De moord op twee Chinezen
Artikel overgenomen uit het driemaandelijks heemkundig tijdschrift voor Poperinge en omstreken van de Heemkring Aan de Schreve, 47ste jaargang 2017, nr. 2
Auteur: Bertin Deneire, Poperinge

Het CLC in de Westhoek

Het is algemeen bekend dat het Chinese Labour Corps (CLC) het laatste regiment was dat in de Westhoek aanwezig was na de Eerste Wereldoorlog. Het contingent Chinese arbeiders bleef nog bijna drie jaar na de wapenstilstand in de streek om het landschap van de Westhoek wat 'op te kuizen'. Hun taak bestond erin om - na het logistieke werk dat ze tijdens de oorlog hadden verricht - de streek voor de terugkerende Westhoekers wat leefbaarder te maken. Hun opdrachten waren o.a. het bergen van onbegraven lijken, het onschadelijk maken van onontplofte bommen, het vullen van bommenkraters, het opruimen van prikkeldraad - niet meteen het leukste werk.

In de streek van Poperinge verbleven vanaf midden 1917 naar schatting zo'n 500 van deze koelies (naast andere werksoldaten uit andere overzeese gebieden) in verschillende kampen o.a. aan De Lovie, langs de Abeelseweg (nabij de toenmalige steenbakkerij Schaballie), aan de wijk de Ouderdom maar ook in het centrum van de stad zelf (in de weide achter het oud stedelijk kerkhof). Aan het Westelijk Front zouden in totaal 140.000 van deze Chinese arbeiders tewerkgesteld geweest zijn. Daarvan hebben een goede 2.000 in Europa hun graf gevonden. Alleen al hun reis naar Europa was niet zonder gevaar, zoals in februari 1917 bleek, toen het Franse transportschip 'Athos' in de Middellandse Zee werd  getorpedeerd, waarbij meer dan 500 Chinese arbeiders omkwamen. Anderen stierven onderweg door ziekte of besmetting, nog vóór hun schip in Boulogne aanmeerde.

Nadat de meeste Britse soldaten vertrokken waren, bleven de Chinese koelies als laatste aanwezigen van de Groote Oorlog. De Poperingse Marie-Louise Cossey (de zus van Eliane 'Ginger' Cossey) huwde op 29 november 1919 met Jack Reynolds, een Britse kapitein van het CLC, die tijdens die jaren in onze streek was tewerkgesteld. Later zou het koppel naar Oostende verhuizen en daar tot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog het Hotel Maritime uitbaten. Toeval of niet, 'Jack Reynolds' zou later als semifictieve figuur weer tot leven komen in 'The Chinese Attack: Ypres 1917'. In deze historische roman beschrijft de Britse schrijver John Bishop het deplorabele leven van de Chinezen in het kamp van Haringe, en legt hiermee een anti-imperialistische link naar het heden.

Onbekend is onbemind

De Chinese arbeiders werden na de oorlog veelal aan hun lot overgelaten en er was weinig supervisie door wat er nog overbleef van de Britse legerleiding. Ook hun kampementen zelf waren één en al chaos. Oudere Poperingenaars gebruikten soms een plastische vergelijking die wanorde  in een huis of kamer moest voorstellen door te zeggen "me kot is lik tsjienks kamp". Ook hun eet- en leefgewoonten werden door de plaatselijke bevolking als weerzinweekend aanzien. De Chinezen spuwden vaak en hun keuken werd o. a. door de vele look die ze aten als 'walgelijk' bestempeld.

Het moet gezegd dat de koelies algemeen als tweederangssoldaten beschouwd werden. In feite waren zij helemaal geen soldaten maar een soort gastarbeiders die door het Britse leger in Noord-Oost China waren geronseld toen de Britten vanaf midden 1916 steeds meer manschappen aan het front verloren. China was trouwens tot februari 1917 een neutraal land. Zodoende mocht het geen gewapende troepen naar het oorlogsgebied sturen.

Gezien de precaire situatie in de nadagen van de oorlog zal het dan ook niet verwonderen dat deze verwaarloosde jongemannen tal van incidenten uitlokten zoals ruzies, gokgeschillen, dronkenschap, diefstallen, plunderingen, verkrachting,... Laten we niet vergeten dat er minstens een tiental executies van Chinese arbeiders geweest zijn, zelfs nog na de oorlog. Het laatste dergelijke geval ligt trouwens op Poperinge Old Cemetery begraven en dateert van 8 mei 1919, een half jaar dus na de Wapenstilstand.

Poperinge Grote Markt Chinees Nieuwjaar 1919



Het zal dan ook niet verwonderen dat de plaatselijke bevolking erg beducht was voor deze 'vrijbuiters'. We kunnen het onze voorouders niet kwalijk nemen dat ze racistisch en bevooroordeeld waren in hun visie tegenover deze vreemdelingen (een vreemdeling - met uitzondering van de Britten - stond in de Westhoek altijd gelijk aan 'de vijand'). Hetzelfde gold voor de soldaten. Met Kerstmis (!) 1917 bijvoorbeeld vielen er vijf Chinese slachtoffers bij zware vechtpartijen tussen Britse soldaten en Chinezen in het Heuvelland.

De Poperingse gevallen

Op Lyssenthoek in perk 34 liggen 35 Chinezen begraven waarvan het merendeel begin 1919 stierf. De meesten bezweken aan de gevolgen van de Spaanse griep want door hun logistieke taken lagen maar weinigen direct aan het front, met uitzondering van het bekende geval aan de Busseboom toen 13 koelies er op 15 november 1917 tijdens een Duits bombardement sneuvelden.

Maar de dood loerde niet altijd aan het front. Door verzwakking en ontbering zullen de jonge Aziaten een makkelijke prooi geweest zijn aan de pandemie die uiteindelijk meer slachtoffers maakte dan militaire slachtoffers tijdens de oorlog zelf. Twee van hen vormen echter een opmerkelijke uitzondering. Het gaat om twee mannen die in een Chinees kamp in Voormezele lagen. In de nacht van maandag op dinsdag 28 september 1919 probeerden een aantal koelies binnen te breken in de afgelegen 'tent' (houten noodwoning) van handelaar Henri Taillieu (1874-1953) aan de Kasteelhoek in Voormezele.

De jongemannen probeerden het slot te doen springen, wat niet meteen lukte. Taillieu werd wakker van het lawaai, nam zijn revolver en loste verschillende schoten dwars door de voordeur heen. Eén van de Chinezen was op slag dood, een tweede zou de woensdag erop sterven (ook al staan beide slachtoffers officieel met dezelfde overlijdensdatum vermeld). Zes anderen, die het op een lopen hadden gezet, werden kort daarna door een Rijkswachtpatrouille uit Komen opgepakt.

Het parket van Ieper werd op de hoogte gebracht maar het valt erg te betwijfelen of men een verregaand onderzoek heeft gevoerd naar wat er precies gebeurd was, en of hier wettige zelfverdediging kon ingeroepen worden. Hoe dan ook, uit vrees voor wraak door hun kameraden, vroeg Taillieu om bescherming. De nacht erop verschuilden de gendarmen zich in de omgeving van zijn 'tent'. Rond middernacht hoorden ze inderdaad voetstappen en konden ze vier mannen oppakken. Groot was hun verwondering toen ze zagen dat het niet om Chinezen ging maar om Duitse
krijgsgevangenen. Bij nader onderzoek waren deze jongemannen uit een kamp in Rijsel ontsnapt en ongezien de grens over geraakt.

Epiloog

Tijdens de vier jaar dat de Chinese koelies in onze streek verbleven, waren ze vrij vaak in het straatbeeld te zien, zo lezen we in de dagboeken van Edmundus, Petit en Van Walleghem. Deze betrouwbare bronnen getuigen (begrijpelijk) van een vrij racistische visie op de Chinezen en vertellen vooral over het bizarre gedrag en uitzicht van deze jongens. Er is echter wel lof in de dagboeken voor de manier waarop ze het Chinese Nieuwjaar vieren. De ongeziene straattaferelen met jongleurs, draken en andere oosterse tradities sloeg de plaatselijke bevolking met verstomming omwille van hun spectaculair en exotisch karakter.

Niettegenstaande hun 'kwalijke' reputatie kwamen de Chinezen wel degelijk - zij het sporadisch en beperkt - in contact met de plaatselijke bevolking. Getuige hiervan zijn de vele fotosessies bij fotografen Matton in Proven en Battheu in Poperinge. Ook de middenstand had te doen met deze Aziatische klanten. Ze kochten vaak in de plaatselijke winkels en gingen zelfs op café. Daarbij ontstonden soms - aan beide kanten - ernstige misverstanden.

Zo waren ooit twee Chinezen op zoek naar een wok, maar zoiets bleek uiteraard nergens te vinden, in het landelijke Poperinge. Ook werd al eens beweerd dat ze zatlappen waren maar ook dat was een vooroordeel want vandaag de dag weten we dat Aziaten omwille van genetische redenen minder goed alcohol kunnen verwerken dan westerlingen dat kunnen. Boze tongen beweerden zelfs dat ze de oren van de dode Duitsers afsneden en die als trofee rond hun middel droegen. Dit is een flagrante leugen want de Britse legerleiding - die trouwens streng op de koelies toezag - zou zoiets nooit getolereerd hebben. Misschien zijn er wel een paar dergelijke gevallen geweest in het Franse leger (mogelijks door Marokkaanse of Senegalese frontsoldaten gepleegd) maar ook dat zal heel uitzonderlijk geweest zijn.

Mijn grootmoeder (°1901) vertelde me vaak over het bezoek van de Chinezen aan de wasserij waar zij werkte. Op hoge leeftijd kende zij zelfs nog enkele zinnetjes Chinees, maar ik vermoed dat ze de (juiste) inhoud ervan zelf niet begreep. Ook werd al eens een Chinese lapjesnaam  toebedeeld aan één of andere inwoner van de stad. Was het omwille van zijn gelaatstrekken of om een andere (meer duistere) reden, Jozef H. uit de Krombekestraat bijvoorbeeld stond in de omgangstaal bekend als Jef 'Pia'.

In tegenstelling tot sommige Britse soldaten, die zich als werknemers van de CWGC in de Westhoek vestigden, bleven er - voor zover we weten - geen van deze Chinese jongens in onze streek achter. In Frankrijk was dat echter wél enkele keren het geval, waar ze meestal als handelaar of uitbater van een Chinees restaurantje de kost verdienden.

Wat we wel weten, is dat minstens twee van de Chinese koelies in Poperinge een 'genetisch souvenir' achterlieten. Wellicht omwille van de 'schande', bevielen de moeders in kwestie echter niet in hun geboortestad. Uit de genealogische gegevens van één van hen zien we dat de vrouw pas veel later na de oorlog met een plaatselijke man trouwde die haar onechtelijk 'voorkind' bij hun huwelijk op zijn naam nam. Het kind werd  geboren midden 1922, wat bewijst dat de koelies zelfs nog tot 1921 in de streek moeten gebleven zijn.


Met dank aan Stefaan Cossey, Willy Tillie en Eric Vande Casteele