Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2013/2
Door Paul Lefever
Klik hier voor deel 1 (Gidsenkroniek September 2012)
Tijdens de winter van 1914-1915 beseften de legerleiders dat gewone wapens geen beslissing konden afdwingen. Andere middelen, en liefst deze die de tegenstander nog niet had, waren nodig. Ook de gewone soldaat was de miserie van de loopgraven hartsgrondig beu. Er moest een eind aan die ellende komen, en liefst met een overwinning. Maar hoe?
In Duitsland waren er gesprekken tussen een professor in de scheikunde, Dr. Haber en de legerleiding. De opperbevelhebber, von Falkenhayn, was een voorstander van het gebruik van een door Dr. Haber voorgesteld nieuw wapen: gas. Er was echter een probleem. De Haagse Conventie, mede ondertekend door de Duitsers, verbood gebruik van gas in projectielen. Ze zochten naar argumenten om het gebruik ervan te kunnen rechtvaardigen. Gas, losgelaten uit cilinders was niet tegen de afspraken van de Conventie en deze methode was niet van die aard dat ze onnodig lijden veroorzaakte, want de werking was van korte duur. Dit gegoochel met woorden overtuigde von Falkenhayn en andere legerleiders ervan om carte blanche te geven voor de operatie.
In het geallieerdenkamp werd eveneens een kleine oorlog uitgevochten. De Britse generaal French wou zich liever terugtrekken tot rond Boulogne. Hij kreeg hierdoor de woede van de Fransen over zich heen die maar één woord kenden: “Offensive”. Uiteindelijk werden een aantal offensieven in het noorden van Frankrijk (o.a. Neuve-Chapelle) gepland en uitgevoerd, met veel slachtoffers maar geen doorbraak.
Dit sterkte de Duitsers nog meer in hun geloof dat oude methodes niets meer konden uitrichten. Ze experimenteerden verder met gas. Het zou een beperkte actie worden als aanvangsmiddel om een doorbraak te forceren. Voor von Falkenhayn zou deze gasaanval een dekmantel zijn om de troepenbewegingen naar het oosten te maskeren. De Russen waren in Galicië aan het doorbreken en het Oostelijke Front vergde troepen van het Westelijke Front. De Duitsers noemden hun aanval geen offensief, maar een verdedigingsmanoeuvre. De gewone soldaten hebben echter in een defini-tieve doorbraak geloofd. Dit blijkt uit de hardnekkigheid waarmee ze in april en mei hebben gevochten, zonder dat de nodige reserves voor handen waren. Aan het Oostfront waren reeds experimenten met gasgranaten uitgevoerd. Deze voldeden echter niet. Dit sterkte nog meer de overtuiging dat gas het best uit cilinders werd geloosd. Er was voldoende chloorgas voorhanden en er konden onmiddellijk 6.000 stalen flessen worden gevuld. Probleem hierbij was dat het gas op die manier slechts kon verspreid worden door een voldoende maar toch niet te krachtige wind die dan nog uit de juiste richting kwam. De wind moest het gas naar de vijandelijke lijnen drijven, de bezetting tijdelijk buiten gevecht stellen opdat de infanterie zou kunnen op-rukken en de stellingen veroveren. Het mocht echter niet in de eigen rangen waaien.
De wind waaide aan het westelijke front meestal uit zuidwestelijke richting. Frankrijk was daarvoor niet geschikt. Alleen de Ieperboog bleef over: het zuidelijke deel zou als beste plaats in aanmerking komen.
Albrecht von Württemberg, bevelhebber van het IVde leger, wou de eer voor zich om als eerste het gas in zijn sector te gebruiken. Hoewel Generaal von Deimling, die het zuidelijke deel van de Ieperboog onder zijn commando had, tegen het gebruik van gas was, werden de flessen in het zuidelijke deel van de Ieperboog ingebouwd. Hiervoor werden speciale troepen opgeleid, het ‘Gasregiment Peterson’ of nog ‘Stinkpioniere’.
Toen het ingraven bezig was, bleek de windrichting een spelbreker. Het waaide voortdurend uit het noorden en noordoosten. Op 15 maart werden de werkzaamheden gestopt en omdat het uitgraven te veel werk zou vragen, besloot men meteen alles te laten zoals het was en totaal opnieuw te beginnen. Alles werd naar het noorden van de boog overgebracht. Het Vrijbos in Houthulst werd als opslagplaats voor het materiaal gebruikt en een vullingsstation werd in Kortemark geïnstalleerd. Met een smalspoor werd de ganse zwik naar Poelkapellestation, Draaibank en Langewade gebracht. Vandaar werd uit veiligheidsoverwegingen op het laatste moment bij dichte duisternis, met de hulp van de infanteristen, alles in de loopgraven gedragen. Daar werden kuilen geboord; de grondwatertafel was te hoog om met een schop te graven. De loopgraven werden met elektrische waterpompen droog gehouden.
Detailkaart met de Duitse aanvangsposite van de gasaanval tussen Steenstraete en Wijdendrift (Klik op de kaart voor een grotere weergave).
Ondertussen zweeg de Duitse artillerie om geen Brits of Frans tegenvuur uit te lokken. De hele organisatie werd met ‘
Deutsche Gründlichkeit’ uitgevoerd: in amper zeven nachten werden om en bij de 6.000 flessen in de grond gestopt in de eerste loopgraven. De loden slangen werden voorlopig nog neergelaten in de loopgraaf. Ze zouden pas op het laatste moment voer de borstwering worden geplooid. De meest noordelijke batterij (20 flessen) stond ongeveer ter hoogte van de Belgische zuidelijke sector, ten noorden van de brug van Steenstraete. Hun slangen waren naar de Franse stellingen gericht.
Detailkaart met de Duitse aanvangsposite van de gasaanval tussen Wijdendrift tot over Schreiboom
Terug naar het Franse front
Tijdens de eerste weken van april (06/04/1915), als de 45ste (Algerijnse) Divisie de sector bezet, is het zeer kalm. Niemand verwacht blijkbaar een belangrijke actie of aanval.
Op 14/05/1915, op het ogenblik dat de 91ste Brigade van de 45ste Div. in de sector Langemark komt, wordt een Duitse deserteur, August Jäger van het 234ste RIR (Reserve Infanterieregiment) van de 51ste Res. Div., gevangen genomen. Hij vertelt over de grote hoeveelheid gasflessen die in de Duitse linies zijn ingegraven. Hij draagt een zakje op de borst met daarin een katoenen tampon die in een vloeistof is gedrenkt. Maar niemand neemt hem ernstig. Zelfs de hogere legerleiding denkt dat het om een afleidingsmanoeuvre gaat. Men ziet ook het verband niet tussen deze gegevens en de inlichtingen die van achter het front kwamen en meer bepaald vanuit Gent. Daar waren de Duitsers koortsachtig bezig met katoenen tampons en linnen zakjes te vervaardigen.
21/04/1915 is een mooie lentedag en het is zelfs zeer warm voor de tijd van het jaar. Alleen de Engelsen rond Hill 60, richting Zillebeke, zijn in een gevecht gewikkeld om die hoogte. De artillerie laat met tussenpozen, zoals gewoonlijk, van zich horen. Er zijn wel uitzonderlijk veel Duitse vliegtuigen in de lucht die de Franse, Canadese en Belgische stellingen overvliegen en observeren.
Om de aflossing, die tijdens de nacht van 21 op 22 april zal plaats hebben tussen de 90ste en 91ste Brigade goed te laten verlopen, verkent Kolonel Mordacq te paard het front van Elverdinge, over Boezinge tot Pilkem. De straten van Boezinge zijn nog goed berijdbaar. Een groot aantal huizen zijn wel vernield, maar Franse soldaten van het 73ste en 74ste RT (Regiment Territoriale) kuieren ertussen en vinden onderdak in de minder beschadigde woningen. Wanneer Kol. Mordacq ter hoogte van Pilkem de loopgraven wil verkennen komt hij tot de vaststelling dat er niet echt sprake is van een uitgebouwd loopgravenstelsel met verbindingsloopgraven. Dit was trouwens niet ongewoon bij het Franse leger. Hun filosofie was ‘l’attaque à outrance’ (aanvallen tot het uiterste) en als je maar met voldoende manschappen aanviel, dan geraakte je door de vijandige linies. Loopgraven dienden slechts tijdelijk in gebruik te zijn en bijgevolg was het onnodig om ze enigszins comfortabel te maken. Ze waren ondiep, met een zwakke borstwering en de schuilplaatsen beschermden meer tegen de regen dan tegen granaatsplinters. Dit was eveneens de ervaring die de Engelsen hadden toen ze Franse stellingen overnamen. Ook Duitse verslagen van o.a. het 251se RIR geven melding van dergelijke toestanden.
Tot zijn grote verbazing bemerkt Kol. Mordacq, dat er zeer veel inwoners van de gehuchten rond Pilkem nog steeds in hun huizen, of wat er nog van overblijft, wonen. Zelfs tot dicht bij de voorste linies. Ofwel zijn ze tijdens de gevechten van oktober en november gebleven, ofwel zijn ze erna teruggekeerd en doen hun normale werkzaamheden zoveel als mogelijk verder. Ze wilden van geen wijken weten. Zelfs de dag na de gasaanval, op 23 april, toen de Fransen hun commandopost wilden opzetten bij het Zwaanhof, hadden ze alle moeite om de bewoners van een huisje dicht bij het kanaal te verdrijven. Deze gingen dan maar 300 m verder naar Ieper toe een leegstaande woning betrekken.
De aflossing van 21 op 22 april van de 91ste door de 90ste Brig. verloopt bijzonder moeilijk. Het terrein is ondanks de verkenning van de vorige dag niet goed gekend en door het ontbreken van een samenhangend loopgravenstelsel komen velen aanvankelijk in een verkeerde plaats terecht. De 90ste Brig. betrekt posities vanaf de molen van Poelkapelle tot aan de weg Poelkapelle-Schreiboom. De linie loopt verder tot aan de weg Langemark-Koekuit om uiteindelijk, een 200 m verder ten westen van Langemark aansluiting te geven met het 74ste RT. Dit regiment bezet, samen met het 73ste RT de frontlijn van Langemark tot Steenstraete. Op de uiterste rechterflank sluiten de Fransen aan bij de Canadezen, die de loopgraven ten zuiden van Poelkapelle bezetten. Achter deze lijn bevindt zich het 2de bis Zouaven. Maar door verkeerde inlichtingen zitten die niet altijd op de punten waar ze moeten zitten. In plaats van de linies rond Pilkem te bezetten, betrekken ze stellingen rond de weg- en spoorwegbrug van Boezinge. De Artillerie bevindt zich ten oosten van het kanaal. Achteraf is gebleken dat dit geen goede positie was. De drie batterijen 75 mm en twee batterijen 120 mm zullen door de gasaanval verloren gaan.
22 april begint als een mooie lentedag. De geallieerde vliegtuigen profiteren van de klare lucht om verkenningen boven de vijandelijke linies uit te voeren. Ze merken niets bijzonders. Alleen is er wat activiteit achter de linies en in het bos van Houthulst marcheren enkele kolonnes soldaten die zich proberen te verbergen voor de vliegtuigen. Behalve dat is er niets om zich ongerust over te maken. Later op de dag is er een hevig bombardement op Ieper en op de wegen er rond. Dit duurt echter niet lang en alles wordt weer stil.
’s Namiddags rond 15u verkent één Frans vliegtuig de Duitse stellingen rond Langemark. Hij wordt onmiddellijk onthaald op een geweldig luchtafweergeschut. De piloot is verwonderd dat één vliegtuig zo een afweervuur aantrekt. Achteraf is gebleken dat de Duitsers bezig waren met hun voorbereidingen voor de gasaanval en dat de troepenbewegingen moesten verborgen blijven.
Om 17.20u maakt Kolonel Mordacq zich klaar om opnieuw de linies te inspecteren. Hij staat op het punt te vertrekken als hij een telefoon krijgt van de commandant van de voorste eenheden. Deze schreeuwt vol paniek en soms moeilijk te verstaan, dat hij hevig aangevallen wordt, dat een gele wolk vanuit de Duitse linies op hem en het hele front afkomt en dat soldaten zich al vechtend terugtrekken en velen onder hen stikkend neervallen. Aanvankelijk denkt men met een paniekaanval te maken te hebben. Maar al vlug hoort men hevig geweer- en artillerievuur. Men is in elk geval overtuigd dat er iets gaande is en dat dit een regelrechte aanval is. Onmiddellijk komen gelijkaardige berichten binnen. De volledige linie en de achterliggende reservestellingen worden door de Duitsers onder vuur genomen. Ofwel stikken de soldaten, ofwel worden ze door ontploffende obussen uiteen gereten. In de sector van de 87ste DT, vanaf Steenstraete, worden de Territorialen van het 73ste en 74ste Reg. meteen overweldigd en ze vluchten naar de bruggen van Steenstraete en Boezinge. Bij de brug van Steenstraete was de werking van het gas minder erg en de Duitsers ondervinden daar meer tegenstand. Tegen de avond echter naderen ze Lizerne en stoten door naar de Ieperlee. Langs de Ieperlee en op de linkerzijde van het kanaal hadden de Belgen een goed loopgravenstelsel met drie verdedigingslijnen in de diepte uitgebouwd, onderling verbonden door verbindingsloopgraven. Toen de Duitsers de brug overkwamen richting Lizerne, zetten de Belgen langs een verbindingsloopgraaf onmiddellijk een verdedigingslinie op die de Duitsers verhinderde om verder door te stoten en zo achter de Belgische linies te komen.
De artillerie die langs het kanaal stond opgesteld opent onmiddellijk het vuur op de aanvallers, maar ze raken vlug door hun munitie en moeten hun stukken in de handen van de Duitsers achterlaten. De meesten worden gevangen genomen. Er wordt onmiddellijk de hulp ingeroepen van alle beschikbare bataljons van de 90ste en 91ste brigade. Zowel Algerijnse als Territoriale soldaten trekken zich massaal terug. De geur van het chloorgas is op 300 à 400 m van Boezinge waar te nemen. De neus, de ogen en de keel worden hevig geprikkeld en de ademhaling wordt moeilijk. Paarden weigeren nog verder te galopperen of zelfs te draven. In Boezinge speelt zich een groot drama af. Soldaten komen het dorp binnen gestrompeld, de kleren open, zonder wapens, roepend en tierend. Sommigen spuwen bloed. Anderen rollen over de grond en doen moeite om toch maar lucht te krijgen. In de vorige veldslagen hadden zich dramatische taferelen afgespeeld. Maar dit was nog erger dan het ‘Inferno’ van Dante. Niet alleen in Boezinge, maar langs beide zijden van het kanaal, speelden zich dezelfde taferelen af.
Zoals reeds eerder vermeld waren een paar compagnies van het 2de bis Zouaven in de verkeerde stellingen terecht gekomen. Dit bleek nu een geluk met een ongeluk te zijn. Met de hulp van een sectie genie, een peloton van het 7de Zouaven en alle soldaten die nog enigszins in staat waren om te vechten, organiseerden ze zo goed en zo kwaad als mogelijk, de verdediging van de brugovergangen. Omdat men vreesde dat de Duitsers de bruggen zouden innemen en zo doorstoten tot Boezinge en verder naar Ieper, heeft men overwogen om de bruggen op te blazen. Uiteindelijk heeft men daarvan afgezien.
Allerlei en meestal tegenstrijdige en achterhaalde rapporten, kwamen bij de legerleiding en men wist in eerste instantie niet altijd hoe gepast te reageren. Feit was dat de toestand zeer chaotisch en ernstig was. Een aantal commandanten ter plaatse namen initiatieven die voor hen het beste leken. De Duitsers waren ongeveer 5 km in de geallieerde linies doorgedrongen en de Canadezen op rechts ontplooiden hun troepen in die mate dat ze, bij een verdere Duitse doorstoot, niet samen met de Britse eenheden zouden afgesneden worden. Er werden tegenaanvallen opgezet door de Fransen in samenwerking met de Canadezen en alle mogelijke eenheden die konden aangevoerd worden. Deze hadden, doordat de tijd er niet was om ze goed voor te bereiden, over het algemeen weinig resultaat. Alleen kostten deze veel slachtoffers. Maar een zaak is zeker: ze lieten de Duitsers de indruk dat de tegenstand niet gebroken was. En ondertussen werd er tijd gewonnen en konden overal reserves worden aangevoerd om de gaten in het front, zij het dan zeer dun bezet, te dichten.
De volgende dag, 23 april, gaat de slag verder. Er worden aan beide kanten geen noemenswaardige successen of vorderingen behaald. Op het einde van de dag valt de strijd stil en eindigt de ‘Slag om ’s Graventafel’ zoals het eerste deel van de 2de Slag om Ieper wordt genoemd. Hiermee eindigt dit deel van het verhaal.
Maar het verhaal van de slag gaat in wijzerzin verder langs de toenmalige Ieperboog. Van 24 april tot 3 mei woedt de slag in alle hevigheid, en weer met gaslozing rond St.-Juliaan. Deze slag wordt dan ook de ‘Slag om St. Juliaan’ genoemd. Na een pauze van 4 dagen begint men op 8 mei opnieuw met de ‘Slag om de Frezenberg’ die pas op 13 mei zal eindigen. Ten slotte wordt op 24 en 25 mei, de ‘Slag van Bellewaarde’ gestreden. Gedurende die hele periode wordt de Ieperboog beetje bij beetje ingekrompen en krijgt ze in deze omgeving haar vorm die ze behoudt tot 31 juli 1917.
Wat het aantal slachtoffers over de periode van 22 april tot eind mei betreft, bestaat geen eensgezindheid. Om toch een idee van de omvang van deze slag in slachtoffers uit te drukken, wil ik een paar cijfers noemen.
Aan Britse zijde (Engelsen, Canadezen en Indiërs) mag men spreken van ongeveer 59.575 slachtoffers. Hiervan zijn er ongeveer 10.500 gesneuveld, 30.900 gewonden en 16.200 vermisten. Aan Duitse zijde zouden 45.560 slachtoffers zijn gevallen, waaronder 7.900 doden, 30.750 gewonden en 6.900 vermisten. Daarbij zouden nog eens 10.000 Fransen en 1.530 Belgische slachtoffers moeten geteld worden. In totaal heeft de slag ongeveer een 116.300 slachtoffers gemaakt, en dat in een tijdspanne van 40 dagen. Of een gemiddelde van 2.900 per dag.
Gepubliceerd op WO1.be op 20/04/2020.