DE MEDISCHE VERZORGING
Net zo min als de legeroverheid voldoende voorbereid is op de oorlog, is de gezondheidsdienst van het leger bij de aanvang voorzien op de opvang en verzorging van de vele zieken en gekwetsten.
Ook het Rode Kruis, dat in oorlogssituaties bijstand moet verlenen aan de gezondheidsdienst van het leger, heeft met hetzelfde probleem te kampen.
Bij het begin van de oorlog kunnen de medische diensten van Oostende nauwelijks alle gekwetsten opvangen, die vanuit het binnenland naar Engeland geëvacueerd moeten worden. Vele zieken en gewonden blijven dan ook in het bezet gebied achter en worden krijgsgevangen genomen. Anderen worden met een sanitaire trein, speciaal voor het vervoer van gekwetsten, naar Duinkerke overgebracht.
Tijdens de eerste maanden van de oorlog zijn de basishospitalen in Noord-Frankrijk in de buurt van Calais gesitueerd. De sanitaire treinen maken gebruik van de bestaande spoorlijn (o.a. Adinkerke-Calais) als de oorlogsomstandigheden en de grote drukte het toelaten.
Na de Slag aan de IJzer stabiliseert het front zich en is er gelegenheid om de medische hulp te organiseren. Geleidelijk aan wordt een heel evacuatiesysteem uitgebouwd. Er bestaan twee grote circuits: is de patiënt zwaar gekwetst en moet hij geopereerd worden, dan wordt hij zo snel mogelijk naar een fronthospitaal overgebracht. Anders gaat de gekwetste naar het evacuatiehospitaal in Adinkerke of eventueel naar een fronthospitaal. Vanuit Adinkerke kunnen zij naar Noord-Frankrijk of Engeland worden overgebracht voor verder herstel.
De gezondheidsdienst van het leger zelf beschikt in 1914 over twee fronthospitalen. Aanvankelijk wordt het Sint-Janshospitaal van Veurne uitgebreid met een chirurgische afdeling. Vanaf oktober is het ‘Belgian Field Hospital’ in Veurne operationeel onder Britse vlag en wordt het versterkt met de ‘Munro's Ambulance Flying Corps’. In 1915 wordt het door de Belgen overgenomen en verhuist het korte tijd later naar het rustoord de ‘Clep’ te Hoogstade, waar de Gentse chirurg Ch. Willems de leiding neemt.
Vanaf april 1915 is het ‘Hópital Militaire Belge’ in Adinkerke in de ‘Villa Cabour’ werkzaam. Van dit grote hospitaalcomplex, opgericht in de binnenduinen, met 19 paviljoenen en een capaciteit van 500 bedden zijn op vandaag praktisch alle sporen uitgewist, ofwel zijn zij bedolven onder het zand.
Adinkerke behoudt zijn medische afdeling voor besmettelijke ziekten. Van zodra men veronderstelt, dat de frontlijn meer naar het zuiden zal verlegd worden, verhuist de chirurgische afdeling in 1917 naar Beveren-aan-de-IJzer, een ander modelhospitaal.
Dit is reeds vanaf 1916 in werking. Ook te Adinkerke bestaat er een evacuatiehospitaal, opgericht in 1914, dat vanaf 1915 zij aan zij functioneert met een Franse eenheid. Zoals uit het verdere verhaal zal blijken, verloopt de samenwerking tussen het Rode Kruis en de Gezondheidsdienst van het Leger niet altijd even vlot.
Eén van de vooraanstaande figuren van het Rode Kruis en persoonlijke vriend van het koningspaar is dokter Antoine Depage.
Hij is professor aan de Vrije Universiteit Brussel en bij het begin van de oorlog hoofd van het militair hospitaal te Calais. Op vraag van de koning en de koningin zal hij in december 1914 een hospitaal installeren in De Panne. Hij geniet daarbij uitgebreide internationale steun, wat hem toelaat praktisch autonoom te werken. Het hospitaal wordt ondergebracht in het hotel ‘L’Océan’ aan de zeedijk. Al vlug worden een aantal houten barakken toegevoegd om de toevoer van slachtoffers op te vangen. Het heeft een capaciteit van 1200 bedden oplopend tot 1800 en beschikt over 12 operatietafels. Het hospitaal wordt geleid als een semi-universitaire kliniek, waar op het einde van de oorlog studenten in de geneeskunde hun examen via middenjury kunnen afleggen. Tegelijkertijd wordt er dankbaar gebruik gemaakt van hun diensten. Depage is een groot organisator en een uitstekend geneesheer, hij is mee bepalend voor het imago van de gezondheidszorg in de Eerste Wereldoorlog. Meer dan eens weigert hij zijn opdrachtgever het Rode Kruis of de legerleiding te gehoorzamen. Ook weigert hij lange tijd een volledig legeruniform te dragen.
Het ‘Legerhospitaal l'Océan’ in Vinkem
In de zomer van 1917 denkt men eraan om een deel van het ‘Legerhospitaal L’Océan’ over te brengen naar Vinkem. De Britse troepen zijn aangekomen in De Panne. Het hospitaal L’Océan wordt door de Duitsers onder vuur genomen en een deel van het voorraadmagazijn wordt vernietigd. Nabij de hoeve De Torrelen in Vinkem-Wulveringem wordt dan ook een reusachtig tentenhospitaal opgericht, dat later wordt vervangen door stenen gebouwen. Het ligt op 14 km van het front en heeft gelukkig wat minder van de Duitse aanvallen te lijden dan dit van De Panne. Het zal pas definitief afgewerkt zijn bij de wapenstilstand van november 1918. Sommige bronnen spreken van een capaciteit van 1500 bedden, andere van 3000.
Dokter Depage, die ook hier aan het hoofd staat, verblijft in de kasteelhoeve De Torrelen.
Het nieuwe hospitaal is vooral gespecialiseerd in thorax en abdominale operaties. Het centrale paviljoen dat is opgetrokken uit duurzame materialen, heeft twee vleugels, die elk 400 meter lang zijn. Talrijke paviljoenen komen uit op de eerste vleugel, waar een grote drukte heerst en die schertsend ‘Boulevard Anspach’ wordt genoemd. Volgens het personeel heeft het geheel iets weg van een tentoonstellingsruimte of een beurs, met een hoek die nooit afgewerkt is. Het comfort voor het personeel blijft beperkt. De temperaturen lopen hoog op onder de plaatijzeren daken, op sommige momenten is er eveneens ernstig watertekort. Ondanks de inconveniënten functioneert het ziekenhuis meestal op volle toeren.
Door het toenemende gevaar van een Duits offensief in augustus 1918, beslist de legerleiding dat zowel l'Océan De Panne als Vinkem moet worden teruggebracht tot een capaciteit van 200 bedden en een staf van 20 mensen. Dokter Depage is niet bereid dit bevel te aanvaarden. Andere hospitalen, waaronder het hospitaal van Hoogstade en Beveren volgen het bevel op, een deel van hun paviljoenen wordt afgebroken en ze behouden nog slechts een beperkte opnamecapaciteit.
Ook in de streek van Vinkem nemen de luchtbombardementen toe en op enkele meters van de paviljoenen slaan er zelfs enkele bommen in. Op 12 september wordt Depage nogmaals verzocht zijn materieel naar het achterliggende gebied te brengen. Merkwaardig genoeg gebeurt het tegendeel, alleen de panelen van de niet opgebouwde paviljoenen worden weggehaald en allerlei nieuw materieel komt toe. Het aantal personeelsleden neemt toe en er komt zelfs een spoorlijn, die een snellere verbinding met het achterland moet mogelijk maken. L'Océan groeit uit tot een groot hospitaal dat tijdens het laatste offensief het grootste aantal gekwetsten kan verzorgen. De halsstarrigheid van dokter Depage heeft in dit geval zijn vruchten afgeworpen. Bij een eventuele Duitse doorbraak zouden er echter heel wat mensen in de verkeerde handen terechtgekomen zijn.
Na de bevrijding zijn de paviljoenen van dit hospitaal opnieuw gebruikt, om er een hospitaal in Brussel mee te bouwen.
De grote legerhospitalen zijn echter niet mobiel en moeten in feite als hospitalen gelegen achter het front beschouwd worden.
(Bron: Catalogus ‘Naamstenen 1914-1918’, Provincie West-Vlaanderen 1988)