Artikel overgenomen uit het driemaandelijks heemkundig
tijdschrift voor Poperinge en omstreken van de Heemkring Aan de Schreve, 43ste jaargang 2013, nr. 1
Auteur: Willy Tillie, Poperinge
Herinneringen aan 1914-1918 te Poperinge door Edouard-Jozef Vuylsteke
Begrafenisstoet (15 maart 1915) in de Vlamingstraat van de elf personen die op 12 maart 1915 op de Grote Markt van Poperinge gedood werden door een Duitse bom.
Inleiding
Na het beëindigen van de Eerste Wereldoorlog kregen alle pastoors van het bisdom Brugge de opdracht van de bisschop een verslag samen te stellen, waarin ze het wel en wee van hun parochie tijdens de vier oorlogsjaren moesten rapporteren. De bedoeling was om deze aantekeningen op te nemen in het 'Liber Memorialis', het verslagboek dat door iedere parochie moest worden bijgehouden.
E.H. Vervaeke, deken van Poperinge, vroeg of E.H. Vuylsteke, oud-Poperingenaar en kapelaan in Westouter, dat wilde doen voor hem.
Wie was die oud-Poperingenaar E.H. Vuylsteke?
Edouard-Jozef Vuylsteke (° Poperinge 20-02-1880 - † Wilskerke 11-04-1944) had een goed gevulde loopbaan. Hij werd priester gewijd op 3 april 1903, was leraar te Kortrijk en te Oostende, kapelaan te Rekkem in 1920, kapelaan te Westouter in 1931 en pastoor te Wilskerke in 1939. Hij overleed te Wilskerke op 11 april 1944 tijdens een luchtaanval.
Hij was wel een gekend en gevierd man in Poperinge, want hij had ervoor gezorgd dat, kort na de Eerste Wereldoorlog, het mirakelbeeld van O.-L.-Vrouw van Sint-Jan terug in Poperinge geraakte.
In 'De Poperinghenaar' van 8 juni 1919 en van 11 maart 1938 kunnen we het hele relaas lezen. Hieronder een sterk ingekorte versie.
In april 1918 was de toestand zo kritisch geworden, dat het centrum van Poperinge moest worden ontruimd. Het mirakelbeeld werd in veiligheid gebracht bij de Zusters van 'Het Vogeltje', maar korte tijd nadien door toedoen van de bijzondere Dienst van Kunsten (Mission Dhuicque) gevoerd naar Conchil-le-Temple in Frankrijk.
Na de wapenstilstand ontstond er onrust, omdat niemand goed wist hoe en wanneer het beeld terug in Poperinge zou geraken.
Pastoor Banckaert riep de hulp in van E.H. Vuylsteke, oud-Poperingenaar en brancardier tijdens de oorlog. In soldatenuniform en als 'blind passagier' slaagde hij erin om in een beestenwagen op een militaire trein richting Brussel te sporen. Hij vond er na zéér lang zoeken dhr. Dhuicque en kreeg van hem een schriftelijke volmacht om het beeld naar Conchil-le-Temple te gaan halen. Na heel wat problemen (hij mocht maar 30 kilo bagage mee hebben op de trein i.pl.v. 60 kilo, hij moest slapen in de wachtzaal van het vernielde station van Hazebrouck) slaagde hij erin om met het beeld en andere kostbaarheden in Poperinge te geraken.
De Mission Dhuicque
Nog tijdens de Eerste Wereldoorlog werden al initiatieven genomen om historische monumenten en hun inboedel zoveel mogelijk te registreren. Een van de initiatieven hiertoe werd genomen door het in 1907 opgerichte Ministerie van Kunsten en Wetenschappen. Dit ministerie gaf aan de Brusselse architect en architectuurprofessor van de Academie voor Schone Kunsten van Brussel Eugène Dhuicque (1877-1955) vanaf mei 1915 de opdracht zoveel mogelijk gebouwen in en rond de frontzone in de Westhoek te fotograferen en op te meten.
Deze missie, die gaandeweg de bijnaam Mission Dhuicque meekreeg, leverde een belangrijk bestand aan foto’s en tekeningen op van gebouwen die achteraf beschadigd werden of zelfs helemaal van de kaart geveegd werden. Benevens het opmeten en fotograferen van het bedreigde erfgoed werden ook heel wat kunstschatten gedemonteerd en in veiligheid gebracht. Zo werden de belangrijkste kunstwerken en het kerkmeubilair van de Sint-Bertinuskerk verhuisd naar het Musée du Petit Palais in Parijs.
Aantekeningen van E.H Vuylsteke in het Liber Memorialis
Wanneer Vuylsteke het verslag precies heeft gemaakt, weten we niet met zekerheid. We vermoeden zelfs dat hij dat pas deed in de jaren '30. Ten bewijze daarvan volgende zin, die in de tekst voorkomt: "
Het is meldenswaardig dat geen priester van Poperinge gekwetst werd noch (men mag nu na 20 jaar wel tot de besluittrekking overgaan) een hart-kwaal heeft opgedaan in de beschieting."
Wat wij persoonlijk bijzonder interessant vinden in deze aantekeningen is het feit dat ook de psychologische achtergrond tijdens de oorlogsdagen wordt geschetst. Bijvoorbeeld: na de eerste angst voor de invallende Duitsers groeit het geloof bij de lokale bevolking dat het toch niet zó erg zal zijn, zoals men altijd heeft beweerd en dat het eerste contact met de uiterst beleefde en gedisciplineerde Uhlanen eerder een positieve dan een negatieve shock teweeg bracht.
Boeschepestraat nr. 46 (nu : nr. 54) - Foto Mission Dhuicque
We vernemen ook dat, hoe verder het oorlogsgebeuren evolueert hoe meer de modale burger de bombardementen en beschietingen met een zekere gelatenheid draagt. De solidariteit was soms wel eens ver te zoeken en er groeide langzaam een mentaliteit in de zin van 'dat is allemaal niet erg als er een bom valt, als het maar niet op ons dak is'.
Ietwat bevreemdend is ook het koel en cynisch rapporteren door E.H. Vuylsteke. Getuigt volgende zin van spot of van medelijden? "
Het station werd in het geheel geen tienmaal getroffen, het stationgebouw zelfs niet één keer. De spoorweg werd geen tien keer over zijn gehele lengte getroffen. Maar ontelbare obussen vielen erbij, zonder enig nut. Men mag zich afvragen waartoe het beschieten van Poperinge gediend heeft?"
Deze getypte aantekeningen worden bewaard in het Dekanaal Archief van Poperinge.
Dankzij het rijke fotobestand dat door de Mission Dhuicque werd aangemaakt kwamen soms onvermoede kunstschatten aan het licht, zoals deze muurschildering die zich bevindt achter de lambrisering in de Sint-Janskerk van Poperinge. - Foto Mission Dhuicque
Herinneringen aan de oorlogsjaren 1914-1918 te Poperinge
Onderstaande tekst werd omgezet in een moderner Nederlands, wat betreft de spelling en het woordgebruik zonder de inhoud geweld aan te doen.
Zeer Eerwaarde Heer Deken,
Hier volgen mijn oorlogsherinneringen, die u mij gevraagd hebt op te stellen voor het 'Liber Memorialis' van St.-Bertinusparochie te Poperinge. De aangehaalde feiten heb ik ter plaatse beleefd tot einde januari 1917, datum van mijn mobilisatie als brancardier: voor latere gebeurtenissen is mijn bron van inlichtingen het dagboek van Albert Baert die als gemeentelijke bediende heel de oorlog ter plaatse bleef.
Ed. Jos. Vuylsteke, onderpastoor te Westouter.
De eerste oorlogsmaanden
Op 28 juli 1914 worden 3 militieklassen opgeroepen en op 1 augustus nog 9 klassen: daardoor was er al veel angst in vele gezinnen: maar bij de oorlogsverklaring van Duitsland aan België kwam bij iedereen onrust op, al kon niemand voorzien dat onze stad na enige maanden in de vuurlijn zou staan, en dat voor 4 jaar, en dat Poperinge de belangrijkste stelling zou zijn van het Engelse leger in Vlaanderen.
Vanaf de eerste dagen nam onze bevolking haar toevlucht tot O.-L.-Vrouw van St.-Jan: overdag stelde men vast, maar vooral 's avonds, dat er een grote toeloop van volk was voor het Mirakelbeeld van Maria en in het lof trokken hele benden door de straten, op Ommegang gaande en biddende voor onze soldaten en voor het vaderland. De eerste avonden gingen de priesters mee, in 't zwart, de gebeden voorlezende. Weldra kwam het volk aan op E.H. Pastoor vragen dat het Mirakelbeeld zou mogen meegedragen worden in de Ommegang. Dit werd toegestaan, en van dan af gingen de priesters mee in 'surplis' (koorhemd) en begeleidden het volk onder het bidden van de Rozenkrans en het zingen van lofzangen ter ere ven O.-L.-Vrouw.
Lijst gesneuvelde soldaten van Poperinge
Na weinig dagen was de menigte al opgelopen tot op verscheidene duizenden....
Op de zondagen deed men de Ommegang in de namiddag na het lof en dan kwamen er meestal ook honderden bedevaarders uit de omliggende parochies, ook met hun priesters.
Elke avond hield E.H. Pastoor Banckaert, na de Ommegang, op het kerkhof van St.-Jan voor de toegestroomde menigte een toespraak om de mensen moed te geven, te troosten (tijdens de eerste dagen waren al 2 Poperingenaars gesneuveld), en tot volhardend gebed op te wekken.
Niet alleen die gezamenlijke godsvrucht bij de Ommegang, maar ook het bijwonen van de H. Mis en de talrijke communies bewaarden onze bevolking in de beste stemming, tot op de dag (Nvdr 11 - 12 september 1914) van de komst van de Uhlanen: die avond waagde zich niemand buiten. Weldra kwamen de Franse en de Engelse troepen de stad bezetten, en van dan af was de beweging in de stad zo druk dat alle gezamenlijke godsdienstige oefeningen op straat onmogelijk werden.
Dan waren er nog de duizenden vluchtelingen die hier waren toegestroomd: onze bevolking had de handen vol om zoveel volk te herbergen en de mensen van het noodzakelijkste te voorzien: geld winnen werd de grote bekommernis voor velen, en zo werd de oorlog na een paar maanden voor velen een begin van godsdienstige onverschilligheid en zelfs van verwildering. Daartegen mag gesteld worden dat de vluchtelingen, in 't eerst zonder bezigheden, de kerken druk bezochten en de goddelijke diensten in groot aantal bijwoonden: later gingen zij ook aan de handel en het verkopen.
Vluchtelingen in de Westhoek tijdens de Eerste Wereldoorlog
De parochiegeestelijkheid had veel werk met die overbevolkte kudde: in de winter brak dan nog een tyfusbesmetting uit onder de vluchtelingen. Er waren vele priesters uit de omtrek en een paar Kapucijnen alhier gevlucht: bij het bombardement van de stad vluchtten die priesters verderop: Pater Decoster, een inboorling van Poperinge, bleef hier heel de oorlog, zich verdienstelijk makend door het bijstaan van zieken en ongelukkigen: hij genoot het 'talentum familiaritatis apud divites' (het talent om op een vertrouwelijke wijze te kunnen omgaan met de rijken, in dit geval: de Engelsen) en maakte er goed gebruik van ten voordele van de behoeftigen. Bij de ontruiming van de stad, in april 1918, bezorgde hij de wegvoering van het goed van vele ingezetenen en ook van onze klokken. De andere Kapucijn, Pater Bertrand (Vanderschelden, meen ik) bewees diensten in de hospitalen van het Kasteel D'hondt, weldra genoemd Elisabethhospitaal, en van de Lovie of het Couthof. In januari 1917 werd hij
gemobiliseerd en als brancardier gezonden naar een hospitaal achter het Belgisch Front.
Albertziekenzaal in Hospitaal 't Couthof
Uit: Fotoalbum Maria van den Steen de Jehay - Louvignies
De priesters in bediening te Poperinge bleven op hun post, op een paar na, met groot gevaar van hun leven: Z.E.H. Deken en E.H. Hellyn bleven in hun huis zolang het bewoonbaar was, en daarna in Het Vogeltje. E.H. Dejaegher hield zich, vanaf het bombardement van de stad, buiten schot, evenals E.H. Vandeweghe. E.H. Pastoor van O.-L.-Vrouw kreeg een van de eerste vliegbommen en ook een van de eerste obussen op zijn huis. Hij verbleef heel de oorlog op zijn parochie, maar zocht onderkomen op meer dan één hofstede van zijn parochie. Hij deed toch dienst in zijn kerk zolang het ging. Zijn onderpastoor E.H. D'Haese verbleef ook heel de oorlog hetzij in zijn huis hetzij even buiten de stad. De drie priesters van St.-Jan bleven onversaagd in hun huis tot aan de ontruiming van de stad: dan gingen zij zich in Frankrijk ten dienste stellen van de vluchtelingen: E.H. Pastoor Banckaert te Louze (Dép.de la Sarthe) als bestuurder van de Arme Klaren van Ieper die er de gastvrijheid genoten op het Kasteel de la Gastinne; E.H. Sobry te Puys bij Dieppe (Dép. Seine Infér.) als aalmoezenier van de Belgische vluchtelingen; E.H. Serruys te Vion bij Sablé (Dép. de la Sarthe).
Eerste beroering: vluchtelingen en troepen
Op
29 september (1914) komen per trein 200 vluchtelingen aan uit Leuven, Mechelen, Aalst en Dendermonde: het waren verschrikte en angstige mensen, van wie de verhalen de onrust van onze bevolking nog deed aangroeien. Ze werden ondergebracht in het Gesticht voor ongeneeslijken, nu het Moederhuis (Nvdr Dit gebouw stond op de huidige parking van het Stedelijk Zwembad langs de Bruggestraat). Het stadsbestuur deed een oproep aan de bevolking om beddengoed: voor het avond was, was er bedding genoeg voor al die vluchtelingen. Het stadsbestuur zorgde voor hun voeding. Die mensen bleven hier niet lang, want toen de Duitsers in de streek verschenen, vluchtten ze in paniek verderop, meestal naar Oostende, waar ze ingescheept werden voor Frankrijk.
Zaterdag 3 oktober (1914). Komst van 2800 rekruten van het Belgisch leger: ze werden uiterst goed onthaald en bij de burgers geherbergd. Ze moesten de volgende dag 's avonds al haastig vertrekken naar Frankrijk, daar men Duitsers had gezien te Menen.
Maandag 5 oktober (1914) vernemen wij dat er Duitse voorwachten te Loker en Westouter voorbij trokken en in dit laatste dorp de veldwachter hadden doodgeschoten. De bevlagging van de huizen en het dragen van driekleurige strikjes (die ons sedert weken een zeer vaderlandslievend uitzicht gaven) verdwenen algemeen en zonder afspraak.
Op
7 oktober (1914) aankomst van 8 Uhlanen in de namiddag. Ze kwamen van Ieper, gingen tot op de markt, bestelden er sigaren zonder betalen en keerden naar Ieper terug. Poperinge was ineens als dood: deuren en vensters dicht, niemand op straat. Die avond was er geen lof, en van nu af werden de klokken niet meer geluid tot Kerstdag. Dezelfde dag, 's avonds om 9.30 u., trokken er ruim 200 Duitse ruiters door de stad, komende van Ieper. 's Anderendaags nog een twintigtal Uhlanen. Duitse Tauben zweven in de lucht zeer hoog en men hoort duidelijk aanhoudend kanongebulder uit het Zuiden. Het schijnt dat het voorwachten zijn die schermutselen rond Armentiers.
Duitse krijgsgevangenen in Roesbrugge
Vele inwoners worden bang en sommige gaan op de vlucht. Daar het kanongebulder in het Zuiden is, trekken ze op naar Elverdinge en verderop. Enigen geraakten tot Torhout en Oostende, en kwamen vandaar niet meer terug: de meesten keerden na enige dagen huiswaarts, met de melding dat het al 'ginderkanten' ook niet goed zat. In onze stad zelf gaan er niet weinig mensen schuilen op de uitkant (Pottestraat, Het Vogeltje) in de mening dat ze daar buiten de doortocht van de Duitsers waren!
Vrijdag 9 oktober (1914). Marktdag doch geen marktvolk. Er kwam toch beweging in de straten: in de voormiddag trokken nog een twintigtal Uhlanen vanuit Ieper door onze stad. Bij het station gingen ze in een herberg binnen en spraken er met enige nieuwsgierige stouthalzen: daar er niets gebeurde, verdween al spoedig bij de meesten de angst om de Duitsers.
Op
maandag 12 oktober (1914) was het de laatste maal dat er Duitsers in de stad kwamen patrouilleren. Er was hevig geschut in de nabijheid: Duitsers en Engelsen waren aan het vechten om het bezit van de Catsberg, en de slag duurde 's anderendaags voort. Eigenaardig, een groot aantal nieuwsgierigen gaan naar Abele en naar Godewaersvelde, te voet of per trein, om het gevecht te zien. Er wordt niets anders gezien dan het losbranden van verdekte kanonnen en het ontploffen van obussen. De mensen zijn teleurgesteld, omdat ze niet zien vechten. Ze komen huiswaarts terwijl ze vertellen dat het niet erg is. "Het is maar schieten," zeggen ze. Later zullen ze beter verstaan wat 'schieten' is!
Onder de bevolking van de stad heerste toch onrust, en zekere families of enkelingen vluchtten naar het Noorden. Ze geraakten nu niet verder meer dan Boezinge, waar ze Belgische troepen aantroffen. Al die vluchtelingen keerden na een paar dagen terug, afgemat en uitgeput: meestal hadden ze de nacht moeten doorbrengen op een stoel of in een stal en hadden met moeite aan eten en drinken geraakt. Ze vertelden aan de thuisblijvers dat ze niet meer zouden weggaan: 'Thuis best'. De terugkeer van onze vluchtelingen deed ook komisch aan: terwijl de vluchtelingen van Aalst, Dendermonde, enz. alhier aangekomen waren met pakken kleren of gerief, zagen wij 'onze' vluchtelingen optrekken en weerkeren met hun beste kleren aan, met hun zonhoed en gaanstok! Ze zouden later ook leren vluchten.
Op
13 oktober (1914), tegen de avond kwamen alhier 1200 Franse infanteristen toe en 's anderendaags heel de dag Franse troepen (territorialen en dragonders) met vervoer en geschut, optrekkend naar Ieper. Die dag passeerden er 25.000 man door de Ieperstraat. Diezelfde dag (14 oktober 1914) kwamen ook vier vliegmachines, Engelse, toe, en zetten zich neer langs de Elverdingse steenweg, rechtover de hofstede Delaleau. Daar werd een vliegplein ingericht.
Een deel van de marktplaats stond dichtbezet met prachtige vrachtauto's van de Engelsen. Die avond trokken ook een 50-tal Engelse caissons met ammunitie in de richting van Ieper. Die nacht bleven er rond de 10.000 soldaten in stad overnachten, schier in alle huizen. De bevolking onthaalde ze met blijdschap. Aan de voorbijtrekkende Fransen droeg men fruit, tabak en allerlei dranken. De Engelsen deelden liever zelf jam-dozen uit aan de burgers. Ons volk was nogmaals opgemonterd door dat onvermoede krijgsvertoon: elkeen hoopte dat de oorlog nu spoedig een eind zou nemen!
De volgende dagen was er nog een ongehoorde beweging van troepen en vervoer. Er was een Franse Staf op het stadhuis, een Engelse in het College.
Op
zaterdag 17 oktober (1914) horen wij het kanon, nu in het Noorden. Wij zien die dag de eerste Duitse krijgsgevangenen in stad, maar ook de eerste gekwetsten, meest Engelse en enige Duitse, die werden ondergebracht in het College. De Fransen richtten een ambulance op in het Pensionaat 'Sainte-Union'.
Na 8 uur 's avonds mag niemand meer in noch uit de stad: overdag is de ingang en uitgang ook bewaakt door Franse schildwachten. Weldra eist men van de burgerlijke bevolking een 'laissez-passer' om uit de stad te gaan. Dat brengt veel moeilijkheden mee. Er werden ook links en rechts zogezegde 'spionnen' aangehouden. De 'spionziekte' heerste vooral bij de militairen, maar ook bij sommige burgers. Vanaf 21 oktober (1914) mochten na 8 u. 's avonds geen burgers meer op straat komen.
Poperinge Elisabeth Hospitaal langs de Deken De Bolaan - Gewonden worden aangevoerd
Gedurende de laatste helft van oktober stromen er vluchtelingen bij duizenden toe uit Zonnebeke, Langemark, Merkem en verder. Wat later ook uit Ieper: velen overnachten in de kerken die open blijven. Alle huizen zijn opgepropt. Treinen met vluchtelingen trekken voorbij.
Het Gasthuis, het kasteel D'Hondt (weldra genaamd Elisabeth hospitaal), de gemeenteschool, de Sainte-Union, het College liggen vol gekwetsten.
Poperinge Elisabeth Hospitaal langs de Deken De Bolaan
Uit: Fotoalbum Maria van den Steen de Jehay - Louvignies
Op
maandag 26 oktober (1914) komt de Belgische Staf naar hier gevlucht uit Veurne. De Koningin overnacht in de Lovie. Een bange nacht voor die er iets van weten. De meesten vermoeden niet wat er gaande is aan de IJzer en hoe hachelijk de toestand is. Onze moraal wordt ondersteund door de triomfcommuniqués van 'Le Nord Maritime' van Duinkerke.
Moeilijke bevoorrading. Tyfus. Wegvoering van vluchtelingen.
De Poperingenaars deden hun best om de vluchtelingen, meestal brave mensen, te herbergen en te bevoorraden: maar het was geen gemakkelijke taak. Al de huizen waren overbevolkt, en op zekere hofsteden waren honderd vluchtelingen samen gehoopt. Overdag waren die mensen meestal op gang, op zoek naar betere logies, naar proviand of elkaar bezoekende. Ze wandelden om bij hun hospes niet in de weg te lopen. Ze waren veel in de goddelijke diensten. Sommigen keerden, op gevaar voor hun leven, naar hun verlaten huizen terug om er een deel goed of gerief te halen. Al dat slenteren langs straten en wegen was hinderlijk voor de troepenbeweging en het vervoer. Ook werd vanaf 8 november (1914) alle vervoer voor burgers stopgezet. Die zondag stond Poperinge zonder kolen, zonder petroleum (de gasverdeling was gestaakt sedert 2 november), zonder bier: zekere brouwers konden niet brouwen bij gebrek aan water. Er was nog een voorraad bloem, maar de bakkerijen waren niet ingericht om te bakken voor een driedubbele bevolking. De bakkers bedienden bij voorkeur hun gewone klanten en de vluchtelingen stonden in rijen bij hun deur om hun beurt te krijgen.
In deze opgehoopte mensenmassa brak tyfus uit en de sterfte onder de burgerlijke bevolking was zeer groot die eerste winter. Dat was een groot gevaar voor het leger. De legeroverheden namen dan ook strenge maatregelen: de zieken werden opgespoord en onmiddellijk naar lazaretten in Frankrijk weggevoerd. Sommige zieken, waarlijk ontstolen aan hun omgeving, verdwenen zonder dat de familie ooit kon te weet komen of en waar ze gestorven waren.
Naderhand ging de Engelse gezondheidsdienst een stap verder: gezien gezonde mensen kunnen dragers zijn van ziektekiemen, zou men de gezonde mensen op het frontgebied ook onderzoeken. Een militaire dokter, vergezeld van een sergeantbrancardier gingen van huis tot huis om de
mensen te bewilligen aan die militairen op een kartonnen bordje hun uitwerpselen toe te vertrouwen, om ze te laten ontleden. Die bezoeken van de 'strontsergeant' (zoals onze mensen hem noemden), daarbij voegend de onbeholpenheid van de Engelsen om met het volk daarover te spreken, gaven aanleiding tot typische palavers en scènes die ons in die akelige tijden een pint goed bloed gaven.
Dank zij vooral de inenting tegen tyfus kon men die besmetting overmeesteren: in de zomer van 1915 waren hier geen tyfusgevallen meer. Er dient vermeld dat E.H. Sobry in mei 1915 ook de ziekte kreeg en niettegenstaande de bijna dagelijkse bombardementen, niet wenste weggevoerd te worden. Er werd door de geestelijkheid een 'conspiratie van stilzwijgendheid' onderhouden, en de heer onderpastoor, opgesloten in zijn spreekkamer, kwam zijn ziekte te boven. Niemand lette op zijn tijdelijke verdwijning.
Ook om gezondheidsredenen wilde de militaire overheid de vluchtelingen de frontstreek doen ontruimen. Een wijze voorzorg, die toch soms te streng toegepast werd. De gendarmen deden waarlijk een jacht op de vluchtelingen! Reeds op 27 oktober (1914) werden de vluchtelingen aangemaand per plakbrief om te vertrekken naar Frankrijk. Op 6 november gaan de gendarmen van huis tot huis om de vluchtelingen te bevelen te vertrekken. Een trein wordt gratis te hunner beschikking gesteld. Elke week werden vluchtelingentreinen ingericht, zelfs meer dan een per week in het begin van januari 1915. Men zag hele kudden vluchtelingen uit de omliggende dorpen door de gendarmen samengebracht te Poperinge. Zij overnachtten dan in onze kerken, en werden dan weggevoerd naar Rouen, waar een Franse dienst ze dan in alle richtingen verder stuurde.
Met elke vluchtelingentrein ging een geneesheer en een priester mee: die voorzorg was niet overbodig. De reis van Poperinge tot Rouen duurde meestal twee dagen en twee nachten. Er waren soms urenlange stilstanden langs de baan om militair vervoer te laten voorgaan, alsook om aan de reizigers drank uit te delen. Ook moest men soms te Hazebrouck of te Calais overstappen op een andere trein of moesten de vluchtelingen er in scholen of grote zalen overnachten, met een onbeschrijfelijke verwarring. E.H. Onderpastor Serruys begeleidde zo verscheidene treinen. Ikzelf ook zes maal. Het waren lastige droevige reizen.
Ik heb bijna 2 jaar in het bombardement van Poperinge geleefd en er afschuwelijke ongelukken gezien. En twee jaar heb ik als brancardier op het front dienst gedaan, maar ik aarzel niet te zeggen dat de ellende en de angst en de onbeholpenheid van de vluchtelingen de grootste miserie is die ik onder de oorlog gekend heb.
Tijdens een van mijn reizen, als begeleider van vluchtelingen, gebeurde een bevalling op de wagon. Een andere maal lag een oud vrouwtje dood in het hoekje van de wagon. De treinen waren niet verlicht. Meer dan een geval van zinsverwarring gebeurde onder weg, waaronder een zeer gevaarlijk geval van woedende waanzin van een vrouw van Staden die tijdens de vlucht van haar man gescheiden was zonder te weten waar hij was, en die zonder enig middel van bestaan daar stond met vier kleine kindertjes.
Begin 1915 werd door de Koning bevel gegeven de vluchtelingen met rust te laten en ze kregen de toelating om handel te drijven. De winkeltjes waren mini bazars die van alles te koop aanboden. Eenmaal Poperinge binnen de Britse sector lag werden vooral Britse kranten verkocht. Op de foto bemerken we o.a. The Daily Mirror, Daily Mail, Daily Express benevens doosjes met snuif, kaartspelen en in de benedenhoek van de etalage zelfs een appel. Dit winkeltje bevond zich in de Casselstraat nr. 72 (nu : Casselstraat 110) op de hoek van de Casselstraat en de Tien Geboden.
Begin 1915 verbleven nog 5.000 vluchtelingen in de stad en 7.000 te lande. Daar er herhaaldelijk klachten aankwamen bij de Koning aangaande de strengheid van de gendarmen jegens de vluchtelingen werd door de Koning bevel gegeven de vluchtelingen met rust te laten en kregen deze de toelating om handel te drijven, wat hun tot dan door de gendarmen verboden was geweest.
Veel vluchtelingen hadden ook een bestaan gevonden door te werken voor de Engelsen. Vanaf 5 maart (1915) werd ondersteuning uitbetaald aan de vluchtelingen die in nood waren. Op 2 april (1915) waren er nog 7.498 vluchtelingen regelmatig ingeschreven te Poperinge. Met het bombardement van Poperinge (24 april 1915) vertrokken de meeste vluchtelingen naar Frankrijk, andere vestigden zich in de huizen, die verlaten waren door de inboorlingen. Ze wonnen veel geld, zo ze niet hun roekeloosheid met hun leven betaalden in het bombardement.
In Frankrijk werden onze vluchtelingen met liefde ontvangen en mild ondersteund door de overheid en door de bijzonderen.
Eerste bombardementen van onze stad
De eerste vliegersbom die op Poperinge viel kwam per ongeluk uit een Engels vliegtuig neer op de Kazemarkt (28 oktober 1914). Er waren veel ruiten gebroken in de omtrek. Maar op 30 oktober 1914 wierp een Duitse Aviatik een bom in de Mesenstraat. Het was op een vrijdag, en later zullen de Duitsers nog meermaals bommen lossen op vrijdag. Op die dagen was het verkeer zeer druk en de marktplaats zwart van het volk.
Ook jongeren ontpopten zich tot verkoper. Deze jonge verkoper trekt rond met een paar zakken op een hondenkar. Een van de zakken zit in een houten kist van Britse makelij. De tekst '48 Tins Ideal Onsweetened Milk - Stow away from engines and boilers' (48 blikken ideale ongezoete melk - Niet opbergen in de nabijheid van motoren en stoomketels) laat vermoeden dat hij zijn kist is gaan zoeken tussen de restanten van een Brits kampement. Het spannen van honden als trekdier voor een kar was in die dagen algemeen gangbaar. Deze gewoonte werd verboden door de wet op de dierenbescherming in de tweede helft van de 20e eeuw (1962?). De Casselstraat, waar honderdduizenden militairen tijdens de Eerste Wereldoorlog voorbijtrokken, is maar een modderige bedoening. In de achtergrond zien we het café 'In de Nieuwe Wereld' (nu : Casselstraat 140-142) die werd uitgebaat door Henri Bruneel.
Op 1 november en 3 november (1914) nogmaals bommen die slechts stoffelijke schade veroorzaakten. Het heeft geen belang al de vliegeraanvallen te vermelden, maar vermelden wij deze van vrijdag 20 november (1914) voormiddag: een bom viel op de drummer van het groot portaal van Sint-Bertinuskerk: twee vrouwen werden er gedood en veel burgers en soldaten gekwetst.
Op 12 maart (1915), nogmaals een marktdag, viel eend bom op de markt: 8 burgers en 3 soldaten (2 Belgen en 1 Engelsman) werden gedood en talrijke burgers en soldaten gekwetst. Dezelfde dag 's namiddags viel een brandbom in de tuin van de pastorie van O.-L.-Vrouw en een gewone bom in de tuin van de pastorie van St.-Jan.
Op 12 maart (1915), een marktdag, viel een bom op de Grote Markt: 8 burgers en 3 soldaten (2 Belgen en 1 Engelsman) werden gedood en talrijke burgers en soldaten gewond.
Het schijnt zeker dat de drie kerken die dag bedoeld werden door de vijand. Andere bommen vielen nog in de omgeving van de kerken.
Krantenartikel Begrafenis 15 maart 1915
Naderhand werd het grondgebied van Poperinge nog meermaals bestookt met vliegersbommen, meestal langs de Ieperseweg of bij het vliegplein. Alhier werd op 29 maart (1915) een werkman dodelijk getroffen, maar op 12 april was het erger: een van de 14 bommen die gelost werden viel in de Casselstraat en doodde er op slag elf personen (7 burgers en 4 Engelse soldaten). Daarbij werden nog veel burgers en soldaten erg gekwetst.
Intussen horen wij van zeer zware beschietingen van Ieper, en herhaalde beschietingen van Vlamertinge, Elverdinge, Woesten, Oostvleteren en Boezinge. De vijand bereidde zijn aanval met giftgas voor, waarbij Poperinge ook in het bereik van zijn kanonnen zou komen.
Beschieting van Poperinge
De eerste beschieting van onze stad (24 tot 27 april 1915) staat in verband met de eerste gasaanval van de Duitsers. Voor ons die in de beschieting zaten, staat ze in verband met ongehoorde verwarring, met onverstaanbare troepenbeweging, en ook met grote angst om ons leven. Wat deze angst betreft, die was in het begin aangrijpend: elke beschieting bracht ons naar een welbedachte breiding tot de dood en deed ons uitzien naar veilige hoekjes in kelders of tussen muren.
Na enige tijd was men veeleer gestoord en kwaad om de onbehaaglijke toestand waarin men zich gevoelde zonder er iets tegen te vermogen. Bij het waarnemen van de eerste schuifelaar raasde men: "Ze zijn daar nogmaals, die ezels." En na langere tijd berustte men in zijn lot met zekere onverschilligheid om het onafwendbare, en men troostte zich met de gedachte dat men nog wel zou ontsnappen daar het tot dan altijd goed afgelopen was met ons.
Een beschieting op O.-L.-Vrouwparochie ging de parochianen van St.-Jan niet meer aan, en de vijand moest een ander kaliber van obussen gebruiken of een andere wijze van schieten aannemen om onze belangstelling op te wekken. Het is meldenswaardig dat geen priester van Poperinge gekwetst werd noch (men mag nu na 20 jaar wel tot de besluittrekking overgaan) een hartkwaal heeft opgedaan in de beschieting.
De begrafenis van 15 maart 1915 lokte honderden nieuwsgierigen.
Wat er gebeurd was op het front kregen wij maar met brokken links en rechts te weten: een eerste paniek verwekten de Belgische soldaten van de genie die alhier gevlucht kwamen. Zij vertelden dat de Duitsers gasrook op onze soldaten gezonden hadden en dat het vergif was. En inderdaad de ambulancewagens stroomden toe met zieken die snakten naar adem, en die stierven zonder te kunnen geholpen zijn.
Burgers van Brielen en van buiten Ieper kwamen toegestroomd en vertelden wat ze gezien hadden: talrijke soldaten stervende, versmacht, langs de wegen. In de stad ruimen alle diensten ijlings op: ambulances en Etats-majors vertrekken. Gedurig komen Duitse vliegers boven. De Engelsen vertrekken naar het front om hulp te bieden. De markt staat vol cavalerie.
De Duitsers hadden op donderdag 22 april (1915) om 5u. 's avonds op het front van Merkem en Boezinge bij een stille oostenwind een laag chloorgas uitgezonden. De soldaten (Fransen, meestal Senegalezen) zagen met verbazing die groene wolk naar hen toe kruipen. Zonder verweer stierven ze na een gruwelijke doodstrijd. Degenen die wegliepen waren toch getroffen en stierven meestal verder langs de weg of in hospitalen. Op het front was er een gaping van 7 kilometer breed zonder bezetting. De Duitsers kwamen er 4 kilometer vooruit, maar gelijk Hannibal hadden ze hun victorie niet weten te benuttigen: de Canadezen, die rechts en de Belgen, die links van die gaping lagen, toen ze de toestand begrepen, schoven toe en hielden de vijand staande.
Door die vooruitgang hadden de Duitsers nu Poperinge onder het bereik van hun geschut. Op zaterdag 24 april (1915) rond 8 u. begon de eerste beschieting: 30 obussen van 150 mm vielen in de tijd van anderhalf uur. De stad werd bestreken op heel haar lengte, van de Kouter tot op de Keer van de Ommegang. De verslagenheid was algemeen. Veel inwoners gaan op de vlucht. Er waren geen andere slachtoffers dan 2 Engelse soldaten die doodgeslagen werden in de pastorie van O.-L.-Vrouw. Een ongehoorde beweging van troepen vervulde de stad: het vervoer ging in drie rijen langs de grote banen. Treinen brachten onophoudelijk versterkingen aan van Fransen en Engelsen. De ambulances keerden terug in de stad, de lucht daverde van een geweldig kanongebulder.
Vanaf deze zaterdag luidden de klokken niet meer. Men had ze op Kerstnacht 1914 opnieuw laten horen, en het was een aangrijpend ogenblik geweest, die nacht, om 3.30 u. al de klokken tezamen de geboorte van de Heiland te horen begroeten. Daarna bleven de klokken luiden voor alle kerkelijke diensten. Nu zwijgen zij voor goed, en wij zullen ze niet meer horen tot einde 1919, wanneer ze uit hun vluchtelingoord zullen terug zijn.
Op zondag 25 april (1915) 's namiddags rond 3 u. vallen er opnieuw 15 obussen van 150 mm in de vrouwenzaal van het stedelijk Gasthuis. 11 personen werden gedood (4 gasthuiszusters en 7 zieke vrouwen) en enige gekwetst.
Poperinghe Février 1916 - Gouache van Gaston Boucart (1878 - 1962) - Privé bezit
Op maandag 26 april (1915) rond 5 u. 's namiddags komen Duitse vliegers cirkelen boven de stad. Het was een signaal aan het verre monsterkanon van op 'Leugenboom' bij Moere. Binnen anderhalf uur kregen wij dan 15 marmieten van kaliber 380. Waar ze vielen was er veel stoffelijke schade.
Op 25 april 1915 valt er een obus in de vrouwenzaal van het stedelijk Gasthuis.
In de Vlamingstraat werd het Vredegerecht weggevaagd, in de Veurnestraat bij de Gendarmerie vier huizen naeen weggevaagd, enz. Later kregen wij nog op 5 verscheidene dagen marmieten van zulk kaliber, gelukkig vielen ze bijna alle te kort. Het scheelde soms wel twee kilometer te kort. Ze vielen in de velden. Het was een echte bespotting voor een artillerist, een flauwe grap van de Duitser om de 'Alliés' te verbluffen. In diezelfde dagen schoot dat kanon ook tweemaal op Duinkerke, en eenmaal, naar mijn weten, op St.-Winoksbergen. Na 8 mei (1915) spaarde de vijand zijn geschut van 380 mm.
Op 26 april 1915 werd het Vredegerecht in de Vlamingstraat weggevaagd.
Maar intussen had hij zijn geschut van 150 mm niet gespaard: het was afgeschoten van Pilkem (Merkem), door een geblindeerde trein. Dat geschut kenden wij weldra op een haar: het was geen batterij, maar een enkel kanon, dat wel weggestoken moest zitten. De Alliés schijnen het niet gerepereerd te hebben in het eerste jaar. De vraag mag ook gesteld worden of ze gezocht hebben om het te repereren. Het schoot zeer regelmatig op wel afgerekende tussenposen. Het was maar het eerste schot dat een verrassing was… en nog! Weldra herkenden wij de bijzonder metalen klank van het kanon als het werd afgevuurd. Dan had men nog enkele seconden om zijn schuilplaats te bereiken en dan telde men ongeveer drie minuten en het tweede schot kwam als op order. Als er vier minuten te wachten viel, mocht men zeggen: 't is gedaan en we gaan zien of er schade of slachtoffers waren.
Van de beschieting met stukken van 150 mm mag men zeggen dat het voor de helft raak was, hetgeen een succes mag heten, gezien Poperinge moeilijk te treffen is. Twee gelijk lopende straten en daarbuiten hovingen of weiden: de Kouter en de weide van het Penitentenklooster hebben ontelbare obussen gekregen die vermoedelijk bestemd waren voor de Bruggestraat of zelfs voor de St.-Janskerk. 50 meter afdwalen rechts, en alles was vruchteloos geschoten. Ook het station werd talrijke keren bedoeld, evenals de spoorweg. Het station werd in het geheel geen tienmaal getroffen, het stationgebouw zelfs niet één keer. De spoorweg werd geen tien keer over zijn gehele lengte getroffen. Maar ontelbare obussen vielen erbij, zonder enig nut. Men mag zich afvragen waartoe het beschieten van Poperinge gediend heeft?
De meeste vluchtelingen waren slechts gevlucht tot te lande of naar Abele of Watou. Velen hadden 'tenten' opgeslagen te lande en gingen er slapen.'Tenten' langs de Watouseweg te Poperinge. - Foto Mission Dhuicque
Van 2 juli 1915 af kwamen er nog een paar keer marmieten van 380 mm heel ver in de velden, buiten alle verkeer.
Tot op 31 december 1915 werden te Poperinge 30 burgers gedood door obussen of vliegersbommen: 21 huizen werden vernield en 213 erg beschadigd. Wij kregen 123 vliegersbommen en 979 obussen van verschillend kaliber.
In januari 1916 komen kleine marmieten van 220 mm. Die schuifelden niet en waren dus te vrezen omdat men ze niet hoorde komen. Men stelt vast dat er soms twee samen afkomen. Het is dus geen alleenstaand kanon meer. De vijand begint ook geweldig te schieten. Er weze hierbij vermeld 11 april (1916) met 90 kleine marmieten in één uur. In heel het jaar 1916 kregen wij 196 vliegersbommen en 1165 obussen van alle kaliber.
Spijts al die beschietingen en vliegersaanvallen is de bevolking van Poperinge nog zeer talrijk. Na de eerste schrik van einde april 1915 kwamen veel gevluchte Poperingenaars terug. De meesten waren slechts gevlucht tot te lande of naar Abele of Watou. Velen hadden tenten opgeslagen te lande en gingen er slapen. Men keerde overdag naar de stad terug om zaken te doen, buiten zekere tijden van geweldig bombardement. Een optelling gedaan einde mei 1917 geeft 10.967 inwoners waarvan 8.120 Poperingenaars en 2.847 vreemdelingen. Op het grondgebied van Poperinge staan 684 tenten. Voor het Engels leger werken 735 mannen en 380 vrouwen.
Op 3 juni 1917 is het een schrikkelijke dag. In de voormiddag krijgen wij een 200-tal obussen, grote en kleine, weinig in stad, meest rondom de stad in alle richtingen. De mensen weten niet meer waarheen gevlucht. Men stelde vast dat er nu ook geschoten wordt op Poperinge vanuit het Zuiden, waarschijnlijk uit Wijtschate. Men heeft de indruk dat Poperinge omsingeld is maar dat is mis. Feitelijk is al dat geschut een reactie van de vijand op de toebereidselen van het groot offensief dat de Engelsen voorbereiden. Drie dagen latere nemen de Engelsen Mesen en Wijtschate in, doch het eigenlijke offensief versmoorde in de regen begin Oogst.
De nacht voor zondag 30 september 1917 was een verschrikkelijke nacht. Vier uren lang kwamen Duitse vliegers boven de stad en losten een 300-tal bommen, de Engelsen beweerden dat er 72 vliegmachines in de lucht waren. Geen straat bleef gespaard: de dekenij werd in twee gescheurd en de helft lag plat. De volgende nacht nog 4 uren vliegersaanvallen met 150 bomen.
Bilan van 't jaar 1917: 4880 obussen, 1036 bommen, 174 schrapnels.
In april 1918 begint de Slag om de Kemmelberg. Er is een beschieting van heel de streek uren in 't ronde. De mensen zijn radeloos en vluchten per trein of met kar en paard. In Abele, Proven en Haringe werden 16.000 passen afgeleverd.
Het getal obussen en bommen in 1918 op Poperinge en omgeving uitgestrooid is niet te berekenen. Na de ontruiming van de stad verminderden de beschietingen Er vielen nog burgerlijke slachtoffers in de buiten tot in de Oogst. Op 28 september (1918) begint het eerste grote bevrijdingsoffensief en op 2 oktober (1918) wordt de stad weer toegankelijk verklaard.
Kerkelijke diensten. Scholen tijdens de beschieting.
Een ware lijdensweg voor de geestelijke overheid.
De ontzetting bij de eerste beschieting van onze stad (einde april 1915) was zo groot dat er aanvankelijk niet meer dan 500 mensen in de stad gebleven waren. Maar weldra keerden de gevluchten terug, vluchtten opnieuw, enz. Allengs verstoutte men meer en meer, en Poperinge bleef tot aan de gedwongen ontruiming (einde mei 1918), dus gedurende 3 jaar, een gebombardeerde stad met een dichte doch zeer beweeglijke bevolking. Die mensen hadden geestelijke hulp nodig, en hun kinderen onderwijs. Maar moeilijk was het!
In St.-Janskerk werd er dagelijks mis gelezen of gezongen, zonder één dag onderbreking. Bijna dagelijks ook lof. Als de koster er niet was, speelde E. H. Serruys het orgel. Na het weghalen van het orgel, was er een harmonium, en zelfs in de ergste beschietingen las men ten minste de Paternoster. Het Mirakelbeeld van O.-L.-Vrouw bleef uitgesteld in 't midden van de kerk, in een weelde van bloemen die de E.H. Sobry te allen kante opeiste. En er waren altijd gelovigen om die geestelijke diensten bij te wonen. De biddag van 27 juni 1915 werd met alle plechtigheid gevierd!
Zondag, 28 mei, na het Lof viel er een obus boven het hoogaltaar. E..H. Pastoor stond juist voor het tabernakel om het H. Sacrament naar de sacristie te dragen. E.H. Pastoor was ongedeerd maar heel de kerk was met stof en gruis bedekt. En 's anderendaags moest de Kruisprocessie hier binnenkomen en moest de Mis hier gezongen wonden. Daarom stelden wij ons, priesters en kerkbedienden, aan het werk om alles schoon te maken en af te stoffen. En 's nachts viel er nog een obus door het dak van de noorderbeuk. Al ons kuisen was nutteloos geweest. De processie
kwam toch en de Mis werd gezongen in St.-Janskerk.
In de St.-Bertinuskerk was men aan herstellingweken bezig toen de oorlog uitbrak: al de pilaren, deuren en de gepleisterde plafonds waren afgekapt, dat gaf aan St.-Bertinus van het begin af een 'geteisterd' uitzicht!
In de St.-Bertinuskerk was men aan herstellingweken bezig toen de oorlog uitbrak: al de pilaren, deuren en de gepleisterde plafonds waren afgekapt, dat gaf aan St.-Bertinus van het begin af een 'geteisterd' uitzicht! - Foto Mission Dhuicque
St.-Bertinuskerk en O.-L.-Vrouwekerk werden soms tijdelijk verlaten en de parochiale diensten gingen dan door voor St.-Bertinus in de kapel van het Gasthuis of op Het Vogeltje, voor O.-L.-Vrouw in de schoolbarak aan De Leene of in het voddenmagazijn van Mr. Beernaert of op de hofstede van Barzeele (Werf).
Op 4 oktober 1915 viel een obus op de linkerbeuk van de O.-L.-Vrouwekerk en de boog van de kruisbeuk was gevaarlijk gebarsten. Men heeft de boog voorlopig geschoord en de kerk was van dan af weer veilig!
Op 3 juli 1916 werden door Z.E.H. Deken Debrouwer 6 à 700 kinderen gevormd in de O.-L.-Vrouwekerk. Er was sedert een maand op stad niet meer geschoten geweest. Het was de kermisweek en veel mensen gingen de ommegang, volgens eeuwenoud gebruik,… en de vinkeniers hielden hun jaarlijkse vinkenstelling!
Op zondag 25 maart 1917 werd de plechtige Communie voor de parochies ook gehouden in O.-L.-Vrouwekerk. De donderdag te voren was de O.-L.-Vrouweparochie nog beschoten geweest.
Op 25 november 1917 was er Te Deum in de O.-L.-Vrouwekerk ter gelegenheid van 's konings naamfeest. Er was sedert drie weken niet meer geschoten geweest op stad, alhoewel het kanongebulder in de laatste week allergeweldigst was. Er waren veel mensen weer in stad en de bestuurlijke diensten waren terug op het stadhuis. De donderdag daarop kregen wij een beschieting die 30 uur duurde. Weerom algemene vlucht. En zo wisselde het gedurig af.
De plechtige Communie van 1918 geschiedde in de O.-L.-Vrouwekerk en in de kapel van Het Vogeltje op 17 maart. Men had sedert Nieuwjaar een betrekkelijk rustige periode beleefd, maar juist daags voor de plechtige Communie herbegon de beschieting van de stad en de buitenwijken. De dag zelf van de plechtigheid liep kalm af, maar 's anderendaags begon voor goed het verschrikkelijk bombardement, dat in betrekking stond met de aanval van de Duitsers op de Kemmelberg en dat leidde tot de ontruiming van onze stad.
De moordende vliegeraanval van 20 november 1914 werd reeds hierboven verhaald.
Hier volgen de datums van de beschietingen waarbij de St.-Bertinuskerk getroffen werd.
- 5 mei 1915: Obus op het dak van de middenbeuk.
- 30 juli 1915: Obus in het venster boven het klein portaal.
- 20 augustus 1915: Obus op het priesterkoor.
- 4 oktober 1915: Obus door het linkervenster van het priesterkoor.
- 13 oktober 1915: Obus op de sacristie.
- 19 december 1915:Nog een obus boven het klein portaal.
- 14 juli 1916: Obus op de toren.
- 5 december 1917 Vier bommen op en rond de St.-Bertinuskerk. Z.E.H. Deken werd er licht gekwetst.
Niet vermeld: al de bommen en obussen die in de nabijheid van de kerk vielen en ze ook beschadigden.
De twee huizen van de onderpastoors werden tamelijk wel bewaard. De dekenij werd helemaal verwoest, de keuken op 4 oktober 1915 en op 30 september 1917.
In september 1915 begon men in de kerken van St.-Bertinus en van O.-L.-Vrouw de schoonste meubels, predikstoel, biechtstoelen, orgel, boiserieën losmaken om ze naar Frankrijk in veiligheid te sturen. In de expositie van kostbaarheden, gered op de vuurlinie, ingericht te Parijs in het 'Petit Palais', werd het koorgestoelte van de O.-L.-Vrouwekerk ten toon gesteld. In St.-Jan begon de evacuatie slechts in juni 1916 en verder werden van de drie kerken in september 1916 al de kostbaarste gewijde vaten en ornamenten, de antependiums en schilderijen ingepakt en weggevoerd.
Samenvattend mogen wij besluiten dat onze drie kerken in zeer groot gevaar geweest zijn gedurende 3 1/2 jaar, maar toch in hun geheel bewaard bleven met al hun kunstbezit. Dit is ten dele te danken aan de bijzondere Dienst door het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen ingericht. Daarover meer in het laatste deel van deze oorlogsherinneringen.
De klokken werden onder toezicht van E.P. Decoster neergelaten uit de torens en door de militaire overheid vervoerd naar Rouen in juni 1918.
Met de scholen ging het even beroerd
De talrijke kinderen in en buiten Poperinge verblijvend, zouden van vele gevaren bevrijd geweest zijn, niet alleen van bommengevaar, had men ze mogen uit de Frontstreek verwijderen. Het is de oplossing die de militaire en de burgerlijke overheid herhaaldelijk voorgesteld heeft, zelfs opgedrongen aan de bevolking. Maar te veel mensen hebben zich tegen deze maatregelen verzet en zo hebben kinderen de blinde liefde van hun ouders met hun leven geboet.
Tekening waarop een aantal beelden en fragmenten van het hoofdaltaar van Sint-Bertinuskerk te zien zijn in het Musée du Petit Palais in Parijs.
In juni 1915 vertrokken 400 schoolkinderen naar Frankrijk of Zwitserland, in schoolkolonies door het Belgisch Gouvernement ingericht en bestuurd door Belgische onderwijzers of kloosterzusters. Midden september 1915 beval de overheid alle kinderen van 6 tot 14 jaar te evacueren naar Frankrijk. Een kindertrein vertrok inderdaad met nog enige honderden kinderen. De Koningin had ook een schoolkolonie gesticht te Vinkem. Toch waren er nog 1000 kinderen in de streek.
Op 18 juli 1916 werd nogmaals door de legeroverheid bevolen al de kinderen te verwijderen, ten minste uit de stad en de gendarmes maakten tot in september jacht op kinderen, zoals ze vroeger jacht maakten op vluchtelingen. Voor de kinderen die hier verbleven moest er toch ook gezorgd worden, en hier volgt een kort overzicht van de wisselvalligheden van de tijdelijke noodscholen.
De dekenij in de Priesterstraat werd helemaal verwoest.
Het College, dat als ambulance gebruikt werd door de Fransen en door de Engelsen, kon toch op 1 maart 1915 klassen openen voor de vier laagste leergangen. Helaas slechts voor enkele weken, want de beschieting van de stad zette een einde aan die poging. E.H. Delbaere, principaal van 't college te Veurne, stichtte dan een college te Martragny in Frankrijk met behulp van enkele professors van Poperinge en Veurne. Einde mei 1917 werd een nieuwe poging gedaan alhier. Enkele klassen van het College werden gegeven in een nieuwe tent aan de Werf. Nogmaals voor niet lang: reeds in juni werd alles verijdeld door een schrikkelijke beschieting in stad en ver buiten de stad.
Vanaf het begin van de bezetting van onze stad door de militairen, werden de Gemeenteschool, evenals de scholen van de Benedictinessen en van de Penitenten opgeëist als hospitalen. Op 21 juni 1915 openden de Eerw. Zusters Benedictinessen enkele klassen in schuren aan de Werf en in het Elisabeth-hospitaal (Kasteel D'Hondt, Reningelstseweg). Op 28 juni bezocht de Koningin de pas ingerichte scholen. Ook een paar keer kwam Minister Poullet naar Poperinge om raad te slaan nopens de scholen.
Na de geweldige beschieting van begin augustus schorsten de Benedictinessen hun klassen op de Werf, maar op 20 september begonnen zij school te houden in tenten op de weide van Em. Derycke. Reeds 's namiddags van die dag kwam een nieuwe beschieting!
Op vrijdag 31 december 1915 begon een school opgericht door Z.E.H. Deken aan het 'Appelgoedje' op de Werf: 3 Benedictijnen hielden er klas.
14 juli 1916: Obus op de toren - Foto Mission Dhuicque
Op dinsdag 25 april 1916 werd de Gemeenteschool heropend in barakken aan De Leene en bij St.-Elooi (Watoukalsijde) voor de jongens. Aan 't Hooge werd voor de meisjes klas gegeven door de Eerw.Zusters van Boezinge. Deze school werd op 22 juli veranderd in een bidkapel waar dagelijks mis gelezen werd.
Vanaf mei 1915 besliste het Ministerie van Binnenlandse Zaken om 6.000 kinderen tussen 3 en 16 jaar uit de Westhoek te laten evacueren. Voor het vertrek van de kinderen werd er verzameld in de school van de Zusters van Watou. Ieder groep werd er gefotografeerd in aanwezigheid van Koningin Elisabeth.
Op 26 mei 1917 werd er tijdelijk geen klas meer gehouden in Het Vogeltje, omdat men er plaats moest ruimen voor een Staf van het Engels leger. Begin juni, na een schrikkelijke beschieting werd de school van St.-Elooi geschorst. Het commissariaat van politie betrekt die tent voorlopig. Reeds op 18 juni herbeginnen de scholen voor enkele weken, want op 17 juli vinden wij het Vredegerecht gevestigd in de schooltent van St.-Elooi en op 28 juli werden de scholen van De Leene en van St.-Elooi gesloten in vooruitzicht van het groot offensief van de Engelsen. Op 1 augustus begint het te regenen en heel het offensief vergaat in modder en water. De scholen herbeginnen! In december 1917 worden de scholen gesloten, maar ditmaal omdat er zoveel kinderziekten woekeren.
Op 22 maart 1918 worden de scholen van De Leene en van 't Hooge voorlopig gesloten om reden van de schrikkelijke beschieting. Met 1 april wordt het kalmer. De scholen herbeginnen aan St.-Elooi en op 't Hooge. De 9e na een schrikkelijke beschieting, worden de scholen opnieuw geschorst, en de ouders worden dringend aangemaand hun kinderen naar Frankrijk te sturen. Dezelfde dag werden 5 kinderen, benevens 6 volwassenen gedood door obussen.
Na de ontruiming van de stad bleven alle scholen geschorst, uitgenomen deze van St.-Jan-ter-Biezen.
In juli 1918 evenwel werd op de Wulfhille een schooltent opgericht met 4 klassen, gegeven door 2 Zusters Benedictinessen en 2 onderwijzers.
Met begin oktober 1918 werd de stad weer toegankelijk, en de bevolking die niet te diep in Frankrijk gevlucht was, kwam spoedig terug. Bovendien kwamen er nieuwe vluchtelingen, uit de streek van Kortrijk en Roeselare, tijdelijk alhier over. De goddelijke diensten, werden regelmatig gedaan in de O.-L.Vrouwekerk, deze van de St.-Bertinusparochie voorlopig in de kapellen van 't Gasthuis en bij de Benedictinessen; op de St.-Jansparochie, in de week in de Ste.-Union, en 's zondags in de kerk.
Ontruiming van de kunstschatten in onbezet België en hun terugkeer
De plotselinge verwoesting van Diksmuide en, een maand later, de brand van Ieper, hebben veel kunstvrienden in de weer gebracht om verder onheil te sparen voor onze kunstschatten, maar niet altijd even doelmatig. Te Ieper, na de brand van de Lakenhalle en van de St.-Maartenskerk trof ik brave heren aan die ernstig bezig waren om uit de puinen brokken en stukken te verzamelen om een museum in te richten in het Belle-Godshuis.
Elders was men wijzer beraden: men zou alles wegvoeren wat maar enigszins vervoerbaar was. In Veurne maakten advocaat Degraeve en baron Kervyn zich daardoor zeer verdienstelijk. Verscheidene legeraalmoezeniers ook, op de vuurlijn, met behulp van hun mannen van de genie, evacueerden kostbare voorwerpen die ze verlaten vonden in de verwoeste kerken, voorwerpen die anders gestolen of verloren zouden geweest zijn. Een eervolle melding hier voor de aalmoezenier Odilon Hanssens zaliger, priester van het bisdom Gent.
Deel van de preekstoel van de Sint-Bertinuskerk in Poperinge, dat in het Petit Palais te Parijs staat opgesteld.
Door het Belgisch Ministerie van Wetenschappen en kunsten werd begin 1915 een Bijzondere Dienst ingericht om het ontruimen van de kunstschatten van de Frontstreek methodisch te bewerken en het wegvoeren en bewaren ervan met de grootste veiligheid te regelen. Het hoofd van die Dienst was de heer Eugène D'huicque, architect te Brussel, die geholpen door zijn schoonbroer, een flink kunstenaar, en een ploeg timmerlieden van de troepen van de genie, dikwijls met gevaar voor hun leven de kunstvoorwerpen opzochten, inventariseerden, aftekenden of fotografeerde, met zorg inpakten en naar veilige plaatsen in Frankrijk vervoerden.
Aanleiding tot het oprichten van deze dienst, meen ik, was het dwaze besluit van de Legerstaf om de kerk van Lo te laten springen, opdat de toren geen mikpunt zou opleveren voor de vijand.
Dat nutteloze vandalenwerk werd toch op zijn minst schadelijk gemaakt door een haastige, maar georganiseerde, ontruiming van meubelen, boiserieën, kerkgewaden en heilige vaten, archief, ja tot een loden kist onder de trappen van het hoogaltaar gevonden, bevattende 'ossa Guilelmi comitis de Loo' een der pretendenten op het Graafschap van Vlaanderen na de dood van Karel de Goede.
Zo werden ook naderhand gans van hun beelden en snijwerk en kostbaarheden ontdaan de kerken, het stadhuis en het gerechtshof van Veurne, de kerken van Poperinge, Reningelst, West- en Oostvleteren, Alveringem, en andere gedeeltelijk. Te Westvleteren werden bovendien de twee zijaltaren, in wit en zwart marmer, heel uiteengenomen, alsook de rouwmonumenten in de muren: een zwaar werk. Met de uiterste zorg werden de schilderijen losgemaakt en opgerold, de predikstoelen, biechtstoelen, communiebanken, orgels, stallen en koorafsluitingen. De muurbekledingen werden gefotografeerd, dan in schets afgetekend en al de losse stukken genummerd volgens het plan van de schets. Stukken die niet konden weggenomen worden, zoals kunstige bogen, kapitelen, sleutelstenen, werden afgetekend of afgegoten in plaaster.
Dit alles, mede het koper- en zilverwerk, de misgewaden en altaarversiersels, de relieken, werd omstandig beschreven en een staat ervan als ontvangstbewijs aan de eigenaar afgegeven. Ook archieven, private collecties porselein, oudheden, tot oude beelden uit veldkapellen werden, wel ingepakt, naar Frankrijk weggevoerd.
Een groot depot werd samengebracht te Parijs in de kelders van het 'Petit Palais', een tweede groot depot werd ingericht in de abdij van Valloire. Ook werden op andere plaatsen nog militaire barakken tot bergen van de kunstschatten opgeëist, en enige 'embusqués' aangesteld tot de bewaking.
Zo vond ik, in februari 1919, te Conchil-le-Temple, waar onder meer het Mirakelbeeld van O.-L.-Vrouw van St.-Jan bewaard was, een afdeling onder toezicht van een sergeant, die niets te doen hadden dan twee barakken bewaken, en die de 'corvée' zeer behaaglijk vonden! Stoffelijke
moeilijkheden en bommengevaar daargelaten, ging het evacueren nog niet altijd gemakkelijk. Veel pastoors opperden bezwaren, en 't was pittig om de dienstchef te horen vertellen over zijn wedervaren bij zekere monarken van Veurne-Ambacht!
'De Graflegging' in de St.-Bertinuskerk te Poperinge werd ter plaatse beveiligd en onder een latwerk ingekapseld. Bemerk de letters op de muur die verwijzen naar de beelden die werden weggenomen en naar Parijs werden overgebracht. - Foto Mission Dhuicque
Eerste opwerping: Wij kennen u niet. Wij weten niet wat gij met ons kerkgoed zult doen. Die opwerping viel een beetje met een keer weg, als Deken Debrouwer de pastoors aangewakkerd had alles wat ze enigszins konden missen te laten wegnemen door die Bijzondere Dienst.
Tweede opwerping: Wie zal het terug brengen en het terug plaatsen bekostigen? Er moest beloofd worden, soms schriftelijk, dat alles gratis zou geschieden.
Derde opwerping: Dat zal een slechte indruk maken op het volk, hun moraal aantasten. Dit bezwaar hoorde ik meermaals uit de mond van de E.H. Pastoor van St.-Jan. Hij had een onbegrensd betrouwen op de bescherming van O.-L.-Vrouw en aanzag het als een gemis aan vertrouwen iets te laten ontruimen. Zo heeft de brave man een jaar lang geaarzeld om de meubelen van zijn kerk te laten wegvoeren. Wij konden hem slechts door een omweg bewegen toe te geven.
Op 11 juli 1916 kwamen drie obussen van 220 mm ontploffen op enkele meters van zijn huis en een vierde ontplofte onder het salon. Als bij mirakel was er geen schade binnenshuis. Wij deden dan gelden bij de E.H. Pastoor dat hij toch nutteloos zoveel familiegedenkenissen in gevaar behield bij zich, en konden hem bewegen een deel van zijn meubilair te verhuizen bij zijn vriend de Pastoor van St.-Jan-ter-Biezen. Eens dat uitgewerkt, lieten we dan horen dat men het wonder zou vinden dat hij voor zijn eigen goed voorzorgen nam en niet voor het kerkgoed! Ontwapend gaf hij dus de lang verwachte toestemming om de kerkmeubels weg te voeren: maar het Mirakelbeeld moest blijven en het bleef inderdaad tot de dag van de ontruiming van de stad.
In 1918 redde de E.H. Jer. Jos. Brutsaert zaliger (toen d.d. pastoor van Roesbrugge) in heel de gebombardeerde streek nog veel kerk- en kloostergoed, processiegewaden, tapijten, ook nog ornamenten en kelken die tot de laatste dagen gebruikt werden. Hij stond in hoog aanzien bij de Engelse overheid en bekwam gemakkelijk militaire vrachtwagens om al dat goed te verzamelen en buiten de vuurlinie te voeren. De Bijzondere Dienst nam al dat goed in ontvangst en zorgde verder voor het inpakken en de evacuatie.
Enkele klokken verdienen vermelding in betrekking met hun redding. De klokken van Lo werden opgesteld aan de ingang van het Krijgshospitaal te Hoogstade, en telkens er gekwetsten ingebracht waren, luidden ze om het dienstpersoneel te doen komen. Die klokken werden in de zomer van 1918 weggevoerd naar Ghyvelde en er in een weide in 't zand gedolven, samen met de klokken van Oostvleteren, een klok van Voormezele, een zeer schone oude klok van St.-Pieters (Ieper), gevonden onder het puin van de toren, en ook de vermaarde klok van Wijtschate (in de waarheid: van Komen) door de Engelsen gevonden in een Duitse loopgracht (ze diende er om gasalarm te kleppen) en door generaal Plumer aan koning Albert aangeboden als trofee. Deze klok had een tijd gestaan in de koninklijke villa in De Panne.
Al deze voorwerpen werden naar België teruggevoerd in 1919. Het mirakelbeeld van O.-L.-Vrouw van St.-Jan ging ik in februari afhalen en de terugreis is een epische vertelling voor het Gedenkboek van St.-Janskerk. Al het andere goed werd thuis besteld vanaf begin augustus tot einde december 1919: "cujus magna pars fui." Het goed kwam aan, hetzij te Poperinge, hetzij te Veurne, per speciale trein, in geplombeerde wagons onder geleide van betrouwbare wakers. In het geheel: 16 treinen met samen 132 wagons.
De Bijzondere Dienst had voor de thuisbestelling 3 auto-vrachtwagens met militaire chauffeurs in pacht van het Belgisch leger, voor 185 fr. daags elk. Een ploeg van 8 Brusselse werklieden met een ploegbaas bleef 5 maanden lang werkzaam, terwijl ik, bij druk vervoer, nog een tweede ploeg werklieden van Poperinge aan 't werk zette. Het was niet mogelijk al de kisten rechtstreeks van de trein naar de bestemmeling te brengen: de wagens moesten haastig gelost worden en het goed voorlopig gestapeld. Te Veurne had de Dienst een groot magazijn in pacht, te Poperinge gebruikten wij de kapel van de Penitenten en een deel van St.-Janskerk als stapelplaats, en voor de kostbaarheden werd mijn ouderlijk huis gebruikt. Overigens waren er voorwerpen die nog niet bestelbaar waren, op parochies die ternauwernood herleefden en waar nog geen middel was het kerkgoed te gebruiken of zelfs te bergen.
Te Lo had de E.H. Pastoor ons de zolder van het klooster aangeduid om het kerkgoed onder dak te brengen: alles ging wel zolang wij het goed van het klooster zelf losten, maar wat meer was, was niet meer welkom. "Dat gebeente van Guilielmus, graaf van Lo, moest op het kerkhof begraven worden: het was toch een christen mens!" En ik geloof wel dat zij het naderhand gedaan hebben. "En al die andere kisten zijn vol bucht." Die zusterkens hebben moeten plooien, maar!...
Voorbeeld van een fiche die werd opgemaakt tijdens de verhuis van de kunstwerken vanuit de Sint-Bertinuskerk naar het Musée du Petit Palais in Parijs. - Archief Dekenij Poperinge
Bij de bestelling werd zoveel mogelijk de overeenkomst gecontroleerd van het goed met de inventaris overhandigd aan de belanghebbende door de Dienst, en de belanghebbende gaf dan schriftelijk een ontvangstbewijs als ontlasting aan de Dienst. Meer dan één pastoor herkende zijn kerkgoed niet: "Zulke grote kandelaars hebben wij nooit gehad." De kandelaars schenen groter als ze op de grond stonden. Gemeenlijk kende de koster het goed beter. Een paar malen hoorden wij: "Zulk een ciborie (of kelk) hadden wij niet." En op de ciborie stond de naam van de parochie.
Omgekeerd trof ik een pastoor aan die een zonnemonstrans wilde terug krijgen, waar er geen op zijn inventaris stond en dat de koster er nooit geen gekend had! Nutteloos de gissing te opperen dat de pastoor verwarde met zijn vorige parochie: de pastor zond een klacht naar het Ministerie. Het Ministerie beval een onderzoek, "dat door mij gedaan werd", na een ambtelijke verklaring uit Brussel, in 't Frans, was de pastoor gesust.
Of die Bijzondere Dienst alles rechtvaardig terugbesteld heeft wat weggevoerd werd? Zeker. Een enkele verdwijning werd vastgesteld: een servies in oud porselein toebehorend aan E.H. Godderis zaliger kwam niet weer. Gezien ander porseleinwerk en voor een miljoen zilverwerk ten minste, nauwkeurig werd terugbesteld, mag men hier aan geen diefstal denken. Misschien zal er bij het inpakken een ongeluk gebeurd zijn dat de werklieden niet zullen bekend gemaakt hebben aan hun chef.
Soms is er verwarring ontstaan, zo tussen Reninge en Reningelst, maar bij het openen van de kisten kwam alles klaar. Uit het lot zaken gered door E.H. Brutsaert kwamen de meeste onzekerheden: gewijde vaten onder de vermelding 'Région Ypres-Poperinghe' en veel kerktapijten werden te allen kante met onze auto's meegenomen en aan pastoors en kosters getoond. Weken lang hadden de belanghebbenden die nog iets vermistten de gelegenheid om in mijn huis de expositie van dat verdwaald goed te komen bezien. De voorwerpen die te langen laatste niet herkend werden, werden aan de meest beproefde kerken afgestaan in bruikleen tot dat een mogelijke eigenaar zich aanmeldde.
Een schilderij van Lampernisse (het was toch zo aangegeven) werd na jaren aldaar bemerkt door een bewoner uit Vlamertinge die erin een schilderij meende te herkennen van zijn parochiekerk. De pastoor en de koster van Lampernisse van voor de oorlog, waren gestorven. Van de andere kant kwamen meer Vlamertingenaars, misschien door suggestie, het schilderij herkennen. Na veel palavers besliste Mgr. Waffelaert dat het schilderij naar Vlamertinge moest overgebracht worden, maar dat Lampernisse recht had op de teruggave van de onkosten van de herstelling van het schilderij.
Het gebeurde ook dat men van op de Bijzondere Dienst kerkmeubels terug vroeg die nooit in zijn bezit gekomen waren. De ontruiming van de beschoten kerken geschiedde soms zo onverwacht en verward, dat zekere voorwerpen in derde of vierde hand terecht kwamen, 't zij dat de eerste schuilplaats niet meer veilig werd, 't zij dat men ze ging gebruiken voor de goddelijke diensten in noodkapellen en schuren. Zo kwam er een communiebank van St.-Bertinuskerk, die men te allen kante vruchteloos gezocht had, toch terecht 10 jaar na de oorlog.
Nog een nota over het thuisbrengen van de klokken van Poperinge. De klokken waren door het leger weggevoerd geweest en kwamen ook, heel militair, 'par voie hierarchique' naar België terug. Ze werden naar Brugge gevoerd en daar aan de goede zorgen van de Gouverneur toevertrouwd. Deze dacht er geen ogenblik aan de wagens naar Poperinge te sturen: hij liet de klokken, met grote onkosten van lossen en vervoer, naar het Provinciaal Paleis brengen en ze daar mooi in rijen plaatsen. Geestelijke en burgerlijke overheden kwamen er de gerecupereerde klokken begroeten: dan werd een ambtelijk briefje gestuurd aan de pastoors van Poperinge, met de mededeling dat zij, mits voorafgaande betaling van de onkosten voor het lossen gedaan, de klokken mochten komen in bezit nemen. De vrachtauto's van de Bijzondere Dienst gingen naar Brugge om de zwaarste klokken op wagons te laden en zo per trein naar Poperinge te doen voeren. Bij de terugkeer namen ze de 5 kleinste mee. De wegen waren zeer slecht, en wij moesten een omweg doen langs Menen. Het weer was erg koud en deze verhuizing is de lastigste geweest die wij te doen kregen.
Met einde december 1919 werd de Bijzondere Dienst afgeschaft door het Ministerie van Brussel dat gedurig het overlevende Ministerie van Le Hâvre stokken in de wielen gestoken had.
Al wat nog niet had kunnen besteld worden, moest naar Brussel gevoerd, waar het ondergebracht werd in de kelders van het Justitiepaleis en later in de bijgebouwen van het Half-Eeuw-Museum. Daar ging men nu en dan, uit West-Vlaanderen vissen om nog wat verloren goed. Van daar kwam de schone koorafsluiting in gesmeed ijzer van St.-Pieterskerk te Ieper terug nadat deze kerk herbouwd was.
Ik heb in dit laatste kapittel veel oorlogsherinneringen aangehaald die geen betrekking hebben op St.-Bertinus, maar de weldoende werking van de Bijzondere Dienst van het Ministerie van Kunsten en Wetenschappen in onbezet België verdient in toch één gedenkboek bewaard te zijn. Wat ik dus naar mijn vermogen nu gedaan heb.
GOD ZIJ LOF, EN DANK ZIJ MARIA VOOR HARE BESCHERMING OVER DE GEESTELIJKHEID EN DE KERKGEBOUWEN VAN POPERINGE.