Een mijnenveld in Proven?
Artikel overgenomen uit het driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor Poperinge en omstreken van de Heemkring Aan de Schreve, 49ste jaargang 2019, nr. 1
Auteur: Luc Vanacker, Koksijde

Cyriel Dever was een bekend figuur in Proven: 35 jaar lang kerkbaljuw, daarnaast herbergier en weger van hoppe. Hij overleed in 2005, meer dan een eeuw oud. Hij had ook een goed geheugen en in 2001 vertelde hij in een interview nog over de Eerste Wereldoorlog. Onder meer het volgende: 'De onderaardse gang voor 't Couthof was gemaakt om de Engelse soldaten te leren tunnels maken. Hij zit een drietal meter diep en is zeer groot.' 1

Deze uitspraak toont aan dat wat het Britse leger onder de velden en weiden naast de weg van Poperinge naar Proven (de N 308) tegenover 't Couthof allemaal uitrichtte, geheim gehouden werd voor de lokale bevolking. Zelfs de familie Desmyter, die voor het grootste deel van de oorlog op de nabij gelegen hoeve bleef, wist wel dat er een 'mijnenveld' was en een tunnel. Maar veel meer ook niet. Het werk van de tunnelgravers bleef niet alleen secret tijdens de oorlog. Het duurde nog tot 1962 voor de resultaten van hun werk en de informatie erover vrij gegeven werden. 2

Het begin

De Duitsers hadden op 20 december 1914 voor het eerst een dieptemijn gebruikt tegen Indische troepen in de buurt van Festubert (Pas-de-Calais) en hen bij die gelegenheid 500 meter achteruit kunnen drijven. Op 25 januari 1915 volgde al een twee dieptemijn ten zuiden van Givenchy (met Vimy Ridge), waarbij de Britten opnieuw terrein verloren. De nood was hoog bij de Britten en op 16 februari 1915 werd een eerste Tunnelling Company opgericht, de 170ste genoemd. De dag erop, op 17 februari 1915, werd de eerste Britse dieptemijn al tot ontploffen gebracht onder Hill 60.

De stuwende kracht achter dit gebeuren was John Norton Griffiths, een cavalerieofficier en tevens ingenieur. Tussen februari en juni 1915 werden acht Tunnelling Companies opgericht, genummerd van 170 tot 177. Een jaar later, in juni 1916, waren er al 32 : 25 Britse, 3 Canadese, 3 Australische en één Nieuw-Zeelandse. Zo'n compagnie telde normaal ca. zes officieren en 227 other ranks (andere rangen). In de praktijk werd die groep doorgaans aangevuld ('attached') met privates (infanteriesoldaten) tot een getalsterkte van ca. 1.000 man. In januari 1917 bv. Telde de 177th Tunnelling Company 344 officieren en other ranks met daarnaast 679 gedetacheerde (attached) infanteristen.

Niet iedereen was gelijk. De mannen met de meeste ervaring of talent, de face-men of voormannen, deden het eigenlijke graafwerk (clay-kicking) en het timmerwerk, terwijl de mates of maten onder meer de uitgegraven grond in zakken naar buiten brachten. De betaling was ook niet gelijk. Een voorman kreeg tot zes shilling per dag en een maat 2 shilling en 2 pence, terwijl een gewone infanteriesoldaat 1 shilling en 3 pence kreeg. 3

In tegenstelling tot de Duitse Pioniere die mee verhuisden met de divisie, waren de Britse Tunnellers gebonden aan een vaste sector. Zo was de 177th Tunnelling Company verbonden met het Britse Tweede Leger van generaal Plumer. Op 14 augustus 1915 komt het hoofdkwartier bij het Couthof en het blijft daar tot op 6 september 1917. Dan gaat het naar Garden Camp in de sector Mesen-Wijtschate. 4

Railway Wood

De 177th Tunnelling Company heeft dan ook heel wat tunnels en dug-outs gegraven en mijnen geplaatst in de regio Ieper. Het bekendst s de activiteit bij Railway Wood. Dat bsje is genoemd naar de spoorweg Ieper-Roeselare, die nu vervangen is door een weg van de rotonde (Hellfire Corner) naar Zonnebeke. Normaal hielden de Duitsers in de Ieperboog en de Wijtschateboog de 'high ground'. Maar hier, tegen Bellewaerde Farm, hadden de Britten een licht hoogtevoordeel, met uitzicht op 't Hoge en de Frezenberg. De Duitsers wisten dit ook en van juli 1915 tot september 1917 zijn op deze plaats van weerskanten talloze dieptemijnen en 'camouflet'-mijnen tot ontploffing gebracht.

Onder deze plek liggen de lichamen van een officier, drie onderofficieren en acht manschappen van, of gedetacheerd bij de 177ste Tunnelling Company de Royal Engineers, die in de ondergrondse strijd gevallen zijn tijdens de verdediging van Ieper tussen november 1915 en augustus 1917.



Uitzonderlijk heeft de Imperial War Graves Commission in februari 1922 ermee ingestemd om hier een permanent gedenkteken te plaatsen voor twaalf mensen die in de buurt onder de grond bleven : onderluitenant Geoffrey Boothby, twee korporaals en vijf sappers (sappeurs of geniesoldaten) van de Royal Engineers en een korporaal en drie privates van attached infantry (drie Welsh Fusiliers en één Liverpool Scottish). Het gedenkteken werd ontworpen door A.J.H. Holden, maar de tekst is van Rudyard Kipling : 'Beneath this spot lie the bodies of an officer, three NCO's and eight men of, or attached to the 177th Tunnelling Company R.E. who were killed in action underground during the defence of Ypres between November 1915 and August 1917.

In de buurt van het monument zijn er nog vier kraters bewaard. Tevens is er een recenter gedenkteken voor het 1/10th Battalion Kings (Liverpool Regiment) dat op 16 juni 1915 bij een aanval op de Duitse stellingen 149 gesneuvelden telde. In het bos hebben de Duitsers tijdens de Tweede Wereldoorlog (zomer 1944) een stuk terrein geëgaliseerd voor de aanleg van een V1-lanceerhelling. Die raakte echter niet op tijd gebruiksklaar. 5

In januari 1916 bouwde 177 Tunnelling Company (177 TC) de eerste 'deep dug-out' in Vlaanderen. Er zouden er nog vele volgen. Om een paar voorbeelden te noemen. Er was een dug-out-complex dicht tegen Railway Wood, naast Cambridge Road (de huidige Begijnhofstraat) en onder de Meenseweg, op het kruispunt met Cambridge Road (Birr Cross Roads op het kaartfragment). Ook onder de weg was het dugout-complex Hades op 't Wieltje (weg van Sint-Jan naar Poelkapelle). Dit had als voordeel dat de kasseien de impact van een granaat hielpen verminderen, ook al zaten die dug-outs onder Birr Cross Roads bv. 27 voet (ruim acht meter) diep. Meestal bestaan die dug-outs nog, in totaal ca. 400 in het Ieperse alleen. Ze staan onder water, wat het conserveren van het hout bevordert, maar na de oorlog zijn de toegangen dicht gegooid.

177 TC heeft ook dug-outs gebouwd in de Kanaaloever, van Essex Farm naar de stad toe. En later in de sector Mesen-Wijtschate (bv. Ravine Wood), maar daar is aan de oppervlakte niets meer van te zien. Ook in de Ieperse vestingen heeft 177 TC dug-outs uitgegraven in de zijkanten van de bestaande kazematten. In 2011 werd zo'n dug-out even weer open gemaakt. Hij bleek vol te liggen met puin van de vele stukgeschoten gebouwen. 6

Fragment van Trenchmap 28 met de spoorweg van Hellfire Corner voorbij Railway Wood. Birr Cross Roads ligt onderaan, op het kruispunt van de Meenseweg met de Begijnhofstraat.



Luchtfoto van de omgeving van Zoom Farm (IWM, 18 mei, 1918)



Legende : (1) Zoom Farm met barakken, (2) Mine Rescue School, (3) Toegang luistergalerij, (4) Kraters, (5) Voertuigen van het A.S.C. en (6) Tenten en barakken.


Proven

Het hoofdkwartier van 177 TC bleef twee jaar lang, van 14 augustus 1915 tot 6 september 1917, in Proven, verbonden met het zuidelijk gelegen Britse Tweede Leger van Plumer, maar vlakbij het hoofdkwartier van het Vijfde Leger van Gough, dat zich in de zomer van 1917 in het kasteel van De Lovie bevond.

In Proven zelf was er ook heel wat activiteit, toen er zich in juni 1916 bij 177 TC zowel een 'Mine Listening School' als een 'Mine Rescue School' kwamen vestigen en er experimenten werden uitgevoerd met dieptemijnen en 'push tubes'.

Van mijnactiviteiten in Proven lezen we in het oorlogsdagboek van 177 TC voor het eerst op 8 maart 1916 : 'Werk werd begonnen aan een experimentele mijn voor onderricht in luisteren, in het rustkamp, een schacht van 7 bij 5 voet (2,1 x 1,5 m) werd 35 voet (10,6 m) gezonken, inclusief een pompput, stellingen en ladders, etc. Het werk ging traag vooruit bij gebrek aan mankracht. 'Bastard blue clay' van 9 tot 17 voet (2,7 tot 5,1 m).'

In mei 1916 gaan de zaken wel vooruit wanneer kapitein Hunter en mannen van het 'Australian Mining Corps' ter plekke komen en op 20 juni wordt een eerste proefmijn tot ontploffing gebracht. Een lading van 1.550 pond (703 kg) ammonal op een diepte van 25 voet (bijna 8 m). Er is daarvoor een verticale schacht gegraven en een eindje galerij die stevig afgesloten werden ('tamped solid') met zandzakjes om de kracht van de explosie verticaal te stuwen. De krater is op een luchtfoto van 1918 duidelijk te zien (nr. 4 op de foto).

Schets van de mijnexplosie van 20 juni 1916 (War Diary 177 TC).



Schets van de twee luistergalerijen, met kamers. Tussenin de 'vijandelijke' galerij en rechts een kamer voor de 'push tubes'. (War Diary 177 TC)



De gebruikte springstof, ammonal, is een grijs poeder dat driemaal krachtiger is dan buskruit. In contact met water kan het echter inactief worden. Daarom werd het verpakt in rubberen zakken of in verzegelde benzineblikken. Een jaar later, op 7 juni 1917, zal ammonal gebruikt worden om op 19 plaatsen de heuvelrug Mesen-Wijtschate op te blazen.

Een luisterschool

Eveneens in juni 1916 werden twee galerijen gegraven, één op een diepte van 18 voet (5,5 m) en één op een diepte van 30 voet (ruim 9 meter). Die waren toegankelijk via trappen, waarvan een ingang nu nog zichtbaar is (nr. 3 op de kaart). Bij een bezoek op 24 juli 2018 heeft Emiel Desmyter ons die plek getoond. Tussen beide galerijen in was er een schuin aflopende 'working gallery' van 5 tot 60 voet diep (anderhalve tot 18 meter).

Vooraan op de foto de dichtgemaakte toegang tot de luistergalerij en daarachter rechts Emiel Desmyter. In de verte Zoom Farm.



Dit galerijencomplex was bestemd voor de 'Mine Listening School'. De cursussen gingen van start op 24 juli 1916 en ze werden geleid door de Australische professor, kapitein James Pollock. Met behulp van een geofoon werd geleerd om verschillende soorten geluiden te herkennen en ook de herkomst ervan te bepalen.



Met de geofoon kon je door blauwe klei gemiddeld twee keer zo ver horen als met het blote oor. In kalksteen was die afstand tot vijf keer zo ver. Een geofoon bestond uit twee houten potjes, waarin een mica schijf dreef in kwik, om het geluid te versterken. Met een dubbele stethoscoop kon je de geluiden van beide potjes apart horen. Wanneer je het geluid links het eerst waarnam (L 1 en R 1 op de eerste tekening), dan verplaatste je die potjes (L 2 en R 2) tot je het geluid uit beide potjes gelijktijdig hoorde (L 3 en R 3). Op die manier kon je de richting bepalen waaruit het geluid kwam en het noteren met behulp van een kompas.



Niet iedereen was geschikt voor de job van 'miner listener'. In een brief van september 1915 schrijft onderluitenant Geoffrey Boothby, die zeven maanden later het leven zou laten onder Railway Wood, dat iemand "zwoer dat hij de Duitsers kon horen spreken in één van hun galerijen. Een officier en twee mannen zei hij. Hij wist dat het een officier was, want hoewel hij zelf geen Duits sprak, had hij het beschaafde accent van de officier herkend! Dit zijn geen 'met-een-korrel-zout verhalen'. Dit zijn feiten." 7

Wanneer het duidelijk was dat de vijand in de buurt aan het graven was, werd in zijn richting een gat geboord en werd een kleine springlading geplaatst, een zogenaamde 'camouflet', om zijn galerij te doen instorten. Op 27 april kwamen onder Railway Wood twee luisteraars van de Liverpool Scottish (attached to 177 TC) om het leven door een Duitse camouflet. Ook onderluitenant Geoffrey Boothby was net een jaar vroeger (28 april 1916) op die manier en in die omgeving gedood. Volgens getuigenissen van Duitse gevangenen doodden Britse camouflets ook talrijke Duitse mijnwerkers en luisteraars onder Bellewaerde.

Plattegrond van de 'Mine Rescue School', met eigen galerijen. (Uit Iain McHenry)



Op de schets van de Luisterschool kunnen we rechts met enige moeite lezen dat er vanuit een ondergrondse kamer zijwaarts 'push tubes' (drukbuizen) de grond ingeboord werden met een hydraulische pomp, zes tot zeven voet onder de grond. Per voet was er een lading van drie pond ammonal. De bedoeling hiervan was om een kunstmatige loopgraaf doorheen niemandsland te creëren.

Kapitein Pollock had de leiding over het project. In een naoorlogs verslag van dit experiment schreef Edgeworth David het volgende :

'Nadat hij van de bevelvoerende officier de plechtige verzekering had gekregen dat de explosies zijn nuttige en kostbare tunnels niet zouden beschadigen, gaf kapitein Pollock de toestemming om met de test te beginnen. De drukbuis werd gestart vanuit de tunnel.

Ongelukkiglijk wisten de uitvoerders niet dat het eerste stuk van de pijp aan één kant veel weerstand ondervond en daardoor geleidelijk aan afweek en als een boemerang terug keerde, tot de neus van de buis in contact kwam met het ondergrondse timmerwerk van de tunnel.

Toen de bedienaar van de pomp kapitein Pollock ervan op de hoogte bracht dat het niet meer mogelijk was om de buizen verder te duwen, gaf die het bevel tot ontploffen. Tot consternatie van de toeschouwers, scheurde de aarde open in een halve cirkel van de pomp tot de tunnel, die erg beschadigd werd. Naar verluidt heeft kapitein Pollock toen deze nieuwe uitvinding ook figuurlijk de grond ingeboord.' 8

Een reddingsschool

Eveneens in juni 1916 werd gestart met een 'Mine Rescue School' om tunnelgravers in nood te redden. Die school was ingericht in een gebouw tegen de weg van Poperinge naar Proven, tegenover de beukendreef die naar De Lovie liep (nr. 2 op de kaart). Doorgaans werd door officieren 's morgens les gegeven in de Luisterschool en na de middag in de Reddingsschool. Van 24 juli 1916 tot de lente van 1918 werden 2.500 cursussen georganiseerd, onder meer in het bedienen van het Proto-beademingstoestel. Veertig man per compagnie (ca. één op vijf) dienden zo'n beademingstoestel te kunnen bedienen.

De reddingsactie bij Petit Bois in Wijtschate in juni 1916 is één van de weinige waarvan zeker is dat er personeel van de Reddingsschool bij betrokken was. De 250th Tunnelling Company was er bezig met het graven van een galerij als onderdeel van het plan om het jaar erop de hele heuvelrij op te blazen. Tot de Duitsers met een 'camouflet mine' een deel van de galerij deden instorten. Daardoor zaten twaalf mijnwerkers  gevangen. Het duurde zes dagen vooraleer de reddingsploeg bij de groep geraakte. Elf van de twaalf waren toen al overleden. Eén, sapper Bedson, leefde nog.

Hoewel er in de Ieperse-kleilagen (of 'blauwe spie') geen gas zit, ontstaan er bij explosies gassen. Het gevaarlijkste van die gassen kennen we als 'de stille doder' : koolmonoxide of CO. Omdat het ongeveer dezelfde dichtheid heeft als lucht, kan het maanden blijven hangen. Het gas zie je niet, je ruikt of proeft het niet, maar in je bloed vervangt het geleidelijk aan de zuurstof, tot je bewusteloos wordt en sterft. Zelfs een concentratie van 0,1% is al gevaarlijk. Bij een concentratie van 0,15 % word je bewusteloos na twee uur; bij 0,2 al na 25 minuten. Er stierven meer tunnelgravers door vergassing dan bij ontploffingen van mijnen of camouflets.

Om tijdig voor dit gevaar te waarschuwen, deed men een beroep op muizen of kanaries. Wanneer een mens bezwijkt na 30 minuten, bezwijken een muis of een kanarie al na drie minuten of tien keer zo vlug. Aanvankelijk waren muizen gemakkelijk te vinden, maar gaandeweg bleken kanaries efficiënter. Je diende wel hun klauwen te knippen, zodat ze 'van hun stokje' konden vallen. Op het Schotse War Memorial in Edinburgh is een steen aangebracht in dankbare herinnering aan 'The Tunnellers' Friends'.

'The Tunnellers' Friends' (Foto Michaël Luca)



Het was ook belangrijk dat er voldoende verse lucht gepompt werd in de galerijen. Emiel Desmyter vond jaren geleden een compressor (foto) op een veld tussen de hoeve (nr. 1 op de luchtfoto) en de toegang tot de ondergrondse Luisterschool (nr. 3).



Rum

De 177th Tunnelling Company heeft nu een stukje van haar geschiedenis en haar geheimen prijs gegeven. Wie aan het Couthof voorbijkomt, zal nu misschien ook even de andere kant op kijken, naar Zoom Farm toe. En daarbij denken aan al dat 'mollenwerk' dat hier ingeoefend werd, aan de executies die er plaatsvonden, aan de vele militairen die er bivakkeerden tussen de rondvliegende brokstukken van bommen en granaten…

Of misschien wil je er niet aan herinnerd worden, tenzij op 11 november, zoals mijnwerker James Swain van 177 TC. Hij overleefde de oorlog en ging weer werken in de mijnen. Maar hij wilde niet meer aan de oorlog herinnerd worden en werd daarom 'teetotaller', geheelonthouder. Alleen bij de herdenking van de Wapenstilstand ging hij op stap om zich stapel te drinken en zo zijn verloren collega's te herdenken.



Rum was een goedje waar Tunnellers geen gebrek aan hadden. 'Ik geloof niet dat er ergens troepen waren die het zo slecht hadden als wij in de Salient,' schrijft kapitein Basil Sawers van 177 TC tijdens de winter van 15-16. 'Bij de infanterie wilde niemand langer dan twee dagen in de linie blijven. Wij werden niet afgelost. We waren er de hele tijd in de nattigheid en de modder. Het enige wat ons overeind hield was rum. Onze 'miners' kregen grote kruiken, elke dag. Wanneer de rum verdeeld werd, hield ik mijn beker omhoog en keek weg, zodat hij zou blijven gieten.'

Rum had nog een andere toepassing, getuigt 'trooper' (cavaleriesoldaat) Albert Marshall, 'attached' bij 177 TC. 'Toen ik bij de Tunnelling Company was, kon ik niet geloven hoeveel rum wij kregen. Ik bewaarde mijn rum meestal in mijn waterfles, ze was altijd vol en ik ruilde ze voor andere luxeproducten : brood, kaas, cake. Niemand weigerde ooit! Maar ik gebruikte het spul ook op mijn voeten. Zolang ik mijn voeten dagelijks inwreef met rum, heb ik nooit trenchfeet gehad. Ik had het beste stel voeten in het leger.' 9

Door de rum te laten staan, wilde James Swain (foto uit Iain McHenry) de oorlog vergeten. Tenzij op 11 november. Gelukkig wisten ze dat in Bedworth, Warwickshire, waar hij woonde en bracht de lokale politieman hem elk jaar veilig weer naar huis.


Voetnoten

1 Geciteerd in Ivan Top & Kristof Papin, Proven in de nevelen der tijden, Lannoo, Tielt, p. 173.
2 Iain McHenry, Subterranean Sappers. A History of 177 Tunnelling Company RE from 1915 to 1919, Uniform Press, London, 2015, p. 9.
3 Peter Barton, Peter Doyle en Johan Vandewalle, Beneath Flanders Fields. Tunnels en mijnen, Zonnebeke, 2005, p. 73.
4 War Diary, WO95/404/8.
5 Luc Vanacker, Johan Vanbeselaere e.a., De V1 in West-Vlaanderen, Koksijde, 2007, p. 106.
6 Iain McHenry, o.c., p. 232-234.
7 Arthur Stockwin (ed.), Thirty-Odd Feet below Belgium. An Affair of Letters in the Great War, 1915-1916, Parapress Ltd, Tunbridge Wells, 2005, p. 35.
8 Edgeworth David, Professor Pollock’s War Service, in Hermes, Aug. 1922, pp. 80-84. Met dank aan professor Don McColl voor een kopie van dat artikel.
9 Beide brieffragmenten komen uit P. Barton e.a., o.c., p. 102.