Avonturier tegen wil en dank: René Paesschesoone
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2016/3
Door Bertin Deneire

Ook al heeft de Eerste Wereldoorlog ‘slechts’ vier jaar geduurd, we zijn er een eeuw later nog haast dagelijks mee bezig. Dat die Grote Oorlog ons vooral vanuit menselijk oogpunt niet loslaat, zeker in deze jaren van Grote Herdenking, bewijst nog maar eens het hierna volgende verhaal.

Zo hoorde ik onlangs over de ‘avonturen’ van René Paesschesoone (1896-1975) uit Reningelst, en hoe ook zijn leven door de Eerste Wereldoorlog bepaald werd. Maar Paesschesoone was helemaal geen avonturier uit eigen wil; hij werd - zoals vele jonge mensen in die tijd - de zoveelste ontheemde in een oorlog die van hem weliswaar geen fysiek maar een sociaal slachtoffer maakte. Dit is zijn fascinerend maar tegelijkertijd soms schrijnend verhaal.

Soldaat Paesschesoone rond 1916



De Paesschesoones staan in onze regio bekend als afstammelingen van een bijzonder kroostrijke familie. René is de zoon van Honoré Paesschesoone en Juliana Sohier. Hij wordt geboren in 1896 in Poperinge op een boerderijtje langs de aardeweg naast herberg ‘De Bankelinde’ (nabij De Lovie). René is de vijfde van acht kinderen, van wie slechts zes in leven zullen blijven. In 1902 sterft Renés moeder in het kinderbed van haar achtste kind. Weduwnaar Honoré hertrouwt nog hetzelfde jaar met Maria Hauspie, waarmee hij nog eens 15 kinderen krijgt, waarvan slechts 13 in leven blijven. René groeit dus op tussen de 19 telgen uit deze twee huwelijken.

Zoals gebruikelijk in die tijd gaat René slechts tot 12 jaar naar de school van het naburige ‘Vogeltje’, waarna hij eerst als ‘poester’ (boerenknechtje) en later als ‘carton’ (paardenmenner) aan de slag kan. In juli 1915 wordt hij gemobiliseerd en na de militaire keuring (die doorgaat in de schuur van boerderij Deheegher in Watou) komt hij in Fécamp (Dep. Seine Maritime) terecht waar het Belgische leger een opleidingskamp van een 700-tal man heeft. Hier maakt René voor het eerst kennis met de discriminatie van de Vlamingen. Na het voorlezen van de militaire wetgeving klonk het: “Et pour les Flamands - la même chose.”

Op een dag krijgt hij bericht dat zijn oudere broer, Camille, in Cherbourg in het ziekenhuis ligt en er erg aan toe is. Hij krijgt verlof om hem op te zoeken. Op de trein onderweg leert René een vriendelijke Franse matroos kennen die hem zegt dat hij met hem mee mag naar de kazerne waar hij onderdak zal krijgen. Was dit vriendelijke gebaar een smoes voor de matroos als alibi voor zijn eventuele laattijdige aankomst? Wellicht wel want bij hun aankomst in de kazerne geven de militaire autoriteiten beide mannen inderdaad onderdak… in ‘t cachot!

Eens terug bij zijn eenheid wordt René ingedeeld bij het 13de Linie Regiment, 4de Bataljon, 4de Compagnie, en komt op 25 maart 1916 in de streek van Diksmuide terecht. Op 26 december wordt het 13de ontdubbeld om het 19de Linie Regiment te vormen. René komt nu bij de 5de Compagnie van het 2de Bataljon terecht. In november 1917 bezet dit regiment de streek rond Merkem, één van de gevaarlijkste sectoren aan het Belgische front.

Op 28 november ondernemen de Duitsers een grote aanval op dat 2de Bataljon die er de positie ‘Epernon’ en de loopgraven aan de wijk ‘De Kippe’ verdedigt. De verliezen zijn zeer zwaar, en René wordt verrast in zijn schuilplaats. Door de bominslag is zijn geweer weggeblazen en vindt zijn schoenen niet meteen. Weerstand bieden heeft geen zin meer; René wordt meteen krijgsgevangen genomen.

Zo komt René terecht in een school in Menen waar Belgische, Britse en Franse krijgsgevangenen verzameld worden vóór ze op transport naar verschillende kampen worden gezet. Als hij daar op een bepaald moment een Duitse officier een sigaar ziet aanbieden aan een Britse piloot, begrijpt René niets meer van deze oorlog…

Per trein gaat het naar een krijgsgevangenkamp nabij Dülmen ten zuidwesten van Münster (Rijnland). Daar zijn de omstandigheden zeer penibel en de gevangen Belgen lijden er honger en kou. Op zekere dag moet René samen met twee medegevangenen onder leiding van een schildwacht met een stootkar brieven naar het plaatselijke station brengen (gevangenen uit het bezette gebied mochten postkaarten sturen via het Rode Kruis). Vlak vóór hen rijdt een boer met paard en kar - geladen met aardappelen. De mannen doen teken naar de schildwacht (een Duitse soldaat te oud voor het front) of ze enkele aardappelen van die kar mogen rapen. Eén voor één sluipen de mannen achter de kar. René kan er vijf meepikken. Hij heeft zo’n honger dat hij niet eens de aarde afkuist van de eerste aardappel die hij (rauw) opeet!

Na een tijd in Parchim (centraal Duitsland) als houthakker te hebben gewerkt, wordt René naar een boerderij in het noorden van het land gestuurd. Nu is hij weer (weliswaar verplicht) boerenwerkman zoals hij dat thuis was. De boerderij blijkt niet op het vasteland te zijn maar op Fehmarn, een klein eiland in de Baltische Zee tussen Duitsland en Denemarken (uiteindelijk hebben krijgsgevangenen op een eiland minder kans om te ontsnappen, zal men wellicht geredeneerd hebben).

René komt er eerst op het Katharinenhof, een reusachtige boerderij, terecht maar al na enkele dagen moet hij in het dorpje Meeschendorf op het kleinere bedrijf van boer Karl Kleingaren gaan werken. Hier zit hij samen met nog twee andere krijgsgevangen: een Pool en een Rus.

Zoals het een Westhoeker past, schikt René schikt zich in zijn nieuwe lot, maar de twee anderen maken meteen ontsnappingsplannen. Van aan de Duitse kust is duidelijk een vuurtoren van de Deense zuidkust te zien. Zo ver kan dat land dus niet af zijn, redeneren de Pool en de Rus…

’s Nachts beginnen de twee in het grootste geheim een bootje te bouwen om de zee-engte over te steken en zo hopelijk tot in het neutrale Denemarken te geraken. Als hout gebruiken ze de plankenvloer van een leegstaand krotje in de buurt. Met pek, die ze op de hoeve ‘vinden’, proberen ze het bootje waterdicht te maken.

De vrijheid lijkt inderdaad binnen handbereik, maar toch beseft René dat ontsnappen enorme risico’s inhoudt. Gaan ze niet verdrinken of in aanvaring komen met een voorbijkomende boot? De zee-engte wordt immers druk bevaren. En zelfs als ze erin slagen om te ontsnappen, weet hij niet wat hem in Denemarken te wachten staat. Misschien gaan de Denen hen wel weer aan de Duitsers uitleveren? Uit solidariteit besluit René om aan hun plan mee te helpen en terwijl de twee aan de boot verder bouwen, staat René op uitkijk.

In de nacht van 4 september 1918 (ironisch genoeg een tweetal maanden vóór de Wapenstilstand) wagen ze het erop. Na twintig kilometer roeien raken ze echter in de problemen, want ze zijn door de stroming naar het noordoosten afgedreven. Door de duisternis en de vermoeidheid lijkt het erop dat ze hun doel niet gaan bereiken. Bovendien begint hun bootje nu erg veel water te maken, en ze hebben slechts een lekkende pint om het water er weer uit te scheppen. Maar… er verschijnt een ‘deus ex machina’ op het toneel...

De dochter van de vuurtorenwachter, die die morgen met haar pony aan de kust aan ‘t wandelen is, heeft ondertussen iets opgemerkt. Ze zwaait met haar zakdoek naar de drenkelingen en rijdt meteen naar huis terug om haar vader te verwittigen. Die aarzelt geen moment, vaart met zijn motorboot de drie tegemoet en brengt het trio veilig naar het eiland Lolland op Deense bodem. Hun hachelijke overtocht heeft negen uur geduurd!

’s Anderendaags stelt boer Kleingaren vast dat de drie niet op het werk komen opdagen. Hij begrijpt er niets van want er is geen enkele boot uit de omgeving verdwenen… Het trio lijkt wel van de aardbodem verdwenen.

Ondertussen is René in het ziekenhuis van het naburige stadje Rodby terechtgekomen. Daar wordt hij bevriend met een verpleger die er op stage is. In zijn vrije uren leert Torkild Hansen René wat Deens door hem zijn Duits-Deens woordenboek te lenen. René krijgt uiteindelijk de keuze van de Belgische Consul: hij mag blijven waar hij is tot het einde van de oorlog, ofwel via Engeland naar België terugkeren. Met zijn hachelijk avontuur in het achterhoofd kiest René wijselijk voor het eerste. Gelukkig komt de Wapenstilstand nu vrij snel.

Op 27 november gaat René naar het Belgische Consulaat in Kopenhagen waar hij een nieuw pak krijgt en wat geld om daarmee de boot naar Engeland te nemen en zo terug naar huis te kunnen gaan. Via Schotland, Engeland en Frankrijk bereikt hij op 8 december 1918 -na drieënhalf jaar afwezigheid- weer zijn ouderlijk huis.

Amper een maand thuis moet René zich alweer bij het Belgische leger aanmelden; dit keer voor zijn dienstplicht! Hij wordt meteen naar het Duitse Rijnland gestuurd, ironisch genoeg dezelfde streek waar hij een jaar eerder zelf krijgsgevangene was. De ironie kan niet op want hij komt uitgerekend op een boot terecht waar hij als schildwacht meevaart op de Rijn tussen Bonn en Bingen. Gelukkig komt zijn demobilisatie er op 4 september 1919 en kan René eindelijk naar zijn geboortestreek terugkeren waar hij aan de slag gaat - weer bij een boer in de buurt.

Ondertussen was zijn oudste zus, Madeleine (°1885), op 15 april van dat jaar naar Canada vertrokken. Ze woont er in Montréal met haar in Schotland geboren Canadese echtgenoot, Richard Robertson, en hun eerste, in Poperinge geboren kind. Maar ook Renés jongere zus, Rachel (°1897), heeft ondertussen de emigratiemicrobe te pakken en doet verwoede pogingen om haar broer over te halen om met haar naar de Nieuwe Wereld te trekken. Maar René is niet belust op meer avontuur na wat hij al heeft meegemaakt. Hij lijkt aanvankelijk weinig te luisteren naar de ‘goede raad’ van Rachel. Een bizar incident zal de balans doen overslaan.

Op zekere dag was de boerin waar René werkte twee koekoekshennen op de Poperingse vrijdagmarkt gaan verkopen. Als René hoort dat die twee kippen evenveel waard zijn als zijn hele weekloon, beseft hij dat hij in zijn huidige situatie nooit een behoorlijk inkomen zal verdienen. Nu is de maat vol! Broer en zus Paesschesoone boeken meteen hun overvaart bij ‘Kosmos Tourisme’ in Ieper. Zonder aan iemand één woord te zeggen, vertrekken ze als dieven in de nacht. Na de nodige formaliteiten en het gevreesde medisch onderzoek in de Antwerpse ferryterminal kunnen broer en zus eindelijk aan boord gaan. De Paesschesoones verlaten België op 7 juli 1920 met de SS Corsican van de Canadian Pacific Line vanuit Antwerpen via Southampton en Liverpool (Engeland) naar Halifax in Canada.

ps: de Corsican (gebouwd in 1907) had toen al een bewogen dienst achter de rug. De Paesschesoones zullen wellicht niet geweten hebben dat dit schip in 1912 tegen een ijsberg was gevaren. Later zou het schip als troepentransport gevorderd worden en uiteindelijk in 1923 nabij Cape Race in Newfoundland fataal aan de grond lopen.

De reden van hun heimelijk vertrek moeten we als volgt verklaren. Aangezien René toen nog als reservist was ingeschreven, kon hij door het leger opgeroepen worden, en zou zijn afwezigheid in het slechtste geval als desertie kunnen geïnterpreteerd worden. Trouwens, ieder jaar werden alle reservisten verwacht op de verplichte ‘militaire revue’ te verschijnen. Wanneer René dat jaar dan ook niet opdaagt, vragen de gendarmes aan vader Honoré waar zijn zoon uithangt. Als hij zegt dat René “naar den Canada” is, antwoorden de gendarmes dat ze hem daar wel zullen vinden. Om nog meer misverstand te voorkomen, vertelt Honoré dat het niet naar het gelijknamige café in Proven is, maar wel over de zee...!

In tegenstelling tot de meeste Vlaamse landverhuizers die naar Canada trekken, gaat René niet in de landbouw werken (de meeste emigranten vonden werk in de tabak of de bosbouw) maar blijft hij in de stad. Door toedoen van zijn Canadese schoonbroer (de man van Madeleine), die slager van beroep is, vindt René snel werk in een industriële slachterij in Montréal (het bedrijf verwerkte toen reeds 600 runderen of 1200 varkens per dag!). Zus Rachel, van haar kant, vindt ondertussen werk als gouvernante bij een rijke familie in dezelfde stad.

Drie jaar later (we zijn nu in 1923) verhuist René naar Detroit (Michigan) in de VS, in de hoop om er in de auto-industrie een beter betaalde baan te kunnen vinden. Hij heeft er achtereenvolgens een job bij Essex, bij Dodge en later bij Chrysler. Een goede keus blijkbaar want deze nijverheid is in volle expansie. Toch blijkt de algemene Amerikaanse economie steeds minder goed te draaien en het jaar erop (1924) weigeren de States reeds nieuwe immigranten. Maar Paesschesoone heeft nog net geluk en vindt onderdak bij een kinderloos en hulpvaardig echtpaar uit Gent.

Door hun toedoen krijgt René uiteindelijk een Amerikaans paspoort want hij blijkt al jaren illegaal in het land te zijn, nadat hij de Sint-Lawrencerivier zonder geldige pas was overgestoken. Wellicht had hij dat gedaan om aan het immigratie-quotum in de VS -dat al sedert 1921 van kracht was- te ontsnappen. Hopelijk besefte Paesschesoone toen hoeveel geluk hij daarmee had want wie zonder de nodige papieren de grens overstak en daarbij gevat werd, werd zonder pardon naar België teruggestuurd.

In 1926 komt René voor enkele maanden op vakantie naar België maar algauw beseft hij hoe hij de laatste jaren in luxe en comfort heeft geleefd. Ook aan het Belgische weer moet hij opnieuw wennen. Hij vertrekt terug naar Canada op 17 november, weer met de Canadian Pacific Line, dit keer met de ‘Melita’ (deze boot zou later door de Italiaanse regering opgekocht worden en als troepentransport gebruikt worden tijdens de Tweede Wereldoorlog).

Op de passagierslijst staat Renés Amerikaans adres vermeld, en ook dat hij Engels spreekt. De overtocht duurt 12 dagen en hij komt dit keer op 29 november in de havenstad St John’s in Newfoundland aan. Later steekt hij via het Canadese vasteland weer de grens over naar de VS. Hij herneemt zijn job in Detroit en blijft er tot in 1929. In dat jaar beslist René om weer op vakantie naar België te komen.

Maar ondertussen is de grote financiële crisis in de VS toegeslagen door de fameuze beurscrash van Wall Street. De autofabrieken lopen snel leeg door een gebrek aan bestellingen, en veel bandwerkers trekken naar het platteland op zoek naar werk op een boerderij, gewoon om niet van honger om te komen. Op een bepaald moment gaat het zo slecht in Detroit dat zelfs banken (!) tot soepkeukens worden omgebouwd, zo leest René in de brieven van zijn vrienden daar. Zo beseft René dat het nu niet het moment is om naar Canada terug te keren, en besluit in België te blijven.

Met zijn verdiende spaarcenten koopt hij een kleine boerderij nabij de Busseboom in Reningelst, waar hij zijn hele leven zal blijven wonen en werken. Hij trouwt in 1930 met Zoë Cappelaere (°1897-1985) uit Poperinge, en samen krijgen ze vijf kinderen. René sterft in 1975; zijn vrouw overleeft hem nog tien jaar.

Een uitgedoste René Paesschesoone midden de jaren ‘20 in Montréal, Canada. Rechts zijn oudste zus, Madeleine, met de drie kinderen uit haar huwelijk met Richard Robertson



Gepubliceerd op WO1.be op 21/04/2020.