Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2009/4
Door Bertin Deneire, Poperinge
Men zegt soms dat niets in het leven toeval is, en hoe ouder ik word, hoe meer ik hierin begin te geloven. Mijn verhaal begint op een zaterdagmiddag in oktober, nu een vijftal jaar geleden.
Als gids voor Engeland was ik al een tijdje op zoek naar een nieuwe tuin waar we in het komende seizoen op bezoek konden gaan, gezien mijn tuinvijver stilaan ‘opgedroogd’ raakte. In het Oostendse Mediacenter ging een toerisme- beurs door, een tentoonstelling van wat Kent aan tuinen te bieden heeft. Tussen de grote standen van de bekende locaties zoals Leeds Castle en Sissinghurst stond een stijlvolle jongedame wat onwennig aan een bescheiden tafeltje. Ze had enkel een klein album bij zich met een paar foto’s van haar tuin in Rolvenden in centraal Kent.
Hole Park Gardens in Rolvenden
Toen ik er begon in bladeren, was ik meteen verkocht. Hole Park was een uitzonderlijk mooie tuin die ik totaal niet kende. Toen ik de dame aansprak, leek ze geen lid te zijn van de National Trust, English Heritage of The National Garden Scheme maar de eigenares van een privétuin die onlangs zijn deuren voor het publiek had opengezet.
Toen ik ook nog haar democratische toegangsprijs zag, wist ik het meteen - dit wordt mijn nieuwe stek voor het komende seizoen. Ik wilde er onmiddellijk twee data vastleggen maar de dame vertelde me dat ik daarvoor met haar man, Edward Barham, in Engeland, contact moest opne- men. Hij hield namelijk de agenda bij.
Mijn grootoom
Nog dezelfde namiddag mailde ik de twee data door, waarop ik onmiddellijk bevestiging kreeg. Mr. Barham was blij dat het pro- motiewerk van zijn vrouw vruchten afwierp, maar leek verwon- derd dat ik vanuit Poperinge mailde want, zo zei hij: “Daar ligt mijn grootoom begraven!”
Ik spitste uiteraard de oren want dit was een situatie die een vaag déjàvu-gevoel opriep. De Eerste Wereldoorlog duurde (gelukkig) maar vier jaar, maar een eeuw later laat hij ons nog steeds niet los… Aangestoken door een brandende nieuwsgierigheid mailde ik meteen terug om te weten wie en waar, en enkele minuten later bleek dat
Wilfrid Saxby Barham (1894-1915), een 20-jarige kapitein van de 1st Buffs (East Kent Regiment), op
Poperinghe New Military Cemetery begraven ligt. En dat op amper een honderdtal meter van mijn deur! Bij wijze van verrassing ging ik vlug een foto nemen van het graf (dat snel gevonden was) en stuurde onmiddellijk de foto door naar het e-mailadres. Meteen was het ijs gebroken.
- Name: BARHAM, WILFRID SAXBY
- Initials: W S
- Nationality: United Kingdom
- Rank: Captain
- Regiment/Service: The Buffs (East Kent Regiment)
- Unit Text: 3rd Bn. attd. 1st Bn.
- Age: 20
- Date of Death: 10/10/1915
- Additional information: Son of Col. Arthur Saxby Barham, C.M.G., and Annie Gertrude Barham, of Hole Park Rolvenden, Kent. Educated at Malvern, and Clare College, Cambridge.
- Casualty Type: Commonwealth War Dead
- Grave/Memorial Reference: I. C. 20.
- Cemetery: POPERINGHE NEW MILITARY CEMETERY
Op bezoek bij de Barhams
Toen ik begin mei van het jaar erop voor het eerst met een groep toeristen naar Hole Park ging, werden we er met open armen ontvangen. Dhr. en Mevr. Barham stonden ons aan de ingang van het huis op te wachten en na een inleiding over de geschiedenis van het landgoed, leidden ze ons persoonlijk rond in hun schitterende tuin. Het was in de vroege lente en de eeuwenoude bomen stonden er in een zee van blauwe boshyacinten. Het huis zelf ligt aan een verzorgd parterre dat door buxussen is omzoomd, en geeft uitzicht op een weids golvend landschap. Verderop in de tuin staat een monumentje ter ere van Wilfrid: een sierlijk smeedijzeren poortje met de gevleugelde draak, de ‘regimental badge’ van de East Kent en het opschrift ‘Ypres 10 October 1915.’
Na de rondleiding werden we door Mevr. Barham in het oude koetshuis op huisgebakken cake en thee verwelkomd. Daarna toonde Edward zijn oma’s Rolls-Royce en ook een pantserwagen die hij als souvenir van zijn eigen militaire dienst als kapitein bij de Queen’s Dragoon Guards (cavalerie) had overgehouden. Geen wonder dat we bijna de boot misten die avond…
Bij ons volgende bezoek toonde Edward me een en ander dat aan de jonge Wilfrid herinnerde: zijn medailles (o.a. de Distinguished Conduct Medal), zijn Wilkinson ceremoniesabel, zijn fotoalbum en een prachtig schilderij van Arthur Barham, Wilfrids vader, zelf kolonel bij de Buffs tijdens WO1. Er werd me ook verteld dat Wilfrid een dagboek had bijgehouden maar dat zat blijkbaar in de familiekluis van Edwards vader.
Na enkele bezoeken werden we door de Barhams uitgenodigd voor een privébezoek aan het landgoed. Die dag nam Edward ons ook mee naar St Mary-the-Virgin, het plaatselijke kerkje waar de familie Barham haar eigen kapel heeft. Deze erekapel is trouwens opgedragen aan Wilfrid. In de verheven ‘squire’s pew’ staat de originele houten gravemarker die tot in de jaren ‘20 op Poperinghe New stond, voor het door een portlandzerkje vervangen werd (het opschrift vermeldt ‘killed in action’, wat eigenlijk ‘died of wounds’ zou moeten zijn).
Toen ik later op de dag toch nog Wilfrids begeerde dagboek mocht doorbladeren, wist ik dat er tussen ons een vertrouwensrelatie was ontstaan, en zag ik het als mijn plicht om iets voor deze dankbare mensen terug te doen. De omstandigheden van Wilfrids dood leken nogal vaag, en bovendien hadden Edwards kinderen het graf nog nooit gezien…
Intussen waren we al enkele jaren vaste gasten van Hole Park geworden, en had Edward me uitvoerig over zijn landgoed verteld, onder andere over zijn hopbedrijf waarmee hij in 1998 was gestopt. Meteen nog een link met Poperinge!
Hij gaf me zelfs voor het Hopmuseum een video over zijn hopfarm in werking. Toevallig was ook de scoutsbeweging ter sprake gekomen (ik had verteld dat drie Brownsea- stichters uit 1907 in onze regio begraven liggen). Vader Barham, de vorige eigenaar van het landgoed en ooit gouwcommissaris voor Kent, mengde zich nu plots opvallend in het gesprek. Ik voelde meteen dat beide Barhams bijzonder geïnteresseerd waren in dit onderwerp.
We waren die dag bovendien naar het nabije Bateman’s geweest, het huis van Rudyard Kipling, de schepper van Baghera, Kaa en Baloe en andere scoutsnamen uit het Jungle Book. Deze eerste Britse Nobelprijswinnaar voor Literatuur (1907), die zelf een zoon aan het front verloor, fungeerde als literair adviseur bij de totstandkoming van de vernieuwde militaire begraafplaatsen (o.a. voor de grafschriften en andere opschriften/teksten).
Mijn zonen, die zelf vroeger in de groepsleiding waren, hadden me onlangs nog verteld dat de Poperingse scouts er al een tijdje van droomden om ooit eens een kamp in Engeland te kunnen organiseren. Maar er bleken allerlei problemen te rijzen van locatie, kosten, logistiek, vervoer, eten... Toen ik daarover luidop begon te dagdromen, reageerde Edward heel spontaan: “Waarom komen ze niet naar hier...?”
In plaats van daar meteen dankbaar op te reageren, repliceerde ik - nogal onwijs - dat hij goed moest beseffen wat hij op zijn nek haalde: zeventig jongeren die gaan hout hakken, palen sjorren, putten delven, vuur stoken, nachtspel houden… Ik wilde eerlijk blijven tegenover iemand die mij zelf zo eerlijk had behandeld. Trouwens, wat zou ons dat kosten, vroeg ik me weerom luidop af? Barham keek even laconiek op en zei toen lachend… “For you? A crate of Hommelbier!”
Het toeval wil dat op een van onze volgende tuinreizen in 2008 Guy Osteux, Voorzitter van het Poperingse Onthaalcomité, bij de groep aanwezig was. Toen ik het hele scoutsverhaal vertelde, suggereerde Guy om uit dankbaarheid Edward en zijn gezin als eregasten op de komende Hopfeesten uit te nodigen.
Op tegenbezoek bij de Pops
In het weekend van 20 september 2008 zijn de Barhams dan ook op tegenbezoek gekomen, en hebben we ze Poperinge op zijn best getoond. Samen bezochten we onder andere Talbot House, de Dodencellen, het Hopmuseum, Lijssenthoek, een hopbedrijf en natuurlijk ook Poperinghe New, waar de kinderen een poppykrans neerlegden.
De hele dag vielen de Barhams van de ene verrassing in de andere, vooral George (Barham junior) was onder de indruk van onze ‘triple’! De hele familie maakte kennis met de burgemeester en de vele buitenlandse gasten, en zag op de barbecue heel wat Poperingenaren terug die op die bewuste tuinreis van de partij waren. De Barhams waren vol lof over onze stad en haar bevolking. Dankbaar voor Guy’s geste zijn ze terug naar huis vertrokken (uiteraard beladen met bier en chocolade) met de belofte om Poperinge en haar inwoners voor deze hartelijke ontvangst passend te vergoeden.
Intussen had ik het dagboek van Wilfrid bij elk bezoek verder kunnen inkijken, een boek dat reeds in 1918 door Wilfrids vader, Kolonel Arthur Barham, was gepubliceerd. Ik dacht daarmee de sleutel te hebben om de zaak B. nu te gronde uit te spitten, maar toen bleek dat het dagboek door vader Barham bewerkt was omwille van de toen geldende militaire censuur. Veel reële topografie was gewist en overal zijn de plaatsbeschrijvingen nogal vaag. Eigenlijk bestaat het dagboek uit een verzameling zeer persoonlijke impressies van een jongeman die amper 15 maand in dienst was (waarvan slechts vier en een halve maand in de Ieperboog) en in die korte periode van het kastje naar de muur lijkt te zijn gestuurd. De situatie is er trouwens dermate rustig dat hij twee keer naar huis kan, telkens voor vijf dagen.
Maar ook de briefwisseling die Barhams dagboek bevat, zowel die van eigen hand als van zijn oversten, is - op z’n minst gezegd - karig met locaties en met concrete gegevens. Speelde ook hier weer de militaire censuur? Hoogstwaarschijnlijk wel. Bovendien speelt alles zich af in een nogal ‘oninteressante’ fase van de oorlog, t.t.z. tussen de Tweede en de Derde Slag bij Ieper.
Wat wel interessant is, zijn enkele leuke details over zijn verblijf in Pops. Bijvoorbeeld dat hij naar de bioscoop gaat en er een Chaplinfilm ziet, hoe een vriend van hem een roos geeft aan Vaseline van de Fancies, en hoe Wilfrid voor zijn vertrek naar Ieper nog snel enkele platen koopt voor zijn grammofoon. Je kunt duidelijk zien dat Wilfrid de telg was van een bevoorrechte familie want hij staat erop om in pyjama te gaan slapen en is blij dat hij bij dit verschrikkelijke regenweer zijn trenchcoat heeft.
Verder vertelt hij hoe hoog de hopdraad is in de plaatselijke velden (Kentse hoppalen zijn veel lager), en dat de plaatselijke boeren aardappelen aan het rooien zijn. Hij klaagt er ook over dat hun logies door ratten verpest wordt (ze houden dan ook een ‘ratier’). Wanneer hij enkele keren naar de stad trekt om er een bad te nemen, komen we helaas weerom niet te weten of dit al dan niet in de Zwynlandbrouwerij gebeurt… (even tussen haakjes: een betrouwbare bron wees me erop dat de soldaten niet in de roerkuipen baadden maar in de wasbakken!). Hoe dan ook, door die kleine details begint Wilfrid op zulke momenten tot leven te komen, en krijg je soms het gevoel dat je zijn voetspoor volgt.
Toen ik erop aandrong om het dagboek voor een langere tijd te mogen ontlenen, vertelde Edward me dat er ‘theoretisch’ vier bronnen zijn waaruit ik zou kunnen putten om dichter bij de waarheid te komen. Er is naast het officiële dagboek van Wilfrid vermoedelijk ook het originele (ongecensureerde) handgeschreven dagboek van de kapitein. Bovendien bestaat er nog een militair notitieboekje dat hij tijdens zijn tijd aan het front bijhield. En ten slotte is er zelfs het lijvige dagboek van Kolonel Arthur Barham zelf, de vader van Wilfrid, een bron die ook licht zou kunnen werpen op de dood van zoon Barham.
Het ziet er echter (voorlopig) niet naar uit dat ik deze zaken zal kunnen consulteren want de 83-jarige vader van Edward wil niet dat er iets van dit erfgoed het huis verlaat, al hebben Edward en zijn beide broers daar reeds herhaaldelijk op aangedrongen. De zogenaamde ‘deed box’ (koffer met notariële akten en andere officiële familiedocumenten) blijkt namelijk nog beheerd door vader Barham…
Ik wilde me uiteraard niet opdringen in zo’n privézaak, zeker niet na al de gulle gestes van deze voorname upperclassfamilie. Maar misschien is het ergens logischer dat een buitenstaander enthousiaster doet over een dergelijke zaak dan de familie zelf, een familie wiens eerste zorg het beheer is van hun 1000-ha groot domein. Ik concludeerde dus dat ik me moest tevredenstellen met wat ik wel reeds had mogen inkijken.
Ondertussen had ik wel niet stilgezeten. In de periode dat ik me in de materie verdiepte, heb ik de bewuste regio verschillende keren met de fiets afgereden, kwestie van een beter idee te krijgen van de vermelde locaties, het uitzicht over de velden en de onderlinge afstanden tussen die plaatsen. Het gebied tussen het kanaal en ‘t Wieltje is vandaag de dag - vooral door de industriezone en de Noorderring - dermate veranderd (en zal in de toekomst wellicht nog wijzigen n.a.v. de doortrekking van het gecontesteerde A19-traject) dat het moeilijk is om een goed overzicht te krijgen van de omgeving.
Toch lijkt het landschap er minder vlak dan men op het eerste gezicht zou denken. Ook dit kan een rol gespeeld hebben in de omstandigheden van Barhams dood. Toch was het terrein in oktober 1915 bijlange nog niet zo aangetast zoals dat in 1917 was. Daarvoor baseer ik mij op foto’s van het Panorama 4 van het Second Army waarop midden 1915 nog duidelijk een bijna intact landschap te zien is ter hoogte van Cross Roads Farm.
Omdat de periode waarin Barham sterft niet zo’n sterk gedocumenteerde episode van de oorlog is, heb ik enkele specialisten uit de streek onder de arm genomen teneinde meer te weten te komen over de omstandigheden waarin Wilfrid Barham stierf. Ik wil hier dan ook in het bijzonder Dries Chaerle, Paul Chapman, Johan Claerhout, Paul De Vloo, Jan Louagie, David O'Mara, Robert Missine, Bertin Quaghebeur, Alan Reese, Aurel Sercu, Alexander en George Sutherland en Roger Verbeke danken voor hun advies en inbreng in mijn speurwerk.
Bij een dergelijke ‘queeste’ sta je uiteraard voor een berg vragen en onduidelijkheden. Bovendien lijkt ieder antwoord weer nieuwe vragen op te roepen. Dit is echter wat ik heb kunnen distilleren door hun kennis aan mijn bevindingen te toetsen en dat is dan ook wat ik aan de Barhams heb overgemaakt.
Kapitein Barham komt voor het eerst via Westouter naar Poperinge op 1 juni 1915, de dag nadat zijn mannen in Belle door de Britse eerste minister Herbert Asquith worden geschouwd (wiens zoon Raymond later zou sterven aan de Somme). Vanaf 22 september is Barham ingekwartierd langs de Ieperseweg (weerom omschrijft hij de locatie vaag als ‘een soort fabriekje met een privéwoning erbij’).
Op 3 oktober voert hij voor ‘t eerst persoonlijk het bevel, en trekt met zijn ‘B’ Compagnie (= tussen de 120 tot 200 man) langs de drukke en gevaarlijke High Street (nu gedeeltelijk verdwenen onder de Ieperse Noorderring) richting Brielen waar hij zijn intrek neemt op de (relatief) comfortabele Machine Gun Farm (nu Buurloofhof).
Een gebouwtje op die hoeve staat er vandaag nog gekend als Bibge Cottage, een naam die wellicht pas later in de oorlog ontstond want Barham vermeldt die nergens. Ook het wachthuis (de oude hopast) staat er nog steeds. Deze hoeve zou de hele oorlog trouwens als ‘aid station’ een vrij belangrijke logistieke rol spelen - precies omwille van haar locatie halverwege tussen de vuurlinie en het hinterland. Later in de oorlog werd Machine Gun Farm (foto onder) trouwens versterkt als brigadehoofdkwartier.
Van hieruit is Kapitein Barham met zijn Compagnie op de avond van 8 oktober in de richting van het kanaal Ieper-IJzer getrokken. Die dag werden trouwens de 2nd York en Lancaster afgelost (C Coy ‘X’ Line en A Coy ‘S’ Trench). De dag erna werd het bataljon een uur lang zwaar beschoten, vertelt het Buffs War Diary verder. Zelf schrijft Wilfrid Barham in zijn laatste entry dat ze ‘the night after tomorrow night’ (bedoelt hij daarmee de 10de of de 11de?) naar de frontlinie van Pilkem Ridge gestuurd worden.
Wat de dag erop precies gebeurt, blijft hoe dan ook onduidelijk. Het valt namelijk onmogelijk uit te maken of de soldaten op het moment van het incident reeds op weg waren naar de vuurlijn of nog aan eender welke kant van het kanaal waren (het dagboek eindigt abrupt op de 9de. Barham was in die periode wel al enkele keren via de loopbrugjes over het kanaal op verkenning getrokken (er waren minstens een viertal overgangen tussen ‘dead end’ en Essex Farm).
Persoonlijk denk ik dat - aangezien het incident in het donker gebeurde - de Compagnie wellicht reeds ‘under cover of darkness’ naar hun target onderweg was. In dat geval zijn ze vrijwel zeker het kanaal overgestoken ergens tussen de huidige kaai en Essex Farm.
Dat target voor de nacht van de 10de (of de 11de) was - zo zegt Kapitein Barham tweemaal in zijn dagboek - de noordelijke frontlijn aan Pilkem Ridge, meer bijzonder ter hoogte van Forward Cottage (een huisje langs de Moortelweg dat er - na de heropbouw in de jaren 20 - nu iets dichter van de weg staat) en Cross Roads Farm (herbouwd tot het huidige Wilgenhof). Deze twee locaties lagen langs Admiral’s Road, ietwat ironisch genoemd naar de inzet van een armoured car met machinegeweer die er door Luitenant Cyril Smith van Royal Naval Volunteer Reserve, maar geattacheerd bij de 6th Division, werd bediend.
Volgens de War Diaries (bataljonsdagboeken) zouden daar toen zowel het 2nd Bn. York & Lancaster als het 1st Bn. Buffs aan de zogenaamde de ’S trenches’ en de ‘X line’ gelegen hebben (zie kaartje hieronder). Tot de 16de infanteriebrigade (deel van de 6de Divisie) behoorden namelijk volgende eenheden: 1st Buffs, 1st Leicester, 1st King’s Shropshire Light Infantry en 2nd York & Lancaster.
Wellicht onderweg heeft een verloren granaat Wilfrid aan het hoofd en aan de enkel verwond. Dat gebeurde ’s avonds om 18u30, in ieder geval nog vóór ze daar aankwamen. Persoonlijk heb ik de neiging om die locatie langs de Hogeziekenweg te situeren omdat ten eerste dit de enige verharde weg daarnaartoe was, en ten tweede deze route een beter uitzicht bood door haar hogere ligging. Wellicht om de inzet van de East Kent werd deze weg toen al Buffs’ Road genoemd.
Van de bewoners van het Wilgenhof vernam ik dat er in een nabije hoeve (Hill Top Farm) ooit een verbandpost was, en men vermoedt dat er een dug-out of zelfs een tunnel bestond van Cross Roads Farm (aan het kruispunt van de Buffs’ Road en de Admiral’s Road) naar die hoeve. Maar volgens de gegevens van Peter Barton zou de ondergrondse commandopost op Hill Farm er pas vanaf midden 1917 geweest zijn.
De hypothese dat de gekwetste Barham langs deze evacuatielijn zou afgevoerd zijn, is naar mijn mening dus ongegrond omdat één, Barhams dagboek geen enkele vermelding bevat van Hill Top Farm en twee, ik deze ADS - als die er ooit was - veel later situeer (Derde Slag bij Ieper). Trouwens, praktisch alle Britse militaire begraafplaatsen in de onmiddellijke omgeving zijn van aanzienlijk later in de oorlog, uiteraard met uitzondering van La Brique.
Soldaten die in de buurt gewond werden, kregen namelijk eerste verzorging in een verbandpost die zich bevond waar nu
La Brique Military Cemetery No 1 (en ook
No 2) is in Sint-Jan, aan de Pilkemseweg, vlak tegenover het Jan Ypermanziekenhuis. Op deze begraafplaats liggen trouwens ook vijf soldaten van Wilfrid Barhams bataljon die allen in de dagen kort na 10 oktober 1915 overleden.
Maar Barham was natuurlijk geen ‘gewoon’ geval. Wilfrid werd zeer waarschijnlijk niet in eerste instantie in de La Brique verbandpost verzorgd, omdat hij - als officier - meteen naar een halte verder op de evacuatielijn gebracht werd, of ook omdat de plaats waar hij gewond werd wellicht niet meteen in de buurt was, maar reeds op enige afstand van de frontlijnen.
Dit zijn de (weinige) feiten die we met zekerheid weten. Na het incident kreeg Wilfrid Barham onmiddellijk de beste zorgen toegediend (de regimentsdokter - geen verpleger! - werd ter plaatse gestuurd) en de jonge kapitein werd na de overzet over het kanaal (het eerste stuk tot over het kanaal gebeurde door stretcher bearers) per motor ambulance naar ‘een Poperings huis’ overgebracht (vermoedelijk het Elisabethhospitaal in het voormalige kasteeltje van Vrederechter D’hondt) waar hij exact twaalf uur later - om 6u30 - op de 10de overleed, zonder nog tot bewustzijn te komen.
Barham werd hoogstwaarschijnlijk vervoerd met een ziekenwagen van het 16de Field Ambulance maar ik heb hun diary niet kunnen raadplegen.
Volgens Roger Verbeke is het echter praktisch uitgesloten dat dit boek een vermelding zou bevatten van een individueel geval, aangezien er in dergelijke rapporten zelden sprake is van concrete casualties. De reden waarom ik het precies bij het Elisabethhospitaal hou, heb ik hieronder ‘uit het ongerijmde’ afgeleid. Om te beginnen, praktisch alle militaire begraafplaatsen zijn ontstaan rond verbandposten of ziekenhuizen. We moeten dan ook zoeken in de onmiddellijke omgeving van Poperinghe New aan de Deken De Bolaan (toen nog Reningelstseweg). Bepaalde bronnen wijzen erop dat er op die plaats een kleine verbandpost zou kunnen geweest zijn (op minstens één Britse stafkaart zijn duidelijk gebouwen te zien bij PNMC).
Maar als die er als was, is er mijns inziens maar een geringe kans dat Barham verzorgd werd in een kleine verbandpost. Ik ben des te meer geneigd het bij het Elisabethhospitaal te houden omdat de kapitein die het overlijdensbericht naar de familie stuurt wel degelijk van ‘a comfortable house way back’ spreekt. Gezien het hier om een officier ging, zou Barham wellicht beter af zijn op een locatie met goede medische uitrusting en infrastructuur dan in een rudimentaire verpleeghut, moet men gedacht te hebben (officieren uit de frontlinie hadden hoe dan ook voorrang bij evacuatie).
Ook het Poperingse college (dat toen eveneens als hospitaal dienst deed) lijkt mij - omwille van de afstand van de evacuatieroute - wellicht niet de meest evidente plek om de zwaargewonde Barham naartoe te brengen. Wat er ook van zij, ’s anderendaags wordt Wilfrid Barham op Poperinghe New Military Cemetery begraven in bijzijn van zijn trouwe batman, soldaat Lyng, met wie hij al bijna een jaar samen was.
Poperinghe New was in gebruik vanaf juni 1915 omdat Poperinghe Old toen reeds volzet was, hoewel het Elisabethhospitaal er op dat moment nog actief was (weliswaar niet meer voor de tyfusgevallen onder de burgerbevolking), waarna het hospitaal in 1916 naar Proven verhuisde. Wat Poperinge betreft, liggen de eerste Britse gesneuvelden echter niet op een militaire begraafplaats maar op het (oude) Poperingse kerkhof, eveneens aan de Deken De Bo-laan zo’n tweehonderd meter dichter naar het centrum toe. Deze graven dateren vanaf 21 oktober 1914 (Corporal Herbert Barrett van de Worcestershires is de allereerste).
Tijdens mijn opzoekingen kwam ik ook nog te weten dat de epidemie van toen niet vlektyfus maar salmonellatyfus was (niet door luizen maar door infectie overgedragen), en dat de slachtoffers niet in de kasteeltuin maar in de tuin van Hilaire Deraedt werden begraven, op de plaats waar
Poperinghe Old zich nu bevindt!
In de linkerhelft lagen ongeveer 400 Fransen, 300 vluchtelingen en 150 Britten. In de rechterhelft lagen ongeveer 400 Fransen en 200 vluchtelingen. Na de oorlog werden er een 800-tal Franse en Belgische militairen ontgraven en weggebracht, ook zo’n 500 burgers. De grote open plek vooraan in de begraafplaats was waar die Belgische burgerslachtoffers aanvankelijk begraven lagen.
Het oorspronkelijke Poperingse Elisabethhospitaal, dat o.a. door de Friends’ Ambulance Unit werd gerund (i.c. quaker-gewetensbezwaarden) werd omwille van zijn vergane toestand kort na de oorlog afgebroken. Dit opgeëiste kasteeltje stond aan de zuidkant van de Deken De Bolaan, ongeveer halverwege tussen de plaatsen waar Poperinghe Old en New zich nu bevinden, en had zijn naam gekregen na een bezoek van Koningin Elisabeth in juni 1915. Het enige wat er nog van rest, zijn enkele gerecupereerde arduinen balustraden (nu nog zichtbaar in de herenhuizen aan de Deken De Bolaan) en ook het oude duiventil van het kasteeltje.
Juist toen ik mijn zoektocht eindelijk wou afronden, werd mijn ‘stelling’ compleet ‘ondermijnd’, om een passende uitdrukking te gebruiken. Na mijn wekenlange opzoekingen kreeg ik toevallig een overzicht van het aantal slachtoffers in Château Elisabeth in handen. Dat zijn er voor de hele actieve periode precies 137 maar… de moed zonk me in de schoenen toen ik uitgerekend voor oktober 1915 geen enkel dodelijk slachtoffer terugvond. Met andere woorden, Kapitein Wilfrid Barham moet dan tóch ergens anders overleden zijn…
Uit pure frustratie om deze langgekoesterde misvatting besloot ik om mijn energie in een andere vraag te investeren - met name - waarom werd Kapitein Barham niet naar het veel dichtere
Hop Store Hospital (Vlamertinge) gebracht of - anderzijds - niet meteen via de Brandhoek langs de Singel (zuidelijke ring) naar het No 10 CCS van Remy Siding (Lijssenthoek) dat toen al enkele maanden in Britse handen was? Dat was toch het eindpunt van de plaatselijke evacuatieketting. Ten andere, er liggen zoveel Buffs slachtoffers op
Lijssenthoek die langs deze weg werden afgevoerd.
Voortgaande op de logica van de medische evacuatie moet het principieel de bedoeling geweest zijn om Barham naar het CCS van Lijssenthoek te brengen. Wellicht is dat niet gelukt omdat in Poperinge - ruwweg tussen deze twee hospitalen in - halt moest worden gehouden omwille van Barhams precaire toestand - en hij er kort daarop ook overleed.
Ik baseer me hiervoor op het sterk gelijklopende en goed gedocumenteerde geval van The Rev. Charles Doudney (+ 16 oktober 1915 - nog geen week na Barham!), een aalmoezenier die zwaargewond werd nabij het ‘asylum’ (Heilig Hart-hospitaal aan de Poperingseweg) en via de hogervermelde route naar het CCS Remy Siding werd gebracht (en er ook overleed). Pastoor Doudney werd er begraven door P.B. ‘Tubby’ Clayton, de padre die twee maand daarna het Poperingse Talbot House zou stichten en bovendien (vanaf november 1915) ook aalmoezenier was van de 1st Buffs.
Een andere mogelijke denkpiste is dat er op dat moment misschien een (lokale? tijdelijke?) gewoonte bestond om de ‘accidenten’ apart te begraven. Poperinghe New is trouwens gekend voor zijn uitzonderlijke gevallen: de drukbezochte 17 shot-at-dawns (waaronder ook een Buffs soldaat!), een Belgische kloosterzuster en een verpleegster, vijf verkeersslachtoffers, drie soldaten gestorven aan ziekte, één drenkeling, Franse moslims, twee Jamaicanen, verscheidene tunnellers, een slachtoffer van friendly fire, een Duitse onderofficier, een Canadese MP, een Chinese koelie (militair arbeider, lid van het Chinese Labour Corps), een zestienjarige soldaat… Buiten de gebruikelijke volgorde in de uitbreiding van een begraafplaats valt er in ieder geval weinig systematiek in de graven van PNMC vast te stellen; iets dat op de meeste andere begraafplaatsen wél het geval is.
De begraafplaats groeide gewoon chronologisch van noord naar zuid (links 148 graven van 1915, de graven van 1916 midden, die van 1917 rechts). Er liggen 88 ‘died of wounds’. Kortom, deze plek lijkt mij veeleer een verzameling van individuele gevallen, van overal in de omgeving bijeengebracht.
Vreemd toch dat vlak achter Wilfrid Barham ook nog Percy Ernest Fray ligt. Deze Lance Corporal van de Buffs is de enige andere soldaat uit dit Kentse regiment die ook op Poperinghe New begraven werd. Hij stierf vier dagen na Barham (14 oktober 1915). Is er een verband met de dood van Barham, was ook dit geval een of ander accident, of is hij eveneens in gelijkaardige omstandigheden als Barham - of gewoon toevallig - hier begraven…?
Wat er ook van zij, al in mei 1916 komt vader Barham op bezoek naar het graf (hij was hier toen zelf even gestationeerd als kolonel van de Buffs) en begint hij - als eerbetoon aan zijn zoon en wellicht ook om zijn verdriet te verwerken - aan het bewerken van het dagboek. In 1918 wordt het op zeer beperkte oplage (20 exemplaren) gepubliceerd.
Hiermee rond ik mijn opzoekingwerk rond Wilfrid Saxy Barham af, een graf waar ik zowel als kind en als volwassene letterlijk duizenden keren voorbij ben gekomen, zonder te beseffen dat deze soldaat me ooit zo nauw aan het hart zou komen te liggen. Het is mijn bedoeling om de Barhams dit jaar op 10 oktober a.s. uit te nodigen en met hen de relevante plaatsen te bezoeken, waarna we om 18u30 een korte ceremonie kunnen houden ter ere van hun grootoom. De familie Descamps van het Wilgenhof is zo vriendelijk om een klein aandenken op hun grond toe te laten ter ere van deze jongeman, een jongen die sneuvelde op de leeftijd van hun eigen verongelukte zoon. Ik ga bovendien klaroenblazer Michel Blanckaert aanspreken om er de Last Post te blazen.
Ten slotte heb ik een passend gedicht van Iolo Aneurin Williams (1915) geselecteerd dat ik er voor die gelegenheid wil voordragen. In mijn ogen is het de perfecte ode aan de jonge Britten die in onze streek hun leven lieten. Het is eenvoudig, visueel, pastoraal en vol van heimwee naar het moederland. Dit schitterende stukje poëzie, van de hand van een weinig bekende dichter, is geschreven toen de oorlog een jaar aan de gang was en er nog relatief weinig slachtoffers gevallen waren. Hoe tragisch het gedicht ook klinkt, toch zal de schrijver ervan geen idee gehad hebben wat er nog zou komen…
FROM A FLEMISH GRAVEYARD
A year hence may the grass that waves
O'er English men in Flemish graves,
Coating this clay with green of peace
And softness of a year's increase,
Be kind and lithe as English grass
To bend and nod as the winds pass;
It was for grass on English hills
These bore too soon the last of ills.
And may the wind be brisk and clean,
And singing cheerfully between
The bents a pleasant-burdened song
To cheer these English dead along;
For English songs and English winds
Are they that bred these English minds.
And may the circumstantial trees
Dip, for these dead ones, in the breeze,
And make for them their silver play
Of spangled boughs each shiny day.
Thus may these look above, and see
And hear the wind in grass and tree,
And watch a lark in heaven stand,
And think themselves in their own land.
Iolo Aneurin Williams (1915)
Gepubliceerd op WO1.be op 19/04/2020.