopgraaf, bemand door Zoeaven en Territorialen, lag daar 150 meter achter en kon alle aanvallen afslaan. De
Marins, die via Lombardsijde een omwegje hadden moeten maken, hielden ondanks hun open linkerflank toch goed stand. Op het front tussen de Geleide en de zee had het Eerste Zoeaven in de duinen drie hardnekkige Duitse aanvallen afgeslagen.
Lieutenant de vaisseau (kapitein) Mérouze stuurde dan een aantal manschappen naar de loopgraaf, die naast de weg in oostelijke richting liep. Hij verwittigde commandant de Maupeou, bevelhebber van de sector, zodat die vanuit het versterkingsbataljon meteen hulp aan de Compagnie Le Bigot kon bieden. Hiermee werd het front tot ’s avonds gestabiliseerd.
Vanaf 13 u trokken vijf compagnieën reserve-
marins vanuit kamp Ribaillet en de hoeve
Grote-Labeur naar Nieuwpoort, naar de redan en het front aldaar.
(Redan is ook een Franse verwijzing naar de Krimoorlog, namelijk naar de slag van Malakoff).
Een bataljon van het kamp Gallimard, dat niet tussenbeide moest komen, nam hun plaats in. Al die troepenbewegingen werden snel uitgevoerd en ondanks de intensiteit van de vijandelijke beschieting vielen er maar weinig slachtoffers. De eigen artillerie had eveneens sterk bijgedragen aan Duitse nederlaag. Het was duidelijk dat het hevig Franse vuren veel Duitse slachtoffers had gemaakt in loopgraven, die met soldaten zaten volgepropt.
Dappere kerels
Sergeant Parent, bijgestaan door twee korporaals en een drietal manschappen van het Vierde Zoeaven bedienden gezamenlijk een machinegeweer en konden onder de Duitse aanvallers een slachting aanrichten. De namen van deze vijf mannen
1 staan op de herdenkingsplaat aan de muur van de kerk in Koksijde Dorp. Hun post werd volledig omsingeld en ze schoten tot het laatst om uiteindelijk in een lijf-aan-lijfgevecht verwikkeld te geraken. Deze mannen sneuvelden in hun post, naast hun geschut. François Thily, matroos 2de klas en
fusilier-auxilliaire van het Tweede Regiment, werd zwaargewond.
1 De namen, die op de herdenkingsplaat (bijna onleesbaar) voorkomen zijn Sergeant Parent, de korporaals Trion en Georges, de Zoeaven Bourdeau, Bridou en Cestier.
Hij werd onmiddellijk naar de hulppost in de Kerkstraat van Koksijde Dorp gebracht. Dorothie Feilding (4), een Britse ambulancierster, vertelde dat ze op 9 mei ’s avonds en ‘s nachts een groot aantal gewonde marinefuseliers van Nieuwpoort-Stad naar Koksijde-Bad heeft gebracht. Wie weet heeft zij niet ook de jonge Thily begeleid?
François Marie Thily – 28 jaar – en drie kameraden overleden al de volgende dag in de medische post in de Kerkstraat. Hij werd op 7 december 1887 in het Bretoense Pleumeur-Bodou geboren. Vader Jacques was landbouwer. Toen François dienst nam, woonde hij nog in bij zijn ouders in Trégastel aan de Roze Granietkust.
François Marie Thily
Een straatje in het Quartier du Bois van Koksijde-Bad draagt de naam ‘Kapitein Thilypad’. De graad van de man is niet correct, want hij was matroos en geen kapitein. Het is wel vreemd dat zijn naam aan een straat in het Bad is gegeven, vermits de meeste marinefuseliers niet in dit deel van het dorp waren gelegerd.
Lady Dorothie Mary Evelyn Feilding (1889-1935): Engelse, van 1914 tot 1917 ambulancierster van het Munro-korps. Ze was klasgenote van Suzanne Hély d’Oissel op een Parijs pensionaat. Generaal Hély d’Oissel had twee dochters en noemde Dorothie "zijn 3de dochter". Eveneens klasgenote van Thérèse Bourgeois de Jessaint, later getrouwd met kapitein Robert de Broqueville, zoon van de toenmalige Belgische Eerste Minister. Die had haar eerst proberen te koppelen aan zijn andere zoon Pierre. Dit trio was samen met Dorothie aanwezig in de Westhoek. Dat wordt beschreven in "
Les Demoiselles de Nieuport. De Britse en de Bretoenen" door Patrick Vanleene.
De ‘ambulance’ of ziekenboeg van het Tweede Marinefuseliers
De ziekenboeg van het Tweede Regiment Marins werd geleid door dr. Joseph Liffran en telde nog drie andere artsen: Edouard Plouzane, Germain Degroote en Pierre Leissen.
10 februari 1915. De Brigade
Marins belandde in de sector Nieuwpoort en had rustkampen in Koksijde en Oostduinkerke. Die dorpjes zaten barstensvol soldaten en er was maar plaats voor één enkele ziekenboeg. Tijdens de eerste maanden verzorgde het team de gewonden in het ziekenhuis van het Noord-Franse Zuydcoote. Tenslotte werd het team onder Liffran naar Koksijde verplaatst.
Op 11 april 1915 volgde het bevel om in Koksijde-Bad aan te sluiten bij de Brigade, die in de kampen Jeanniot en Jean Bart was ondergebracht. Een spoorlijntje verbond Nieuwpoort met Koksijde en Veurne. Wie op de duinen stond, zag in zuidelijke richting de vruchtbare Vlaamse vlakte, die zich tot tegen Ieper en de Kasselberg uitstrekt. Met een verrekijker bespeurde men in het noorden de vierkante toren van het Nieuwpoortse belfort. Daarachter doemden de fijne torens van de Sint-Petrus-en-Pauluskerk in Oostende op. In het westen versmolt de grijs blinkende zee met de horizon.
De ziekenboeg bleef gedurende 8 maanden - van 11 april tot 15 november 1915 - in het stille Koksijde en betrok het lokaal dat tot dan toe als ziekenboeg van het Eerste Regiment werd gebruikt. In de voormalige balzaal kregen 25 berries een plaats. Licht stroomde binnen door een luik met lamellen in ’t plafond. Een deur leidde naar een of meer kroegen aan de straatzijde, mogelijk
De Admiraal of Le Lion de Flandre, (vandaag verdwenen). De kroeg en de slagerij werden door een schot van elkaar afgescheiden. De slagerij gaf zowel op de straat als op een overwelfd steegje uit. Al die plaatsen gaven uit op een koertje met een fornuis in een loods. Vanzelfsprekend werd die dan de keuken voor de "bemanning", zoals de soldaten zichzelf noemden. Verpleegsters en brancardiers sliepen op zolder. Er moest wel wat worden aangepast om de ziekenboeg te installeren. De eigenaar protesteerde en bleef wantrouwig tegenover beloftes van schadevergoeding. Om hem tegemoet te komen, werd ermee ingestemd dat hij overdag de kroeg kon blijven gebruiken. Maar als er teveel gewonden waren, moest hij de kroeg overdag toch sluiten. ‘s Avonds kon hij het café sowieso ook niet gebruiken omdat er dan gewonden verbleven. De wanden van de balzaal werden witgekalkt. Geniekapitein Girard schilderde er friezen en tekeningen. Hiervoor gebruikte hij het blauwe pigment dat voor de was werd gebruikt.
Toentertijd wisten allen dat een blauwe kleur vliegen verjaagt. De slagerswinkel met blauw-witte wandtegels, verlicht door een raam met mat glas werd operatiekamer. De slagerstafels roken nog naar lekkere patés. De deur, die op de straat uitgaf, vertoonde een traliewerk met ossenkoppen. Dat was een typisch slagersembleem, maar waar die opvallende gevel vroeger spotters aantrok, was het nu een komen en gaan van Marins en Territorialen, die een aanvulling op hun sober rantsoen zochten.
De ligging van de ziekenboeg was ideaal wegens de nabijheid van grote ziekenhuizen. Op slechts 4 kilometer lag het grote Rode Kruishospitaal
L’Océan in De Panne.
Professor Antoine Depage had het opgericht en nam er de leiding waar. De heelkundige activiteit was er het grootst ‘s nachts omdat gewonden vaak enkel in de duisternis naar de hulppost konden worden gebracht, want overdag waren communicatieloopgraven continu aan vijandelijk vuur blootgesteld. Soms onderging Nieuwpoort tot laat in de avond beschietingen waardoor ambulances niet konden uitrijden. Soms meldde een telefoontje vanuit de commandopost Nieuwpoort het aantal gewonden, maar meestal ontbrak die informatie.
Vaak ijsbeerden de ambulanciers van wacht in de modderige straten totdat het dorp was ingeslapen en ze bevel kregen om met gedempte lichten naar de ziekenboeg te rijden. Zo gebeurde het vaak dat een auto claxonneerde, stopte en dat een gentleman van het
Red-Cross zijn handschoen uittrok voor de traditionele handshake en enkele woordjes Frans met een zwaar gutturaal accent. Het kon ook een gewone soldaat zijn, maar evenzeer de knappe, stoutmoedige
lady Dorothie Feilding. Als ze met op haar muts het lint van de marins in de deuropening verscheen, wisten allen dat ze als ere-marine-fuselier was onderscheiden. Granaten joegen haar nooit schrik aan.
Dorothie Feilding en dokter Jelett in hun ambulance ‘Daniel’. De fox-terrier van Dorothie kwam hen in juni 1915 vervoegen.
Brancardiers hielpen gewonden die nog konden lopen of torsten zware brancards met hun bloederige last. Die ongelukkigen werden in de gelagzaal neergezet, naast hun schamele bezittingen, de enige schat die deze arme drommels nog bezaten.
Talrijke medische voertuigen van zowel marins als zoeaven overspoelen op deze foto’s het huidige Louise Héger-plein, toen nog de hoofdweg naar De Panne. Het was de enige plaats in Koksijde die voldoende ruimte bood en die nog niet voor tram- of spoorlijnen werd gebruikt.
Hégerplein; richting De Panne
De ambulance van Jean Cocteau(SSCR2) op het Hégerplein
Hégerplein; richting Zeelaan
Beeld van de Zeelaan
Van bij aanvang van de oorlog in oktober 1914 was hoofdgeneesheer Liffran met de brigade Ronarc’h in Gent en Melle, later volgde de terugtocht naar Diksmuide. Hij stond onder het bevel van Germain Degroote (1873-1946), dokter van de Marinefuseliers en afkomstig van Morbecque, een dorpje bij Hazebrouck in de Franse Westhoek. Degroote sprak perfect Vlaams en dat heeft hem geweldig geholpen.
Franse tegenaanval
De tekening en commentaar van generaal d’Oissel na de eerste Duitse aanval toont de positie van het Tweede Regiment Marins. De voorste loopgraaf van het Vierde Zoeaven blijkt te zijn ingenomen.
Generaal Hély d’Oissel besliste dat zowel de voorlinie als
Mamelon-Vert moesten worden heroverd en gaf hiertoe orders. Het tegenoffensief zou om 20 u beginnen en door commandant Vernis van het Vierde Zoeaven worden geleid. Hij beschikte over twee bataljons reservetroepen. Dat waren 6 compagnieën Zoeaven en 2 compagnieën Marins. Om 19.40 u moest de artilleriebeschieting aanvatten, met alle stukken van het
Groupement behalve enkele batterijen die de aanval op
W en
Union moesten voorbereiden. Om 16.30 u stuurde de generaal orders naar generaal Ancel, naar admiraal Ronarc’h, naar de artillerie en naar de reservetroepen.
Het reservebataljon Vierde Zoeaven van het kamp
Mitry marcheerde om 17 u voorbij de commandopost van d’Hély in Oostduinkerke. Het bataljon trok voor een tegenaanval naar Nieuwpoort en de generaal begroette hen toen ze langskwamen. Hij zag hun ogen schitteren van trots en ze leken tegelijk opgewekt en ernstig. De manschappen beseften drommels goed dat verwacht werd dat ze de zaak nog maar eens zouden rechtzetten. "
Wees gerust, generaal, we nemen ze te grazen, net zoals in Lizerne!", klonk het als uit één mond. Het waren overlevenden van Lizerne bij Steenstrate en hoewel die er eergisteren nog van langs kregen, stuurde d’Oissel hen vandaag toch weer naar die hel.
Om 19.30 u beklom de generaal zijn observatiepost. De artilleriebeschieting brandde om 19.40 u met een uiterst zwaar en precies gericht vuur los. Gedurende twintig minuten werd continu gebeukt op de vroegere Franse loopgraaf in voorlinie, die de Duitsers hadden buit gemaakt. Vanaf 20 u werd het geschut meer naar achteren op de Duitse loopgraven gericht en barstte de aanval los.
Om 20.20 u kreeg de generaal een bevrijdend telefoontje vanuit Nieuwpoort: "
Mamelon-Vert is weer van ons. Er liggen 150 Duitse lijken en we hebben veel krijgsgevangenen". Vanuit alle andere speerpunten werd gemeld dat het front weer rustig was. De
Marins hadden wel zware verliezen, want er vielen 63 doden en 178 gewonden te betreuren.
Aanval op Duitse voorpost W en op hoeve l’Union
Deze aanval werd wat zuidelijker dan die van ’s morgens gepland en moest ‘s nachts worden uitgevoerd De generaal vroeg aan de admiraal om het aanvalsplan tegen de posities
W en
Union opnieuw te overwegen en dit hield in dat de voorposten
W en
Union zouden worden ingenomen, terwijl Belgische troepen verderop de hoeven Ter Stylle en Violette zouden veroveren. In de roes van het - 16 - succes dat ze overdag hadden behaald, voelden de
Marins zich onoverwinnelijk. Hun inschatting was dat de vijand wel ontmoedigd moest zijn en dus weinig weerstand zou bieden. Ook veronderstelden ze dat de Duitsers verrast zouden zijn als ze merkten dat de rollen werden omgedraaid, want dit keer was het de Franse brigade die aanviel. Dit verrassingselement, dat voor elk offensief uiterst belangrijk is, heeft in het voordeel van de Fransen gespeeld. De manschappen waren ervan overtuigd dat 9 mei een dag zou worden waarop hún brigade schitterend zou presteren!
Om 22.30 u liet generaal Hély d’Oissel weten dat de aanval kon beginnen. De Duitsers reageerden helemaal niet en het aanvalsterrein bleef in het diepste donker gehuld. Geen geroep noch geknetter van machinegeweren. De Duitsers hadden overdag Sint-Joris noch de IJzer aangevallen, wat erop kon duiden dat ze zich van geen kwaad waren bewust. Wegens tijdsgebrek waren de Franse loopgraven nog niet ver genoeg gevorderd en dat betekende dat de soldaten ofwel vanaf de verharde wegen moesten aanvallen ofwel door de natte polder ploeteren. Ze vertrokken vanuit de loopgraven
D en
Colza - die wel geen verbinding met de Franse linies hadden - en bovendien sleepten ze ook loopbruggen mee om over drie grachten te geraken.
Kortom, hun zaak stond er eigenlijk slecht voor!
Lieutenant de vaisseau (kapitein) Ferrat, adjudant-majoor van de
sous-secteur, beschikte over 2 compagnieën, over het 5de steunbataljon (de Roucy) en het 9de (Béra), dat de linie bij Sint-Joris bezette. Beide compagnieën verzamelden om 22 u. Het 5de zat in voorposten, evenals in de loopgraaf
D van de noordelijke route en had de opdracht om voorpost
W in te nemen. Het 9de wachtte nog in loopgraaf
Colza. Meer naar achteren lagen enkele secties plat op de buik in het gras, klaar om samen met het 9de hoeve
l’Union aan te vallen.
Detail van de aanval (Charles Le Goffic)
De batterijen schoten vanaf 21.30 u elke minuut vier granaten naar beide vijandelijke posities. Om 22.30 u verlegden ze het vuur verder naar achteren en troffen daar aan de IJzeroever meerdere Duitse verdedigingswerken. Om 22.35 u mengden de twee Franse compagnieën zich ook in de strijd.
Voorpost
W bestond uit twee delen. Je had naast de weg naar Brugge een klein fort van zandzakken en iets verder zuidelijk de ruïne van een hoeve. De Compagnie de Roucy stuurde een eerste sectie onder enseigne (1ste luitenant) Albert ten zuiden van de weg en een tweede met
enseigne Boissat-Mazerat door de weilanden. De derde sectie volgde hen aan weerszijden van de weg. Er moest snel en geruisloos voortgang worden gemaakt. Sectie Albert drong om 22.50 u zonder slag of stoot het kleine fort binnen en vond er één lijk en zeven ongedeerde Duitsers. Die mannen waren door de helse beschieting volledig van de kaart en gaven zich zonder weerstand over. Het fortje was nog intact. Ongeveer tegelijkertijd omsingelde sectie Boissat-Mazerat de ruïne en stelde vast dat die verlaten was. De loopbruggen, die de mannen meezeulden, bleken uiteindelijk te kort en ze moesten dan toch zwemmen. De stelling werd meteen gereorganiseerd. Meteen vertrokken er patrouilles naar de brug
l’Union om vijandige voorposten te lokaliseren en andere patrouilles naar de hoeve
l’Union om bij de compagnie Béra aan te sluiten.
Eén van deze ondersteunende secties bleef bij een brede gracht achter, terwijl twee andere onder leiding van de
capitaine de compagnie (kolonel) en
officier des équipages (2de luitenant) Fichoux vorderden in de richting van de hoeve
l’Union. Een groep zou vanuit het westen aanvallen, een andere vanuit het zuiden. Maar ook deze hoeve bleek verlaten hoewel er net voordien nog werd gevuurd en een marin geraakt. Compagnie Béra stuurde meteen patrouilles om Duitsers te zoeken, om bij hoeve
Ter Stylle verbinding met de Belgen te maken en een derde naar
W om Compagnie de Roucy te zoeken. Deze laatste maakte twee krijgsgevangenen.
Heel de operatie duurde 45 minuten en kostte slechts gewonde. Het verrassingseffect had dus gewerkt, maar de nieuwe posities moesten snel worden geconsolideerd. Compagnie de Roucy kreeg opdracht hiertoe en kreeg versterking van een sectie machinegeweren onder
enseigne (1ste luitenant) Rollin. Compagnie Béra trok naar Sint-Joris terug en plaatste voorposten in de loopgraven
D en
Colza.
Door hevig machinegeweervuur vanuit beide hoeven was de Belgische aanval mislukt. Dat was bijzonder vervelend omdat vanuit
Ter Stylle de mannen van Roucy van opzij onder vuur konden worden genomen. Die bewuste 9de mei was een zware dag geweest voor zowel infanterie,
marins, territorialen en eveneens voor de artilleristen. Kolonel Ancel bedankte de marins voor de geboden hulp en deelde 50 ere-chéchia’s uit. De
marins voelden zich met die rode mutsen heel vereerd.
De generaal moest tot na middernacht op nieuws wachten. Om 00.05 u telefoneerde Ronarc’h: "
Werk W veroverd!". Bijna een uur later om 00.50 u: "
Hoeve l’Union ingenomen! 13 gevangenen. Geen verliezen bij ons"! Generaal d’Oissel kon bij zijn oversten Putz en Foch verslag uitbrengen en keerde om 00.20 u naar Koksijde terug. Tevreden! Maar toch bezorgd voor de mogelijk zware verliezen…
Van kwaad naar erger
Maandag 10 mei 1915. De Franse verliezen van de vorige dag bedroegen 31 officieren en 850 soldaten. Bij de vijand was het nog veel erger want 1.500 lijken bleven in de Franse prikkeldraad-versperring achter. Daarvan een 600-tal vóór de loopgraaf van de
Marins. Tussen de eerste linies lagen er ook nog in groepjes samen. Granaten hadden veel Duitsers in hun loopgraven gedood. Er kon zonder overdrijven worden geschat dat hun verliezen aan gesneuvelden en gewonden samen minstens vier keer groter waren dan die van de Fransen. Uit de identificatie van regimentstekens en de ondervraging van krijgsgevangenen bleek dat de 44ste Duitse Infanteriedivisie en het grootste deel van het
Marinekorps Flandern werd ingezet. Er waren 52 batterijen actief en er werden meer dan 30.000 granaten afgevuurd.
De aanval van de
Marins op Werk
W en hoeve
l’Union was al bij al een buitengewoon wapenfeit. Naderhand bleek het wel moeilijker dan wat men zich had voorgesteld omdat niemand wist hoe breed en diep die kanaaltjes waren en ook omdat er werd aangevallen op een terrein, dat door de inundatie grotendeels onder water stond. De compagnie
Marins, die hoeve
l’Union moest aanvallen, was in het stikdonker twee kanaaltjes overgezwommen en belandde zo bij voorposten die door Frans artillerievuur al in de vernieling waren geschoten. De overlevende Duitsers gaven zich nagenoeg zonder weerstand over. Veel van hun makkers waren dood of onder de ruïne van de hoeve bedolven.
Dat alles werd pas in de ochtend van 10 mei vastgesteld. Maar intussen beschoten de Duitsers al vanaf 05.00 u met zwaar geschut de twee posities, die ze net hadden verloren. Die onafgebroken beschieting zwakte om 12 uur wat af, maar herbegon op volle sterkte tot omstreeks 20.00 u. De hele tijd was de Franse artillerie niet bij machte het Duitse vuren te overstemmen. De Fransen vernamen ondertussen geen nieuws van de 2 compagnieën
Marins omdat granaten de telefoonlijnen hadden vernield. De sectie tussen hoeve
l’Union en Sint-Joris werd trouwens vanaf de IJzer en hoeve
Ter Stylle (die de Belgen niet konden ingenomen) zodanig door Duitse machinegeweren bestookt dat elke communicatie via koeriers overdag onmogelijk bleek. Het was dus wachten tot de duisternis inviel.
Bij het krieken van de dag kon dan er toch een
Marin via de weg naar Brugge wegglippen en Sint-Joris bereiken. Hij meldde hoe de machinegeweren van de Franse troepen onklaar waren geraakt en dat de aanvankelijk kleine verliezen nu wel geweldig opliepen door het razende geschut van de vijand. Alle officieren van twee aanvalscompagnieën waren buiten strijd. Er bleven in de hoeve
l’Union nog slechts een 50-tal ongedeerde
Marins onder
premier-maître (adjudant) Douval en in Werk
W nog enkele mannen onder
second-maître (sergeant) Lamelle. Wat hieraan vooraf was gegaan, werd duidelijk…
Omstreeks 18 u hadden enkele mannen van het Duitse garnizoen
W geprobeerd tot bij de Franse linies te geraken, maar ze werden nagenoeg allen door machinevuur vanaf de IJzeroever gedood of gewond. De ontsnapte
Marin vertelde dat
enseigne (1ste luitenant) Boissat-Mazerat sneuvelde, dat
enseigne Rollin zwaargewond en het fortje
W vernietigd werd. Er werd besloten om een steunsectie met één officier er naartoe te sturen.
Tegen 18.30 u beval
lieutenant de vaisseau (kapitein) de Roucy om hoeve
l’Union te evacueren, maar bij het verlaten van de hoeve viel hij gewond neer. De gewonde
enseigne Albert kon met enkele mannen de loopgraaf
Colza toch nog bereiken. Anderen trokken ‘s nachts terug en hadden geen verliezen. In de hoeve
l’Union bleef bijna een hele sectie achter.
De beschieting zwakte tegen 20.00 u af. De Duitsers lanceerden een infanterieaanval en blokkeerden tegelijkertijd met 77mm-spervuur de wegen naar Sint-Joris. Dat deden ze wel te laat, vermits Franse versterkingstroepen er al waren gearriveerd. De aangeslagen Duitsers keerden tegen 21 u naar de IJzer terug zodat de aflossing van Franse eenheden kon beginnen. De Eerste Compagnie was in het kamp Gallimard net samengesteld en werd door
enseigne de réserve Poulain geleid. Drie secties pioniers losten het garnizoen in de voorposten
W en
l’Union af. Ondanks een langdurige nachtelijke beschieting probeerden de Fransen hardnekkig
W via haastig opgeworpen verschansingen met de hoeve
l’Union te verbinden. Daarnaast waren anderen in Sint-Joris bezig de loopgraven naast de wegen uit te diepen.
Toen de admiraal dit vernam, stuurde hij s ‘nachts vanuit Sint-Joris een halve compagnie met
lieutenant de vaisseau Béra en enseigne Goudot ter ondersteuning. Die kwamen net ter plaatse toen de Duitsers de hoeve
l’Union aanvielen en konden hen terugdrijven. Maar Goudot sneuvelde hierbij.
Dinsdag 11 mei 1915. De toestand bleef dramatisch bij hoeve
l’Union en het Werk
W. De opgetrommelde Belgen werd gevraagd met hun aanval op de hoeven
Ter Stylle en
Violette door te gaan, maar dit kon niet omdat ze te weinig zware artillerie hadden om de Duitse fortificaties te vernietigen. Geconfronteerd met deze situatie vroeg Ronarc’h aan generaal d’Oissel toelating om ook de ruïnes van de twee andere versterkingen te evacueren. De generaal stond dit echter niet toe.
12 mei 1915. Het werd duidelijk dat de admiraal met zijn verzoek tot evacuatie het bij het juiste eind had en de generaal kwam op zijn weigering terug. De Franse artillerie was inderdaad veel te zwak tegenover de Duitse. Met hun talrijke kanonnen lieten deze een ware stortvloed van granaten neerregenen op de
Marins, die door de inundatie klem zaten. Ondertussen waren er al 283
Marins gesneuveld bij hun poging om de posities, die ze op 9 mei hadden veroverd, gedurende drie dagen vast te houden. De mislukken van de Belgen maakte de toestand onhoudbaar. Om te voorkomen dat nog langer
Marins met tientallen tegelijk sneuvelden, werden eerst beide posten voor de vijand onbruikbaar gemaakt. Generaal d’Oissel bracht bij zijn superieuren Putz en Foch hierover verslag.
Donderdag 13 mei 1915. De korpschefs stelden hun verslag op en vermeldden daarin enkele echte heldendaden. Generaal d’Oissel bezorgde die aan zijn stafchef. De dagorders van het Franse leger en van het Groupement de Nieuport wijdden enkele lovende vermeldingen aan de 38ste Divisie.
Zaterdag 15 mei 1915. Generaal d’Oissel vergezelde admiraal Ronarc’h naar de observatiepost
Vache Crevée, een half verwoeste zolder van een schuur in de sector Sint-Joris. Ze zagen dat de Duitse netwerken nog vrijwel intact waren De admiraal wees naar de vele lijken van Belgische soldaten, die vasthingen aan prikkeldraad rondom de hoeve
Ter Stylle. Beide bevelhebbers erkenden dat de Belgische infanteristen het doel dapper hadden beslopen, maar het niet konden innemen doordat hun artillerie te licht was om de aanval effectief te steunen.
Epiloog
Wat maakt dit verhaal zo bijzonder?
De Zoeaven waren lichte infanterietroepen. Ze bestonden uit vrijwilligers, "
pieds noirs" (Franse kolonisten) uit Noord-Afrika, overwegend afkomstig uit Algerije en Tunesië.
De
Territioriaux (Territorialen) waren oudere infanteriesoldaten, 35 jaar en meer.
Waarom vochten marinefuseliers, onderdeel van de Franse marine, dan aan land?
De Engelsen verkregen snel het overwicht op zee, zodat de Franse schepen aan de Engelse marine niet veel konden bijdragen. Bijgevolg werden de schepen ontmanteld en de fuseliers moesten de zee inruilen voor het land. Voor loopgravengevechten waren ze evenwel niet opgeleid.
De gerecupereerde kanonnen werden gebruikt in de
Artillerie Lourde par Voie Ferrée, spoorwegartillerie, zoals dat het geval was met de kanonnen van het Quartier du Bois in Koksijde.
Een van deze jonge
marins vond zijn eeuwige rustplaats in Koksijde, samen met vijf Zoeaven, zijn nieuwe en toevallige collega’s.
-----------------------------
Il va de notre honneur d’aider les Belges dans cette tâche jusqu’à l’extrême limite de nos moyens.
En conséquence, le passage de Dixmude devra être tenu par vous tant qu’il restera un fusilier marin vivant.
Quoiqu’il arrive la retraite est la seule hypothèse qui ne puisse être envisagée.
Generaal Victor d’URBAL
Commandant van de Franse onderdelen in Vlaanderen bij het begin van de oorlog, later hoofd van het 8e Franse leger.
Deze mannen hadden de opdracht om te verhinderen dat Duitse troepen via Diksmuide naar de Kanaalhavens zouden doorstoten. «Vechten tot de laatste man» werd van hen verwacht en dat namen ze ook letterlijk.
Op 11.11.1929 wijdde Duinkerke dit monument in en liet er het marsorder van de Marins op aanbrengen. Zwaar beschadigd tijdens WO II is dit monument sinds 1964 in de mate van het mogelijke hersteld.
Bronnen
- Hély d’Oissel, Roger, Livre de Guerre, privécollectie
- Livre d’or aan Dorothie Feilding geschonken, collectie Warwickshire
- Le Goffic, Charles, Saint-Georges et Nieuport, Plon 1919
- Mon carnet de guerre, An Alarc’h 2018
- Liffran, Joseph Quinze mois à la brigade des fusiliers marins, Imprimerie nationale 1920
- Parcours de vie dans la Royale, Ecole navale, Lorient, site
- Piérart, Michel Koksijde en de Zoeaven, Gemeentebestuur Koksijde, Archiefcommissie 2016
- Piérart, Michel De kanonnen van het «Quartier du Bois» van Koksijde, Shrapnel, 2018
- Ronarc’h, Alexis Les fusiliers marins sur le front de l’Yser, De Schoore 2016
- Vanleene, Patrick Les demoiselles de Nieuport. De Britse en de Bretoenen, Academia Press 2015
Gepubliceerd op WO1.be op 11/04/2020.