De eerste almoezenier die sneuvelde: Charles Doudney
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2018/5
Door Bertin Deneire
De heilige mis in het hopveld
Als we het in Poperinge over legeraalmoezeniers hebben, zal iedereen wel meteen denken aan Tubby Clayton, aangezien hij, als stichter van het
Talbot House, wellicht de meest bekende Britse pastoor uit de Eerste Wereldoorlog is. Maar, deze verdienstelijk padre is zeker niet de enige die in onze streek zijn stempel achterliet. Laten we ten eerste niet vergeten dat Clayton maar een Junior Chaplain in de 6de Divisie was, en dat de initiatiefnemer voor het beroemde huis zijn meerdere was: Neville Talbot, naar wiens broer,
Gilbert Talbot, het huis is genoemd. Op
Lijssenthoek Military Cemetery liggen trouwens ook vier aalmoezeniers begraven die een belangrijke rol hebben gespeeld tijdens de oorlogsjaren (uiteindelijk zouden zo’n 3.500 militaire pastoors op alle fronten werkzaam zijn). Over één van hen,
Charles Doudney, bij mijn weten, de allereerste aalmoezenier die in onze regio sneuvelde, heb ik onlangs wat nieuwe, interessante informatie kunnen vinden.
Charles Doudney (1871-1915) werd in 1894 tot pastoor van de Anglicaanse Kerk gewijd. Aanvankelijk was hij werkzaam in het Londense maar in 1907 werd hij verantwoordelijk voor de Sint-Lucaskerk in South Lyncombe nabij de stad Bath (een bekend kuuroord in Somerset). Gedreven door zijn nationaliteitsgevoel en door zijn roeping om mensen in nood te helpen, trad hij in maart 1915 toe tot het Chaplains’ Department (aalmoezeniersdienst) en meldde zich als vrijwilliger voor het front. De directe aanleiding hiervoor moeten we zoeken in de maand augustus van 1914 toen Charles met zijn vrouw na een reis door Zwitserland in Amiens (Frankrijk) van dichtbij met het leed van Britse gewonden en Belgische vluchtelingen werd geconfronteerd.
Om hem op het zware werk aan het front voor te bereiden, stuurt de legerleiding de nieuwe aalmoezenier eerst enkele maanden naar het 8ste basishospitaal in Rouen waar Doudney sterk onder de indruk komt van het stoïcisme van de honderden zwaargekwetsten die er verzorgd werden (het hospitaal telde 650 bedden en ontving er zo’n nieuwe 1.000 gekwetsten per week!). Begin juni 1915 kreeg Charles een marsbevel dat hem naar de 6de Divisie aan het Ieperse front bracht.
Doudney’s basis lag op Lijssenthoek maar naast zijn pastoraal werk zoals mis lezen, begrafenissen leiden en soldaten opbeuren, was hij vooral werkzaam in Vlamertinge Hop Store, het hopmagazijn van de familie Veys dat toen als vooruitgeschoven eerstehulppost (het 18de ADS) dienst deed. In zijn dagboek heeft hij het o.a. over het feit dat hij “
voor altijd de geur van hop met die van bloed zal verbinden…”.
Aalmoezenier Doudney zat zelden stil, was een duivel-doet-al en net als Clayton een ondernemende ‘plantrekker’. Zo vond hij dat de mis doen in een hopveld heel wat voordelen bood. Hij schrijft letterlijk in zijn dagboek. “
Het hopveld is de perfecte kerk in deze omstandigheden. Als een Duits vliegtuig overkomt, gaan de soldaten gewoon tussen de palen en de ranken staan en worden op die manier onzichtbaar voor de piloot”. Ook is er van hem bekend dat hij -net als Clayton- ooit een piano ‘leende’ en die naar de ‘hop store’ meebracht waar een soldaat er een prelude van Rachmaninov op speelde. Doudney was overigens een getalenteerd tekenaar. Van zijn hand zijn prachtige schetsen bewaard waarin hij de ruïnes van het verwoeste Ieperse centrum tekent, de stad waarover hij emotioneel vertelt in zijn dagboek.
Op 12 juli mocht Doudney even terug naar Engeland. Hij was erg vermoeid en leed aan eczema die hij met de helende zwavelbaden van zijn thuisstad hoopte te genezen, maar al op 7 augustus vinden we hem weer in Vlamertinge terug waar hij zijn werk bij de gewonden meteen verderzet.
Op 13 oktober (één dag voor hij weer in verlof zou gaan) was Doudney samen met een officier van het 18de Field Ambulance onderweg naar een veldpost langs de spoorweg naar Lijssenthoek. Plotseling ontplofte een granaat vakbij de sporen (zowel de spoorlijn als de veldhospitalen werden regelmatig beschoten en zelfs gebombardeerd) en Doudney bleek zwaar getroffen in de onderbuik. Meteen bracht men hem naar het 10de CCS dat toen op Lijssenthoek gestationeerd was. Kanunnik Macnutt, een dienstdoende aalmoezenier, las hem de laatste rituelen maar zonder nog iets te kunnen zeggen, stierf Charles om 9 u in de morgen van de 16de op Lijssenthoek, ironisch genoeg in het hospitaal waar hij zelf gestationeerd was. Nog meer ironie zien we in het feit dat hij sneuvelde vlak bij de spoorlijn die hem ’s anderendaags (de 14de) weer naar huis zou brengen. Al de dag erop werd het telegram dat zijn dood meldde in zijn parochiekerk Sint-Lucas in South Lyncombe aan de congregatie voorgelezen. De 44-jarige Charles Doudney werd op dinsdag 18 oktober (derde ironie! op de feestdag van Sint-Lucas) op Lijssenthoek begraven door Neville Talbot, de Senior Chaplain van de 6de Divisie.
De gesneuvelde pastoor werd enkele dagen later al vervangen door niemand minder dan Tubby Clayton die speciaal zijn werkveld in Le Tréport verlaat om het werk van Doudney hier verder te zetten. Een goede twee maand later, op 11/12/1915, zou Philip Bayard ‘Tubby’ Clayton (1885-1972) op suggestie van diezelfde Neville Talbot de beroemde soldatenclub in Poperinge openen, en die naar diens broer Gilbert Talbot (+ 30/07/1915) noemen. Het ziet er dus naar uit dat de plannen om een dergelijk rust- en recuperatiecentrum al bestonden, en dat aanvankelijk Doudney degene was die dit zou uitvoeren. Het lot heeft er anders over beslist, en Clayton werd de aalmoezenier die Talbots idee in de praktijk omzette. Op Doudney’s graf zien we geen regimentsteken maar het embleem van het Chaplains’ Department, het zogenaamde Cross Pattée .
The Rev. Neville Talbot of Talbot House (Toc H)
Gepubliceerd op WO1.be op 02/05/2020.