Prostitutiehuizen in Poperinge?
Artikel overgenomen uit het driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor Poperinge en omstreken van de Heemkring Aan de Schreve, 48ste jaargang 2018, nr. 1
Auteur: Bertin Deneire, Poperinge

Het is algemeen bekend dat de stad Poperinge en omstreken tijdens WO1 een belangrijk ontspanningscentrum voor het Britse leger was. Laten we niet vergeten dat er tegen de Derde Slag van Ieper zo'n kwart miljoen Britse soldaten in deze regio gestationeerd waren. De soldaten verbleven meestal niet in de stad zelf maar in kampen in de omliggende gemeenten zoals Reningelst, Proven, Krombeke, Westvleteren, … Niet voor niets dus werd een bepaalde wijk van Roesbrugge snel als 'Petit Paris' bekend.

Ook Poperinge zelf werd een uitgangsbuurt maar dat waren in de eerste plaats cafés, eethuisjes, enkele bioscopen en minstens vijf 'officers clubs', naast het populaire Every Man's Talbot House. Zelfs het gedoodverfde Ginger's was een deftig etablissement dat door een deugdzame, katholieke familie (Eliane ‘Ginger’ Cossey naar wie het caférestaurant werd genoemd was amper 12 jaar oud toen de oorlog begon!) werd uitgebaat. Hier was dus totaal geen sprake van prostitutie ook al lijken sommigen geneigd om die perceptie de wereld in te sturen. Als je de vermeldingen leest, lijkt ze vooral een lieftallige en vrolijke 'serveuse' te zijn geweest, een frisse verschijning die weliswaar menig officierenhart deed popelen maar uiteindelijk niet meer dan een 'pin-up avant la lettre' was.

In het begin van de oorlog stelde de legerleiding alles in het werk om geheelonthouding te promoten maar uiteraard bleek dit snel een onhoudbare situatie. Jonge, onervaren maar niettemin viriele jongemannen, wilden wellicht vóór ze stierven 'het' toch nog eens beleven. Ze hadden geld en trouwens - wat hadden ze te verliezen? Dat dit 'noodzakelijk kwaad' door de militaire overheid werd gedoogd, is dus begrijpelijk. Zo bestonden er 'erkende' huizen, zowel voor officieren (blauwe lantaarns) als voor gewone soldaten (rode lantaarns). Hier gebeurde regelmatig inspectie door militaire artsen ter controle of de meisjes nog 'clean' waren, maar dergelijke officiële etablissementen lijken in de praktijk toch de uitzondering op de regel.

In het Poperings stadsarchief bevindt zich het reglement van het Schepencollege op de prostitutie. Het dateert van 22 april 1916 en omvat acht bepalingen die de prostitutie in de stad moesten reglementeren. Hieruit blijkt enerzijds het gedoogbeleid maar ook de vrij strenge controle op deze 'officiële' prostituees. Verschillende bepalingen handelen over hun registratie bij de politie en het bijhouden van een 'livret', een soort werkboekje waarin hun certificatie en hun gezondheidsstatus werd opgevolgd.

Honderden prentkaarten verschenen met soldaten en amoureuze meisjes. Begrijpelijk als we bedenken dat de meesten maanden, soms jaren, weg waren van huis.



Dat boekje was uiteraard strikt persoonlijk en moest altijd op het domicilie van de prostituee in kwestie bewaard worden. Het kon ook te allen tijde door de politie of de gezondheidsinspectie opgevraagd, gecontroleerd en/of ingetrokken worden. Zo moesten deze 'ontuchtdochters' zich tweemaal per week aan een geneeskundig onderzoek laten onderwerpen, een controle die door dokters van de Openbare Gezondheidsdienst werd uitgevoerd. Ook in het archief van het Ieperse IFF museum in Ieper steekt een doktersbriefje waarop te lezen staat dat de meisjes op een adres in de Priesterstraat (!) 'clean' waren.

Hierboven de prijslijst met enkele zeer gedetailleerde tarieven uit de vernieuwde catalogus van 1915, waardoor 'alle eerdere prijzen worden geannuleerd'. In de werkelijkheid werden deze tarieven natuurlijk niet gebruikt. Bij een eerste indruk denkt men dat een prostituee met  boekhoudkundige allures deze lijst heeft samengesteld. Niets is minder waar. Het document zou eigenlijk het werk zijn van de Franse schrijver Renée Dunan.



Verder mochten ze niet actief zijn in openbare drankgelegenheden of in cabarets, en werden ze de toegang tot cinema's en theaters ontzegd. Tippelen in het publiek of aan het venster zitten, was eveneens verboden. Indien de prostituee bij controle op een geslachtsziekte positief werd bevonden, werd ze meteen gehospitaliseerd op kosten van de Gezondheidsdienst. Ook het ontslag uit het ziekenhuis en haar verdere keuze om al of niet weer 'in te stappen', was onderhevig aan strenge bepalingen opgelegd door diezelfde dienst.

Dat lijkt logisch want men wilde er alles aan doen om de verspreiding van venerische ziekten te voorkomen. Soa's zoals gonnorae en syfilis waren toen nog moeilijk te genezen. In het Canadees leger bleek de incidentie tot 20 procent te belopen. Daarom werden ook regelmatig controles bij de soldaten zelf gedaan, iets wat de Britten ironisch 'the short leg inspection' noemden. In die tijd was het gebruik van condooms (soms werd een varkensblaas als ‘bescherming’ gebruikt) trouwens nog vrij onbekend. En als die er al waren, werden ze soms uitgespoeld om opnieuw gebruikt te worden! Uiteraard leidde dat 'gebrek aan' of die 'recyclage' soms tot een 'biologisch souvenir'. Het is dan ook een publiek geheim dat er tijdens en ook nog na de oorlog her en der onwettige kinderen werden geboren uit deze 'accidentjes'. Er zijn zelfs minstens twee gevallen bekend van een plaatselijk meisje dat van een Aziatisch kind beviel (de koelies van het CLC waren nog tot begin van de jaren '20 in de streek aanwezig!)

Met de hand getekende Kerstmis menu voor een etentje in een niet nader bekende Officers' Mess in Landrecies (tussen Sr.-Quentin en Maubeuge), 1918.



Toch moeten we ons realiseren dat de meeste 'prostitutie' van het 'onderhandse' soort was en helemaal niet zoals het in de tv-reeks 'In Vlaamse Velden' misleidend romantisch werd voorgesteld. Hier dus geen Parijse toestanden met kamerorkest en baljurken maar veeleer doodgewone huisvrouwen (en/of hun dochters) die meestal letterlijk 'om den brode' in dit 'beroep' stapten maar ook eenzame, verarmde meisjes die hun lief (dat wellicht aan het front lag) misten.

Evenmin vinden we georganiseerde prostitutie in de zin van een 'madame' met haar schare 'meisjes' zoals dat in grotere steden in Frankrijk het geval was. Het ging in Poperinge meestal om plaatsen waar ‘diensten’ werden verleend. Sommige van deze dames waren namelijk vluchtelingen voornamelijk afkomstig uit het midden en het noorden van de provincie, vrouwen die hier nergens aan de bak geraakten en op die manier toch een zekere -zij het immorele- bron van inkomsten vonden. Je kunt het deze dames dan ook nauwelijks kwalijk nemen in een tijd waarin de inwoners van een belegerde stad (het leven onder de Britten was voor de plaatselijke bevolking soms al even erg als in een stad aan de bezette kant) maar één behoefte hadden: overleven….

Uiteraard was deze toestand bij de plaatselijke bevolking goed gekend, ook al was het onderwerp indertijd sterk taboe. We vinden dan ook maar karige referenties naar concrete locaties waar prostitutie werd bedreven in de weinige oorlogsdagboeken die toen bijgehouden werden. Pastoor Achiel Van Walleghem meer nog dan Albert Baert die hier -wellicht omwille van zijn geaardheid- niets over vermeldt. Ook Gravin Maria van den Steen de Jehay vertelt er niets over in haar hospitaaldagboek.

Maar al zoekend in verband met een totaal ander onderwerp stootte ik plots op de vermelding van drie Poperingse 'ontuchthuizen' die door de Town Major (de militaire burgemeester die verantwoordelijk was voor de goede orde in de stad) aan banden werden gelegd omwille van hun onwettigheid. Het is vrijwel zeker dat het in deze gevallen niet om geregistreerde prostituees ging, die - zoals hierboven beschreven- onder de burgerlijke bepalingen vielen.

Nieuwsgierigheid leidde me dan ook naar het Poperingse Stadsarchief om te zoeken waar die huizen zich precies bevonden. Ik dook dus in de bevolkingsregisters van die periode, waarin je per adres de bewoners (dus niet noodzakelijk de eigenaars!) kunt terugvinden. Interessant ook is dat alle bewoners er vermeld staan, dus ook bijvoorbeeld de tijdelijke bewoners, of het huispersoneel als het om een rijkere familie gaat.

Opvallend is het aantal dames dat op die adressen verblijven en ook hun leeftijd, wat een indicatie kan zijn van wat zich daar 'achter de gordijnen' afspeelde. De locatie van die huizen is ook vrij indicatief: ze liggen allemaal op drukke of cruciale plaatsen waar veel troepenbeweging was, bijvoorbeeld niet zo ver van het station of van een aansluiting met de Switch Road. Die weg was toen trouwens veel langer dan de huidige nog bestaande Switch Road en vormde een grote lus tot aan de zuidkant van de stad.

Na mijn opzoekingen ben ik naar die huizen gaan zoeken maar uiteraard klopt de huisnummering niet meer met wat die vandaag is; de fysieke conditie al evenmin. Geen enkele van die woningen bestaat trouwens nog in haar toenmalige toestand.

Een eerste van die vermelde 'huizen' bevond zich in de Ieperstraat op het toenmalige nummer 51. Dat was toen een schilderswinkel bewoond door R. P., tapijtlegger van beroep, en zijn vrouw M.D. Het koppel had drie jonge dochters die tijdens de oorlogsjaren dus tussen de 17 en de 23 jaar oud waren.

Op hetzelfde adres staat ook de naam van R's schoonzus vermeld, die één jaar ouder was dan M.D. Dit pand zal wellicht een populaire plek geweest zijn, omdat het in de drukste straat van de stad lag, op een paar honderd meter van het station en daardoor veel 'potentieel' had.

Een tweede 'huis van ontucht' vind ik op het adres Casselstraat 150. Hier woonde de familie G.P. en zijn vrouw, M.D. Hij was metsersgast en zij kantwerkster, een typisch en populair thuisberoep in die tijd want de Britse soldaten kochten gretig kantwerk als souvenir voor het thuisfront.

Deze sprekende foto verscheen in de fameuze collectie Mission Dhuicque en toont het souvenirwinkeltje van Rosalie Laire in de Casselstraat op de hoek met het Tien Geboden-steegje (momenteel het huisnummer 110). Het aanbod in de 'etalage' toont o.a. prentkaarten, snuif, Britse tabak en enkele 'dailies'.



Op hetzelfde adres woonde nog een ander, jonger koppel: ene J.W., knecht van beroep, en zijn vrouw M.D., die naaister was. Vermoedelijk gaat het hier om vluchtelingen die er een tijdelijk onderkomen hadden gevonden. Opmerkelijk is dat dit huis zich vrij dicht van het hoofdkwartier van de Town Major. Dat huis staat er nog steeds, op het nummer 176, aan dezelfde kant van de straat en was het hoofdkwartier van vier van deze Britse militaire burgemeesters. De gevel is vrijwel onveranderd gebleven sedert die tijd. Het huis stond trouwens ook in een drukbewandelde straat; weerom een verkeersader die naar en uit het stadscentrum leidde, een straat vol cafeetjes en winkeltjes want heel wat van die bestaande winkeltjes werden snel souvenirwinkeltje of zelfs café.

Ten slotte vond ik nog een 'verdacht' adres in de Boeschepestraat 104, niet zo ver van de Keer van de Ommegang, ook al een druk verkeerspunt. Dit moet eveneens een (souvenir?)winkeltje geweest zijn want hier woonde winkelierster J.V. met haar jonge dochter, A.D. Er woonde nog een  andere vrouw op dit adres: ene M.D. ook al met een dochter.

Zegel waarmee de bevolking werd gesensibiliseerd tijdens de Eerste Wereldoorlog om zich niet op seksueel gevaarlijke paden te begeven.



Geen van de betrokken vaders staat echter op het registerblad vermeld. Misschien waren die reeds overleden of waren ze ondertussen soldaat in het Belgisch leger, wat uiteraard een logische verklaring zou kunnen bieden waarom op dit adres het oudste beroep ter wereld werd uitgevoerd.

Een uitsmijter : Jig-a-jig doen!

Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het algemeen bekend, zowel bij jong als oud, dat een soldaat die op zoek was naar vrouwelijk gezelschap dat duidelijk maakte met de woorden 'Jygge jygge'.

Het woord jig-a-jig, zoals het door de Britse soldaten werd gebruikt, is een metafoor voor de geslachtsdaad. Het is een slangwoord dat gebaseerd is op het werkwoord 'jig' (op en neer bewegen) en wat men noemt een 'onomatopee' m.a.w. een klank- of bewegingnabootsend woord zoals we er ook in het Nederlands hebben: blaffen, keffen, neuriën…

Het bevat daarenboven ook nog eens een reduplicatie d.w.z. een herhaling van elementen zoals men vaak in kindertaal of eenvoudige woordenschat terugvindt: een tuutuut, een bimbam, een tjoeketjoeke, …

Het werkwoord 'jig' komt voor de eerste keer in 1602 in de schrijftaal voor, waar het voor 'paardrijden' staat. In 1873 vinden we het woord in de VS terug waar het gebruikt wordt voor een nieuw type geautomatiseerde verticale zaag: de wipzaag (een figuurzaag). Vandaar dat een puzzel die uit van die kleine typische stukjes bestaat nog steeds een 'jigsaw' puzzel wordt genoemd. Als metafoor voor de geslachtsdaad komt het pas vanaf 1896 voor. Het woord moet dan ook een vrij nieuw modewoord geweest zijn voor de soldaten.


PS: Ik wil me hier uiteraard beperken tot de vermelding van locaties en initialen. Evenmin ben ik geïnteresseerd in de eventuele nabestaanden van deze families, voor zoverre die er nog zouden zijn. Mogelijke referentie naar nog levende verwanten is hier trouwens totaal irrelevant. Laat dit duidelijk zijn.