De dag dat de Duitsers in Ieper waren
Hieronder vind je het artikel "De dag dat de Duitsers in Ieper waren - 7 oktober 1914" dat verscheen in het nummer 5 - 2003 van tijdschrift "Westland Gidsenkroniek" uitgegeven door de West-Vlaamse Gidsenkring Ieper-Poperinge & Westland. Auteur: Kristin De Meyere, stadsgids Ieper.

Inleiding

Zondag 28 juni 1914 was voor het grootste deel van Europa een gewone, mooie zomerse dag. Reeds meer dan 30 jaar kende Europa vrede en een ongekende economische voorspoed, en niets wees erop dat daar spoedig verandering in zou komen, hoewel er - uiteraard - wel enkele problemen waren : de vrede had niet overal tevredenheid gebracht, en bij lange na niet iedereen deelde in de welvaart. Er waren zelfs enkele pessimisten die geloofden dat een grote oorlog in Europa steeds waarschijnlijker werd; Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en Italië waren verenigd in een Driebond, terwijl Frankrijk, Rusland en - zij het later - Groot-Brittanië verbonden waren in de zogenaamde Entente. Beide kampen waren zwaar bewapend, en koesterden mogelijke oorlogsplannen. Maar de 20ste eeuw werd beschouwd als een tijd van vooruitgang - niet van oorlog. Bijna niemand voorzag hoe snel een oorlog zou uitbreken, en hoe catastrofaal deze zou zijn.

Die zondag bracht de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand, troonopvolger en opperbevelhebber van het Oostenrijkse leger, een officieel bezoek aan Sarajevo, de hoofdstad van de Balkanprovincie Bosnië. De hertog was voor het bezoek gewaarschuwd; Bosnië was nog niet zo lang daarvoor door Oostenrijk geannexeerd, na tientallen jaren van militaire bezetting, en de meeste Slavische inwoners waren trouw aan het aangrenzende Slavische Servië. Bosnië wemelde van de samenzweerders; die middag sprong een van hen op de open auto van de aartshertog, en schoot de vorst en zijn gemalin dood. Binnen enkele weken had deze dubbele moord geleid tot de dood van honderdduizenden mensen, en binnen vier jaar zou het aantal doden oplopen tot zo'n 10 miljoen! Eén enkele Slavische nationalist ontketende zo een gruwelijk conflict dat later werd aangeduid als de "Grote Oorlog".

Niemand in het landelijke Ieper zou toen , zelfs al zou hij zijn verbeelding de vrije loop laten, ooit kunnen vermoed hebben dat deze daad hun stad, hun huizen, hun monumenten, en vooral henzelf, hun familieleden, vrienden en medeburgers zo diep zou treffen. Ieper, als slaperig middeleeuws provinciestadje werd door deze oorlog, die als een niet te blussen vuur om zich heen greep, voor eens en altijd op alle kaarten gemarkeerd en uit de vergetelheid gehaald. Waar vroeger het grote middeleeuwse verleden de geschiedenis van de stad tekende, werd daar nu de trieste "nieuwe" historie van de oorlog aan toegevoegd.

Hoe dichter deze oorlog onze streken naderde en hoe chaotischer de berichtgeving binnensijpelde, hoe meer men hier ter stede het gevoel kreeg dat deze wereldbrand ook hen zou kunnen treffen.

Een fragment uit het dagboek van zoon Cornillie toont dit duidelijk aan:
 
"Aan tafel 's middags, vroeg vader aan moeder of er voor hem twee paar sokken gereed lagen. We keken op : twee paar sokken? Toen zei vader dat hij ook kon opgeroepen worden. Met één slag deed het oorlogsgevaar zijn intrede in ons kinderleven. Deze simpele woorden grepen ons aan, meer dan de berichten uit de krant".

Hoe kwamen de Duitsers in België terecht?

Belgische neutraliteit geschonden.


De Belgische neutraliteit was gegarandeerd door alle Europese grootmachten, waaronder Duitsland. Daarom was men er hier van overtuigd dat de "burenruzie" tussen Duitsland en Frankrijk aan ons voorbij zou gaan. Het geloof in de veiligheid van België was het grootst in katholieke kringen. Charles Woeste had de "cercle catholique" van Nijvel nog het volgende voorgehouden : "Als de Duitsers zo gehaast zijn om in Reims champagne te gaan drinken, waarom zouden ze dan een omweg door België maken?"

De Belgische mobilisatie van 1 augustus was uitsluitend bedoeld om de neutraliteit te verdedigen. Men had nog vertrouwen in de loyauteit van beide buurlanden.

Toen op 2 augustus het Duitse ultimatum kwam om doortocht op Belgisch grondgebied te bekomen (én men verwachtte een antwoord binnen de twaalf uur), was de leiding van ons land in grote beroering. Na een lange nachtelijke bijeenkomst werd het volgende besluit genomen : de regering weigerde elke schending van de neutraliteit en verklaarde vastbesloten te zijn elke aanslag op dit recht af te weren.

Op 4 augustus verklaarde Duitsland Frankrijk de oorlog . Ondanks de Belgische weigering was Duitsland nog steeds niet in oorlog met België. Desalniettemin was de inval reeds een feit. Om negen uur 's ochtends waren Duitse troepen de grens overgestoken op het plateau van Herve, en zij trokken op naar Luik.Voor de Duitse legers lagen de Luikse forten pal op de weg naar Parijs en moesten resoluut vanaf het allereerste begin van de oorlog worden uitgeschakeld.

Dat de Duitsers door België naar Parijs wilden, was een onderdeel van het von Schlieffen plan. Dit bestond erin Frankrijk in de tang te nemen met een linkervleugel naar de Franse oostgrens (tussen Luxemburg en Zwitserland), en een rechtervleugel richting Parijs. Dit betekende : invallen door België (om de Franse stellingen heen), in westelijke richting oprukken, ten noorden van Parijs, alvorens links af te buigen, om de stad heen, teneinde de Franse fortificaties in de rug aan te vallen. Na zes weken, volgens het plan de tijd die nodig was om Frankrijk te vernietigen, zouden de troepen kunnen worden overgebracht naar het Russische front.

De slag aan de Marne (6-12 september 1914) stopte de Duitse vordering (het Duitse zesde leger ) in Frankrijk . De wedloop naar de Kanaalhavens kreeg nu prioriteit, en daardoor begon het zesde leger zijn tocht westwaarts, richting Rijsel, en Ieper.

Een deel van dit 6e leger was het IVe cavaleriecorps, dat onder leiding stond van von Hollen. 
De samenstelling van dit corps was de volgende:
  • De 3e cavaleriedivisie
  • De 6e cavaleriedivisie
  • De Beierse cavaleriedivisie
Voor ons is de 3e cavaleriedivisie van belang, wat het was uiteindelijk deze die in Ieper aankwam. Deze stond onder leiding van Lt.-Gen. von Unger en bevatte:
  • 16e cavaleriebrigade:
    • 7e Regiment Jagers te paard
    • 8e Regiment Jagers te paard
  • 25e cavaleriebrigade:
    • 23e Regiment Garde-Dragonders
    • 24e Regiment Leib-Dragonders
  • 22e cavaleriebrigade:
    • 5e Regiment Dragonders
    • 14e Regiment Huzaren
    • Bataljon Jagers (infanterie)
    • Compagnies Wielrijders
    • Groep Mitrailleurs (nr.2)
    • Groep Rijdende Artillerie (3 batterijen)
    • Groep Pioniers
    • Groep Seingevers (telefoonploegen, 3 draadloze posten)
    • Medische en veterinaire diensten
    • Administratieve en bevoorradingsdiensten
    • Autocolonne
Het IVe cavaleriecorps werd vanuit Noord-Frankrijk naar het noorden gestuurd om vernielingen aan te brengen aan de spoorwegen Gent-Oudenaarde-Doornik en Gent-Kortrijk. Toen von Hollen vernam dat belangrijke Belgische troepenmachten op weg waren naar Doornik en Kortrijk, besloot hij niet verder westwaarts te trekken, maar in de tegenovergestelde richting. Het Duitse opperbevel kon dit getalm niet appreciëren en maande von Hollen aan zich aan de aanvankelijke opdracht te houden. Von Hollen gaf zijn orders voor de volgende dag : de oorspronkelijke route hernemen en de Leie oversteken, richting ... Ieper! Op 6 oktober bevonden de 3 divisies (waaronder de 3e divisie van Lt. Gen. von Unger) zich reeds ten zuiden van de lijn Menen - Kortrijk.

De toestand in Ieper

Van de vele vluchtelingen uit het centrum en het oosten van het land, waren er verschillende in Ieper terechtgekomen. Ze werden ondergebracht in het Arsenaal bij de Ruiterijkazerne, in de stadsjongensschool de "Looie" en in de "Justitieschool" ernaast. Reeds in de dagen voorafgaande aan 7 oktober verrichtte de 3e cavaleriedivisie verkennings-en verhinderingsoperaties in de streek. Ook rond de stad patrouilleerden Ulanen. De vluchtelingen werden afgevoerd : een deel naar Poperinge, enkele andere naar Frankrijk, en een deel naar Engeland.

Het gebruik van het woord Ulaan vraagt hier om wat meer uitleg:
 
De Ulanen waren het 1e en 2e Regiment van de 4e Cavaleriebrigade, onderdeel van de Beierse Cavaleriedivisie. Deze hadden als opdracht vooral verkenningstochten te ondernemen. De Duitse soldaten die men zodoende als eerste ontmoette waren dus vaak deze Ulanen. Ze boezemden de bevolking een heilige schrik in en het woord Ulaan werd synoniem voor wreedaard, indringer. Het zat bij bepaalde mensen zo diep ingeworteld dat, later in de oorlog, iedere Duitser Ulaan werd genoemd.

Onder de Ieperse bevolking heerste grote onrust. Na de vreselijke verhalen over de Duitse repressailles gericht tegen de burgers, wist men niet meer wat te doen : vluchten of blijven?

Ik citeer C. Gezelle:
 
"Men kon nog even tot aan Brugge reizen en vluchten naar Engeland en Holland; Gent en Kortrijk waren ook nog te bereiken maar dit duurde slechts een paar dagen; dan liep er nog een trein tot aan Rouselaere en zekere morgen moest ook deze, ' t halverwege gekomen, terugkeren. Wij bleven dus liggen als het laatste droge vlekje, een eiland in die geweldige vloed. Hoelang zou het nog duren?"

De dagen vooraf

3 oktober 1914


Vanaf 3u 's morgens kwamen de miliciens klas 1914 uit Lier in Ieper toe. Ze werden ondergebracht in de infanterie- en ruiterijkazerne. Er zouden er 8.000 zijn. De twee kazernes geraakten vlug vol. Miliciens kwamen ook in de omliggende gemeenten rond Ieper toe.

Later op de dag heerste er grote beroering in de stad : het Rode Kruis bereidde zich voor op het onthaal van een honderdtal gewonden. Rond 22u werden er echter vierhonderd gewonde militairen aangevoerd vanuit Lier. Dit was één sanitaire trein. Deze werden ondergebracht in het H. Hart Instituut op de Poperingse steenweg, in het krijgsgasthuis in de Statiestraat, in het pensionaat der Roesbrugge Dames op de Maloulaan. Vijfendertig Belgische gewonden worden opgenomen in de Clinique Ste. Marie.

Om 23u werden 90 gewonden uit het hospitaal van Antwerpen opgenomen in het O.-L.- Vr.- Hospitaal. Er waren er maar veertig verwacht, en het ziekenhuis is maar voorzien voor 98 bedden. Men kan zich de algemene ontreddering best voorstellen. Er dienden bedden in de gangen geïnstalleerd worden, en iedereen moet inspringen, ook de aalmoezenier. Alle beschikbare hulp was welkom, daarom werden er ook vrijwilligers ingeschakeld. Onder deze vrijwilligers waren ook Elisabeth Van der Ghote en haar vader Leon. Hier leerde deze vrouw de praktijk. Als haar ouders in mei 1915 naar Engeland vluchtten bleef zij hier en werd ze als volwaardige verpleegster ingelijfd in het Belgische leger. Na de oorlog werd haar de kans gegeven om bij de Centrale Jury het officieel diploma te bekomen, wat zij dan ook deed.

In de volgende dagen ging burgemeester Colaert zelf zich bemoeien met deze gewonde soldaten. Hij liet weten dat ingeval van bezetting, het hen verboden was te vluchten of zelfs burgerklederen aan te trekken. Hij had natuurlijk schrik voor de betichting vrijschutters te herbergen, wat represailles van de bezetter zou kunnen uitlokken.

4 oktober 1914

In de stad was er veel drukte. Talrijke wagens doorkruisten de straten. Met de trein kwamen 200 afgematte en zieke paarden toe die in de ruiterijkazerne gestald werden. Er werden Duitse soldaten gemeld rond Waasten en Le Toucquet. Ook werden er Ulanen gemeld te Woesten.
Iedereen was ongerust. Buitenlieden kwamen om nieuws naar de stad. Allerlei geruchten (al dan niet realistisch) deden de ronde. Familieleden gaan naar de kazernes om iets meer te weten te komen. De recruten van de lichting 1914 verlieten in allerijl de stad per trein en stoomtram richting Oostende.

Rond 17 u werd de burgerwacht aan de stadspoorten weggetrokken en opgesteld op de vestingen tussen Rijsel- en Menenpoort. Terzelfder tijd gingen de politie en de brandweer rond, sturen de buitenlieden huiswaarts en verzoeken de bewoners in huis te blijven, immers : "De Duitsers zijn in aantocht!"

Later op de avond kwamen nog twee treinen met vluchtelingen uit Kapelle-op-den-Bos toe. Zij werden in het station en in de Hallen ondergebracht.

5 oktober 1914

Duitse troepen doorkruisten nog steeds de omgeving. Jonge lieden, gevlucht uit het Heuvelland, kwamen te Ieper toe. Ook trokken wagens met vluchtende burgerwachten door Ieper. 's Namiddags nog treinen met afgematte paarden. De vluchtelingen die in de Hallen en het station de nacht hadden doorgebracht, werden nu ondergebracht in de verlaten infanteriekazerne. Ze maakten er nuttig gebruik van het ingedane voedsel voor de recruten.

Burgemeester Colaert was op zijn post en nam de nodige voorzieningen bij het naderen van de vijandige troepen. Er is verbod zich te verplaatsen per fiets, motorfiets of wagen, zelfs voorzien van een paspoort. Dit order werd aangeplakt en afgekondigd door omroeper Braem (mijn grootvader).

Volgens een andere aanplakbrief mochten de herbergen geen sterke dranken schenken.
Alle lichten dienden ook om 21u gedoofd te worden. Dit was de eerste kennismaking van de Ieperse bevolking met een verduistering. Het order werd echter goed opgevolgd daar men grote angst had voor vliegtuigen. De Ierse Benedictijnen in de St. Jacobsstraat durfden bijna geen licht maken. Hun grootste zorg was, dat de ramen aan de achterkant van hun kapel uitgaven op straat en deze van op de vestingen (richting vijand) konden worden gezien.

6 oktober 1914

Er werden nog steeds Duitsers opgemerkt rond de stad. Enkele geïsoleerde manschappen waren in de voorbije nacht reeds tot bij het station geraakt. Rond 6u 's morgens kwam dit groepje op de Vlamertingse weg, aan het H. Hart instituut. 3 Engelse mitrailleurs werden opgesteld op de Leet bij de herberg L'Industrie van Ch. Merchaert. Vluchtelingen uit Komen en Waasten kwamen aan in de stad. Ze beweerden dat Duitsers dikwijls burgers als dekking voor zich uitdrijven. Ieperse gezinnen, natuurlijk welstellende, trokken naar de zee.

Ruim 2 maanden na de Duitse inval in België stond de vijand nu voor de poorten van Ieper. Wat oorspronkelijk niet in het Duitse aanvalsplan voorzien was, werd door een samenloop van omstandigheden toch de trieste realiteit.
De wijziging van het von Schlieffen plan door von Moltke (bijlage 7), de val van Antwerpen en de terugtrekking van het Belgische leger, deed de ganse oorlogsmachine van richting veranderen en westwaarts trekken. Ieper had het onfortuinlijke lot in dit westen te liggen.

En zo brak de ochtend van 7 oktober aan...

Volgens verschillende bronnen was het een mistige oktobermorgen, een dag die mooi en rustig herfstweer beloofde.

Voor dit herfstweer zal wel niemand oog hebben gehad. De burgerwacht (pas in functie sedert 22 september) was reeds om 8 u paraat en ging postvatten aan de stadspoorten en op de vestingen tussen de Rijselpoort en de Menenpoort. Niemand kreeg nog de toelating de brug aan de kant van de Kruisstraat (nu Dikkebusseweg) over te steken. Aan de Menenpoort hadden een 30-tal gendarmen (volgens de burgemeester uit het Doornikse) een aantal verschansingen gemaakt met hooi, strooi en zakken en ook stelling genomen op het dak van een groot herenhuis (huis Van der Ghote), waardoor ze de Meenseweg goed in de gaten konden houden.

In de loop van de voormiddag brachten twee Belgische vrijwilligers een paar gewonde Ulanen binnen die zich in een hoeve aan 't Hoge verscholen hadden. Deze werden in de gendarmerie opgesloten. Rond 10u30 waren er enkele kanonschoten richting 't Hoge, Zillebeke. Men wist dat de vijand in de buurt was, maar niemand had enig concreet nieuws.

Even voor de middag kwam een landbouwer met paard en kar de Kalfvaart opgereden met de melding dat het over St. Jan zwart ziet van de Duitsers, men zag de veldkeukens roken. Ondertussen was ook een sterke groep Duitsers aan de Bascule, aan de Menenpoort aangekomen. Een estafette van de burgerwacht snelde naar de Rijselpoort om zijn makkers te melden dat zij de aftocht moeten blazen indien ze het gevaar niet willen lopen in de rug aangevallen en omsingeld te worden. Aanstonds zetten de jonge burgerwachten (waarvan ondertussen de officieren al waren verdwenen) het op een lopen, via de Maloulaan naar het tramstation, waar een op stoom staande tram hen afvoerde richting Veurne. Velen van hen staken zich te Elverdinge en Oost-Vleteren in een burgerpak, om daarna met een andere tram terug te keren naar Ieper.
.
Het is kort na de middag, rond 13u dat de eigenlijke intocht van de Duitsers een aanvang nam.

Eerst cirkelde een Duits vliegtuig laag boven de stad en wierp lichtsignalen uit. Een half uur later werden aan de Rijselpoort, vanop de "Steenen Haan" op de weg naar Komen, een granaat en een tiental shrapnels op de stad afgevuurd. De Duitse artillerie was in actie gekomen omdat ze beweging hadden gezien op de vestingmuur.

Rond 13u30 stond de markt vol met mensen die zowel angstig als nieuwsgierig zijn. Ze waren op z'n zondag uitgedost, maar ze zwegen en wachtten, als aan de grond genageld. Uit de Menenstraat kwamen opeens 6 ruiters (de voorhoede van de 14e Huzaren) de Markt opgereden, vergezeld van burgemeester Colaert, zijn zoon en een priester. De burgemeester was de aanvallers tegemoet gegaan om de stad over te geven en zich garant te stellen dat er niet zou geschoten worden. Hij had geluk dat de burgerwacht reeds het hazenpad had gekozen! Volgens de ene versie reden enkele van deze ruiters in snelle draf en op een afstand van elkaar zo voorzichtig mogelijk door de menigte heen, richting station.
Volgens een andere versie ging de roep "ze zijn daar!" als een lopend vuurtje door de menigte en was het grootse marktplein in een oogwenk leeg. Iedereen vluchtte in zijn huis of in de zijstraten.

Een andere ruiter draafde terug de weg op naar 't Hoge en kwam terug met een groep van ongeveer 200 ruiters. Aan het hoofd reden twee officieren, de ene met een blinkende helm, de andere met een grote pelsen muts.
De poorten van de stad werden met Duitse wachten bezet.

De burgemeester en de schepenen begeleidden de Duitse officieren naar het stadhuis, waar de stadskas bevattende 65.000,- BEF (een andere bron spreekt van 62.000,-), werd aangeslagen. Een der officieren vroeg de burgemeester om uitleg over de geweerschoten die eerder op de dag op hen gelost werden aan de Rijselpoort. De burgemeester zweeg over de burgerwacht en schoof de verantwoordelijkheid in de schoenen van de (ook reeds gevluchte) gendarmes.

Als de ruiters richting station vertrokken waren, kwamen in hun plaats een honderdtal wielrijders de Markt opgereden. Na een korte rustperiode ging er een gefluit door de lucht : ieder sprong te been,vatte zijn fiets en schikte zijn geweer. Nog een gefluit , twee drie krachtige bevelen en ze waren allemaal weg. Ze reden de Rijselpoort uit, kwamen langs de Menenpoort de stad terug binnen, verlieten die opnieuw langs de Diksmuidepoort om vervolgens langs de Torhoutse poort naar de stad terug te keren. Was dit om de bevolking een grotere indruk van hun getallensterkte te geven, of waren ze niet zeker van de veiligheid in de omgeving?

Na dit ietwat vreemde manoeuvre kwam dan rond 14u30 de eigenlijke, overweldigende troepenmars op gang :
het 1e Huzaren, met hun bontmutsen, opende de stoet, gevolgd door het 5e Dragonders met hun punthelmen. Deze twee eenheden, samen de 22e cavalerie brigade, staan afgebeeld op een van de weinige foto's die van de Duitse doortocht in Ieper gemaakt werd, terwijl ze met hoog opgeheven vaandel voor de Lakenhallen defileren.

Daarna volgde de 16e Brigade en de 25e Brigade (alleen vertegenwoordigd door het 23e Dragonders, daar het 24e Dragonders opdracht had gekregen in de richting van Oudenaarde te trekken).
 
"Uren na een trokken de cavalerieregimenten over de Markt, gevolgd door jagers te voet die met zware stappen en onder het zingen van marsliederen de straatstenen deden daveren. Vervolgens daagden de kanonniers op met lange slierten kanonnen, caissons en voorraadwagens. Dit machtige défilé werd besloten door een eindeloze rij auto's van de stafofficieren".

De doortocht van de troepen (in totaal ongeveer 8.000 man) duurde tot ongeveer 21u. Terwijl deze voorbijtrokken werd het terug druk op straat. Nu er geen direct gevaar meer school, durfden de mensen zich terug vertonen. Ze zagen een overweldigende wapenschouw en mannen met een indruk van ongetemde macht. Het kwam over als zagen ze een zegetocht, geen oprukken naar een slagveld. De officieren waren "als koningen zo schoon, als koningen kroonhalzen ze en zien er overmoedig uit. Men zou waarachtig gewaand hebben dat de verovering van de wereld reed geschied was, in plaats van onbegonnen".

De officieren hadden een lijst in de hand en reden de stad rond om voor hen bij de "rijkeliênshuizen" onderdak te zoeken. Lt. Gen. von Unger nam zijn intrek in een huis op de Markt tegenover de Hallen, waar hij zijn hoofdkwartier vestigt. Het gros van de troepen, ruiters, cyclisten en voetvolk werden ingekwartierd in openbare gebouwen, maar vooral bij de bevolking. De kwartiermeesters schreven met krijt op de voordeur het aantal mannen dat men te logeren kreeg. Naar het schijnt zouden een paar gewiekste burgers het aangedurfd hebben om achteraf de cijfers uit te vegen en door een kleiner aantal te vervangen!

Tegen de avond zakten de soldaten af om deze logies te betrekken. Dit was natuurlijk een enorme chaos: ze stapelden langs de gevels geperste hooi- en strooiblokken op, en vormden daarmee ook een schildwachthuisje. Ze stalden hun paarden op straat of op de trottoirs. De gehele uitgestrektheid voor de Lakenhallen stond vol paarden, evenals de binnenkoer van het Kasselrijgebouw. In de Pauwelszaal en de Delbekezaal lag het ook vol stro en wemelde het van babbelende, zingende of roepende ruiters. Een deel logeerde, met hun paarden, in de kazernes en de verschillende militaire gebouwen en op de hoeven. Scholen kregen ook een deel van het vreemde volk over de vloer. Bij de Lamotten waren een dertig ruiters met paarden ingekwartierd.

Ook het station werd bezet. Hier werden paarden in de wachtzalen gestald, ten koste van het meubilair.

Klinieken en kloosters werden niet lastig gevallen. Dit was voor hen natuurlijk een goede zaak, daar velen van hen gewonde Belgische militairen verzorgden en ze doodsbang waren voor represailles.

De troepen gedroegen zich relatief goed. Alle winkels en herbergen waren open en werden dan ook druk bezocht, vooral tabakswinkels en slagerijen waren in trek. Er werd met Duits en Belgisch geld betaald.

De soldaten werden door de burgers ook voorkomend bejegend. Een Duits officier, de heer Karl Adolf v. Bodecker, schrijft in een brief (bijlage 9) van 1974 aan een Ieperse familie, waar hij goede contacten mee heeft, het volgende : "Aus allen Schilderungen geht jedoch hervor, wie überrascht die Soldaten über die besondere Freundlichkeit der Einwohner gewesen sind. Die Geschäfte seien geöffnet gewesen, und die Verkäufer und Verkäuferinnen hätten ohne Weiteres deutsches Geld als Zahlung angenommen".

De verduistering van de stad, die enkele dagen van kracht was, werd vanavond niet toegepast. Na het invallen van de duisternis gaf de legerleiding bevel de gaslampen aan te steken.

De Ieperse bevolking tijdens deze overrompeling

Een overrompeling was wel het minste wat men kon zeggen van deze doortocht. Noch de vele geruchten, noch de verhalen konden de bevolking niet voorbereid hebben op het schouwspel dat zich nu voor hun ogen afspeelde. De enorme ontplooiing van manschappen en materieel moet iets onwezenlijks over zich hebben gehad. De trotse ruiters op hun enorme paarden, de eindeloze rijen marcherende en zingende mannen, de blinkende helmen en geweren bood hen een nooit gezien schouwspel.

Gezelle beschrijft dit, in zijn zo eigen stijl, als volgt:
 
"De straten bewogen als een gezwollen bergstroom, vol met een dikke vloed voortschuivende mannenrijen, helmen en geweren, en stortten aanhoudend hun mensengolven op het brobbelende marktplein uit; de duizenden hielen sloegen met een machtige maatslag de straatkeien, paarden trappelden en hinnikten, mannen riepen en schreeuwden bevelen uit, auto's ronkten, maar alles overstemmend ging ineens op, uit al die mannenborsten als een zwellend getij : Die Wacht am Rhein! - Lieb Vaterland magst ruhig sein! ging in dubbele partij als een monsterchorus, en er kwam een ogenblik dat de geestdrift die opwelde uit het groots gezang, over de mensenbaren zweepte als een rukwind, en uit duizenden soldatenkelen galmde Hoch! Hoch! Dreimal Hoch!

Die geestdrift pakte in de keel als sterke rook, hij was ons en de onzen vreemd, hij was ons en de onzen vijandig; leven of dood gold voor ons de intocht van die mannen - op ditzelfde ogenblik snoerde de vrees onze harten toe, en toch, terwijl we opeengedrongen stonden op het voorland, stom te schouwen, wilden wij het aan elkaar noch aan onszelf bekennen, maar we vonden het ontzegglijk groots en schoon : ons ook had de geestdrift willen pakken, maar hoe groter de krijgsmacht was die verscheen, des te zwaarder werd ons de bedreiging".

De grens tussen angst en nieuwsgierigheid was erg dun. Waar eerst het marktplein leegloopt bij het binnenkomen van de troepen, haalde de nieuwsgierigheid de mensen nadien terug uit hun huizen. De eerste familie die rechtstreeks in contact kwam met de Duitsers, was de familie Van der Ghote . Het was op hun dak dat de gendarmes zich hadden geïnstalleerd om een goede uitkijkpost te hebben over de Meenseweg. Bij het naderen van de troepen vluchtten deze gendarmes op het nippertje weg. Dit was de Duitsers niet onopgemerkt gebleven en ze vielen dan ook meteen het huis binnen. Vader Van der Ghote was thuis met 2 zonen en 3 dochters. Een huiszoeking volgde, maar alles liep goed af en er vielen geen slachtoffers. Het enige slachtoffer dat viel tijdens de inname van de stad was eerder op de dag. Toen groentenboer Henri Van Damme in zijn huis, juist buiten de Rijselpoort, samen met zijn dochtertje van zes aan het raam stond om de gebeurtenissen te volgen, werd hij in het geharrewar door de burgerwacht, die meende op de vestingen de eerste vermeende troepen te hebben waargenomen, neergeschoten. Een spijtig voorval.

Ook minder aangenaam verging het spoorwegwacht Berghman aan de Sterre. Die werd, bij de bezetting van het station, verplicht het bareel open te draaien en moest daarna, met de handen in de hoogte, de ruiters voorgaan naar het station, waar hij als dekking diende voor eventuele aanvallen.

Bij de beschieting 's morgens met schrapnels vanaf de Steenen Haan, viel een aantal loodballetjes op de speelplaats van de Lamotten. De leerlingen amuseerden zich met het verzamelen van deze balletjes

Bij de doortocht in de Meense straat, trokken de invallers voorbij het Bisschoppelijk College. De leerlingen moesten gissen wat er op straat gebeurde. Ze konden enkel maar het lawaai van de uitzonderlijke drukte horen, het getrappel van de paarden, het heen en weer lopen, het marcheren en zingen. Ze waren volledig onwetend over wat er rondom hen aan de gang was. Men kan zich afvragen hoe dit mogelijk was. Er was wel een strenge discipline, maar in zulke extreme omstandigheden nog steeds braafjes volgens de regels handelen!! Uitzonderlijk!

Waar de Duitsers, zoals eerder vermeld, hun tevredenheid uitdrukten over de medewerking van de winkeliers, is het eerder aan te nemen dat deze medewerking eerder door angst dan door vriendelijkheid in de hand werd gewerkt.

Als een "sterkgebaarde rosse kerel" een banketbakkerij binnentrok, gevolgd door nog 2 anderen, en allerlei koekjes, chocolade en pasteitjes neemt, durfde de bakker geen geld aanvaarden. Dit was wel echt de ultieme medewerking. Andere winkeliers kregen wel geld, sommige kregen (valse) opeisingsbriefjes en bij anderen werd gewoonweg gestolen en geplunderd. Staf Gillis, een beenhouwer op de Grote Markt was vlug uitverkocht. Toen er echter nog Duitsers binnenkwamen schudde de man van neen en wees naar zijn lege winkel. Aan een haak echter hing nog een grote worst. De Duitser wees op de worst, maar de arme beenhouwer schudde weer van neen. De soldaat kwam achter de toonbank, sneed de worst af en vertrok. Dit was echter een worst gevuld met zagemeel om in het uitstalraam te hangen! Deze kleine anekdote werd nadien natuurlijk uitgebreid besproken en er werd flink om gelachen.

Er werd opgemerkt dat de Duitsers veel van kinderen hielden. Misschien deden deze hen denken aan hun eigen kroost die ze hadden moeten achterlaten? De kinderen trappelden rond de mannen, raakten de paarden en rijtuigen aan.

Toen men merkte dat de inname van de stad zonder bloed en gruwel was verlopen, en men durfde herademen, viel de nacht over de stad. Veel slapen zullen de bewoners wel niet gedaan hebben, met de vreemde geluiden van buitenaf. Iedereen hield zich stil, want een onvoorzichtige stoot, een woord teveel, een gril van een bedronken soldaat kon de hel doen losbarsten en van deze nacht misschien de laatste van Ieper maken!

Donderdag 8 oktober - Exit von Hollen

Vroeg op deze mistige morgen verlieten de Duitsers reeds de stad. De cavalerie vooral via de Vlamertingseweg, het voetvolk vooral via de Dikkebusseweg. De infanteristen trekken zingend door de straten.

Als de bewoners 's morgens de straat inkeken, was al het hooi en strooi opgeruimd en weg. Enkele soldaten waren nog met kruiwagen en bezem bezig de laatste stropijltjes aan het opruimen zodat niemand had kunnen vermoeden dat troepen in de straat gebivakkeerd hadden.
Op een voordeur, waar de vorige avond een cijfer in krijt was aangebracht, had een Duits soldaat met krijt geschreven "Gute Leute". Sommige mensen die dit lazen dachten dat de soldaten daar veel leute (plezier) gemaakt hadden, tot er iemand met meer talenkennis de juiste betekenis van de woorden verklaarde! Een ander opschrift op enkele deuren was minder gezellig, en deed de opluchting om het vertrek alleen maar toenemen. Dit opschrift luidde : "Nach Gott sind wir die Meister!".

Om een veilige aftocht te garanderen werden drie gijzelaars genomen : de burgemeester, de deken en de commissaris van politie. In een personenwagen werden ze, tesamen met een klein begeleidingscommando in een vrachtwagen, tot aan de stadsgrens te Vlamertinge meegenomen. Daar wachtte Hauptman Blanck op de gijzelaars om deze onder zijn hoede te nemen tot na de volledige aftocht der troepen.

Toen de 3 mannen dan hun terugweg naar de stad mochten maken, werden zij door de heer Blanck zeer hoffelijk uitgeleide gedaan. Hij speelde voor hen op zijn trompet het afscheidslied:

"Behüt Dich Gott, es wär so schön gewesen,
Behüt Dich Gott, es hat nicht sollen sein!"


En weg waren ze

Slotbeschouwing

De Ieperse bevolking dacht dat ze de meest bewogen en onrustwekkende uren van haar leven had gekend. Nu de Duitse ruiters verdwenen waren, en voor altijd, ademde ze vrijer.

De daarop volgende weken bracht elke dag wat nieuws, de ene dag al sensationeler dan de andere.

Weldra echter begonnen aan de vier hoeken van de horizon de legers zich in beweging te zetten: bestemming Ieper en de IJzer. Dit doel was plots op de werktafels van alle generale staven geworpen. De strijdkrachten stabiliseerden zich op twee parallelle fronten en moesten elkaar ontmoeten.

Het onfortuinlijke Ieper, dat de doortocht van de Duitsers had doorstaan en zich gered dacht, lag echter aan deze frontlijn en zou dit uiteindelijk met de totale verwoesting moeten bekopen. Die "wunderbar schöne Stadt mit den herrlichen architektonischen Schönheiten, und der berühmten Tuchhalle," zoals de Duitsers haar op 7 oktober hadden gezien, was verdwenen.