Artikel overgenomen uit 'Westland Gidsenkroniek', jaargang 2012, nr. 4, Tijdschrift van de West-Vlaamse Gidsenkring Ieper-Poperinge-Westland
Auteur: Geert Delbecque
Wie via de A19 de Westhoek binnenrijdt, merkt dit onmiddellijk aan het landschap. Even voorbij de afrit Beselare/Wervik snijdt de weg zich door een heuvelrug. Deze hoogtes zijn met bossen begroeid. Links ligt het Nonnenbos dat helaas grotendeels met vakantiehuisjes is volgebouwd. Gelukkig bevindt zich rechts een bos waar het nog heerlijk wandelen is. Het Polygoonbos blijkt bovendien een rijke en boeiende geschiedenis te hebben.
Een rivier wordt een heuvelrug
De hoogte waarop het Polygoonbos ligt, behoort tot de Midden-West-Vlaamse Heuvelrug. Als een omgekeerde S slingert deze zich door het landschap van Zuid-West-Vlaanderen. Vanaf Wijtschate lopen de hellingen over Hollebeke, Zillebeke, Geluveld, Zonnebeke, Passendale en Westrozebeke, om uit te deinen ten westen van Staden. Schommelt de hoogte van Polygoon tussen de 47 en 57 meter, dan bereikt die in Wijtschate zelfs bijna 90 meter. De toppen van de rug vormen meestal een hoogteplateau.
Deze Midden-West-Vlaamse Heuvelrug is het resultaat van reliëfinversie. Dat betekent dat de plaatsen die vroeger het laagst lagen, nu de hoogste zijn. Door de botsing van het Afrikaanse continent met het Europese werden niet alleen de Alpen de hoogte ingestuwd, maar kreeg ook Noord-Frankrijk een flinke duw de hoogte in. Bovendien bevond de zeespiegel zich toen heel wat lager ten gevolge van een IJstijd. Door de grotere hoogteverschillen kon zich hier 1,7 miljoen jaar geleden een rivier ontwikkelen die met haar grote kracht heel wat materiaal vanuit de Noord-Franse krijtbodems kon meesleuren. Dit materiaal bestond vooral uit zand, grind en silexstenen.
Daar de bedding van deze oerrivier zich al eens verlegde, ontstond een brede strook met zandbanken en grind- en silexsteenlagen. Vaak waren die tientallen meters dik. Toen de rivier uiteindelijk verdween, bleven deze lagen achter in het landschap. Deze harde materialen zullen de onderliggende bodems beschermen tegen de erosie die het landschap zal ondergaan. Uiteindelijk komt de oude rivierbedding met zijn beschermende korst boven het landschap te liggen. Deze heuvelkam vormt nu de waterscheidingslijn tussen het stroomgebied van de IJzer en dat van het Leie-Scheldebekken.
Tegenwoordig is de bodem in het bos nog steeds heel zanderig en vind je overal silexstenen. Deze knolvormige stenen vinden hun oorsprong in de Noord-Franse krijtheuvels. Ze bestaan uit siliciumdioxide en chemisch gebonden water. Deze silexstenen worden ook vuurstenen genoemd. Door twee stenen met een harde slag tegen elkaar te slaan, kunnen er vonken ontstaan. In de prehistorie, meer bepaald de steentijd, leverde het bewerken van deze stenen een resem werktuigen en wapens op. De prehistorische mens, zoals de neanderthaler en de cro-magnonmens, voorzag zich zo van onder andere schrapers, messen, hakbijlen en pijlpunten. De dikke lagen silexstenen en grind werden in recentere eeuwen ook ontgonnen. Het was ideaal bouwmateriaal en werd veel gebruikt voor de aanleg van wegen. Dat gold ook voor de zandlagen. Tot voor de Eerste Wereldoorlog zou er in het bos een zandwinningsgroeve geweest zijn.
Een groot oerbos
Op het einde van de laatste IJstijd, ongeveer 13.000 jaar geleden, was het landschap in deze streek een grote barre, kale vlakte die te vergelijken was met de huidige toendra. Met het opwarmen van het klimaat kregen bomen een kans om hier opnieuw te groeien. Enkele duizenden jaren later was West-Europa bedekt met een dik oerbos.
Dit oerbos was niet te vergelijken met de bossen die we tegenwoordig in de Westhoek terugvinden. Jonge en oude bomen groeiden door elkaar. Dood hout bleef liggen en daartussen groeiden nog eens heel wat struiken. Waterlopen kronkelden tussen de bomen met hier en daar een moeras. In dit uitgestrekte woud waren ook open stukken graasland terug te vinden. Die werden in stand gehouden door grote kuddes grazers. Wisenten, de Europese bizons, begraasden de drogere delen, terwijl de oeros, tegenwoordig uitgestorven, zich vooral in de natte gebieden ophield. Bij de andere grazers vinden we vele hertensoorten en zwijnen. Deze dieren trokken op hun beurt grote roofdieren aan zoals beren, wolven en lynxen. Naast deze grote dieren en bomen bood dit woud natuurlijk ook een grote diversiteit aan kleinere soorten dieren en planten.
De ontbossing
Deze grote verscheidenheid aan soorten was een ideaal gebied voor de eerste jagers-verzamelaars. In de loop van de jaren dunden onze voorouders het wildbestand in het bos flink uit; sommige soorten verdwenen zelfs volledig. Zo'n 5000 jaar geleden ging de mens aan landbouw doen. Hiervoor werden op kleine schaal stukjes bos ontgonnen. In onze streken gebeurde een eerste grote ontbossing ten tijde van de Kelten en vooral tijdens de Gallo-Romeinse periode. Steden, dorpen en gehuchten ontstonden en werden verbonden met een eerste netwerk van heirbanen en paden.
De vroege middeleeuwen, een periode van invallen, zwak bestuur en chaos, kenden een bevolkingsafname, wat het bos opnieuw de kans gaf om zich uit te breiden.
Vanaf de 9de eeuw begint de grote ontbossing in onze streek. Die valt niet toevallig samen met de groei van de bevolking. Zo zal Ieper van een kleine nederzetting in de 10de eeuw uitgroeien tot een grote stad van ongeveer 40.000 inwoners in de 13de eeuw. Door de bevolkingstoename zijn er landbouwgronden nodig. Die worden beschikbaar door de massale ontginning van het bos.
In de streek zullen twee abdijen een belangrijke rol spelen bij de exploitatie van het bos. Enerzijds was er de Augustijnenabdij in Zonnebeke en anderzijds de Benedictinessenabdij van de 'Nonnenbossche'. Beide abdijen konden hun grondgebied voortdurend uitbreiden door regelmatige schenkingen. Ook grote stukken bosgebied behoorden tot deze bezittingen.
Naast landbouwgrond leverde de ontginning van het bos natuurlijk ook hout op. Hoogstambomen als de eik werden gebruikt bij de constructie van gebouwen. Middelhout was een mengeling van hakhout en opgaande bomen. Het werd vooral gebruikt als ambachtshout (meubelen, gebruiksvoorwerpen, karren, …) en als bouwhout (palen, planken, …).
In de 11de eeuw valt het eens zo grote uitgestrekte woud uiteen in een aantal, nog steeds aanzienlijke, bosgebieden. Voor ons verhaal is vooral het 'Dickebusch', dat toen nog 13.000 hectare groot was, belangrijk. Dit bosareaal strekte zich uit van Passendale in het noorden, liep over het grondgebied van o.a. Zonnebeke, Geluveld, Zillebeke, Hollebeke en Dikkebus, tot het huidige Heuvelland in het zuiden. Vanaf de 13de eeuw was ook dit grote uitgestrekte woud door de voortdurende kaalslag uiteengevallen in een aantal kleinere bossen.
In de 14de eeuw was de grote economische bloei in Vlaanderen voorbij. Hierdoor kwam er een einde aan de massale ontbossing. Dit betekende echter niet dat de bossen met rust gelaten werden. Door de uitputting van de turfvoorraden werd nu massaal brandhout gehakt. Het vee werd de bossen ingedreven voor begrazing. Dat leidde in veel gevallen tot een degradatie van het woud tot wastines of heidevelden met hier en daar nog een boom. Dat gold ook voor het gebied dat nu het Polygoonbos is. De naam het 'Veld' werd daarom vroeger ook al eens gebruikt voor het huidige bos. Zowel ten noordoosten als ten zuiden van het bos is er een 'Veldhoek'.
Vanaf het einde van de 18de eeuw worden opnieuw heel wat percelen omgezet in landbouwgrond. De Franse revolutionairen doeken de Augustijnenabdij van Zonnebeke en de Nonnebossenabdij op en nemen hun bezittingen in beslag. De gronden worden openbaar verkocht. Zo'n 331 hectare heide- en bosgrond wordt niet verkocht. Dit zijn vooral de hoger gelegen zanderige gronden, dus niet zo vruchtbare percelen. Tijdens de Hollandse periode (1815-1830) gaan de Nederlanders de percelen opnieuw te koop aanbieden, omwille van de gestegen prijzen van de landbouwgrond. Daartoe wordt het gebied verkaveld in vijf loten. Een lot van bijna 70 hectare geraakt niet verkocht. Dit lot zal het uiteindelijke Polygoonbos worden.
Van 'den Doel' tot paardenrenbaan
Dat dit perceel onverkocht bleef en dus staatsbos bleef, is niet zo verwonderlijk gezien de zanderige bodem die bovendien vele stenen bevat. Als militair oefenterrein voldeed het echter perfect. Precies deze functie kreeg het tijdens de Hollandse periode. Het Nederlandse garnizoen dat in Ieper gelegerd was, kwam hier geregeld oefenen. In 1829 dook voor een eerste maal de naam 'Polygone' op in het kadasterplan. Een polygoon is een veelhoek. Het woord wordt ook veel gebruikt om een militair oefenterrein aan te duiden, bijvoorbeeld in het Franse 'polygone de tir'.
Na de Belgische onafhankelijkheid bleef het terrein in dienst als exercitieveld. Het Ieperse garnizoen, Belgisch vanaf 1830, gebruikte onder meer de noordoostelijke hoek als schietstand. Deze schietoefeningen veroorzaakten echter heel wat klachten bij de buurtbewoners van onder andere de Veldhoek, ten noordoosten van het bos. De kogels sloegen onder meer in, in de gevel van de herberg 'De Oude Meerlaan'. Om aan de klachten tegemoet te komen, wierp het Belgische leger in de noordoostelijke hoek van het bos een aarden wal of 'butte' op. Deze aarden heuvel was enkele tientallen meters lang en 6 à 7 meter hoog, en moest de kogels die op de doelen werden afgevuurd opvangen. Achter deze doelheuvel ligt nog steeds de put waar de aarde uit gewonnen werd. Met 'den Doel' wordt door de plaatselijke bewoners nog steeds het Polygoonbos aangeduid.
Vanaf 1847 werd de rijschool van de Belgische cavalerie naar Ieper verplaatst. Rond die tijd werden in het bos een aantal dreven aangelegd en werd het met dennen beplant. In 1874 werd een ovalen paardenrenbaan aangelegd van 450 meter lang en 157 meter breed. De buitenste ring van de renbaan was een hindernissen-parcours met onder andere hagen en een waterbak. Op de binnenste ring waren geen hindernissen; hij diende voor paardenwedrennen. Op het binnenplein bevonden zich opnieuw een aantal hindernissen, met onder meer een muur en een dubbele muur. Een 25 meter brede doeldreef werd aangelegd vanaf de zuidwestelijke hoek van het bos naar de renbaan. Deze dreef was afgezet met rododendrons.
Jaarlijks waren er op een zondag in mei of juni demonstraties en wedstrijden met Belgische en buitenlandse ruiters. Het was een feestelijk gebeuren, waar heel wat volk uit de omgeving op afkwam. Het hoogtepunt van de dag was een spectaculaire crosscountrywedstrijd. Na de start in de Doeldreef moesten de hindernissen op de buitenbaan en het binnenplein genomen worden, waarna de ruiters over de doelheuvel moesten en door de doelput, om daarna langs de rand van het bos opnieuw de Doeldreef in te duiken, het parcours een tweede maal af te leggen en te finishen.
De Grote Oorlog en het Polygoonbos
Wanneer de oorlogsdreiging concreet wordt, verlaten de Belgische cavaleristen Ieper op 1 augustus 1914 om zich bij het veldleger te voegen. De eerste paar maanden van de oorlog blijft het rustig in de zuidelijke Westhoek. Er zijn enkele schermutselingen tussen Duitse cavaleristen enerzijds en/of Belgische gendarmen of Burgerwacht anderzijds.
Pas vanaf half oktober arriveren grote Britse en Franse eenheden in het Ieperse. Op 20 oktober breken gevechten uit met het Duitse 4de leger, dat vanuit het oosten probeert op te rukken naar de Franse kanaalhavens. De heuvelrug ten oosten van Ieper, waarop ook het Polygoonbos ligt, wordt het strijdtoneel. De Duitsers proberen ten koste van alles door deze hoogtes heen te breken, Ieper in te nemen en door te stoten naar de kust. De Britten en Fransen proberen met alle middelen om dit te beletten. In de loop van deze Eerste Slag bij Ieper lukt het de Duitsers wel om een deel van de heuvelrug te veroveren, onder andere Geluveld, maar ze slagen er niet in door te stoten. Tijdens deze fase van de strijd ontstaat de gekende Ieperboog.
Tijdens deze eerste slag lukt het de Duitsers een paar maal om Polygoonbos binnen te dringen, maar ze worden telkens door Britse troepen verdreven, soms met de hulp van de Fransen. Op 11 november 1914 vinden er in en om de zuidwestelijke punt van het bos hevige gevechten plaats tussen de Pruisische Garde en Schotse troepen van het Black Watch Regiment. De soldaten uit de Schotse hooglanden slagen erin deze Duitse elitetroepen te stoppen. Gedurende de rest van de oorlog wordt deze plaats 'Black Watch Corner' genoemd.
Tijdens de eerste oorlogswinter wordt het bos, en eigenlijk de volledige Ieperboog, door Franse eenheden bezet. De Fransen leggen primitieve stellingen aan in en rond het bos. In de doelheuvel worden schuilplaatsen gegraven.
Begin april 1915 worden de stellingen overgenomen door Canadezen. Lang zal dit niet duren, want het bos wordt begin mei ontruimd. Door de Duitse aanvallen vanaf 22 april in het noorden van de Ieperboog, waarbij voor het eerst op grote schaal gas wordt ingezet, dreigt een omsingeling van de troepen in de vooruitgeschoven centrale posities van de Ieperboog. Daarop beslist het Britse opperbevel om zijn troepen terug te trekken op posities die dichter bij Ieper liggen. De Duitse eenheden veroveren daarop vrijwel zonder slag of stoot het bos en een groot deel van de hoger gelegen gebieden rond Ieper.
De periode van zomer 1915 tot zomer 1917 staat voor het Ieperse front bekend als 'rustig'. Desondanks vallen door dagelijkse beschietingen, patrouilles, sluipschutters, ongelukken en dergelijke toch heel wat slachtoffers. De stellingen worden aan beide zijden uitgebouwd, maar het zijn vooral de Duitsers die er werk van maken. Zo worden ook hun posities in en rond Polygoonbos versterkt en uitgewerkt. Bunkers in het bos zijn hiervan nog steeds de getuigen. Een Duitse begraafplaats wordt aangelegd langs de rand van het bos en een smalspoor voor de bevoorrading dwarst het bos. In de 'butte' worden de eerdere Franse schuilplaatsen verder uitgebouwd.
Bij de verschrikkelijke Derde Slag bij Ieper zal het bos volledig vernietigd worden door de artilleriebeschietingen en door Australische troepen heroverd worden.
Tijdens de winter van 1917-1918 worden de stellingen ingenomen door de Nieuw-Zeelandse divisie. Van de Kiwi's, zoals de soldaten van de eilandenstaat genoemd worden, zijn ook vandaag nog sporen terug te vinden in het bos. Polygon Wood Cemetery werd door deze troepen in gebruik genomen en in het bos zijn nog een paar betonnen schuilplaatsen te zien die toen werden aangelegd. Er is ook het New Zealand Memorial.
Onder druk van de Duitse voorjaarsoffensieven in 1918 zullen de Britten Polygon Wood en de meeste van hun posities in de Ieperboog opnieuw moeten prijsgeven. Uiteindelijk zullen de resten van het bos definitief in Britse handen vallen op 28 september 1918, de eerste dag van het Bevrijdingsoffensief.
Na de oorlog: de heraanleg van het bos
Het bos was na de oorlog één groot kraterveld met hier en daar de resten van boomstronken. Het gebied lag vol schroot, onontplofte granaten en munitie. Graven en menselijke resten lagen her en der over het gebied verspreid. De 'butte' vormde een pokdalige getuigenis van de gevechten.
De opruiming begon nog tijdens de laatste weken van de oorlog. Duitse krijgsgevangen moesten het werk aanvatten, later werden ook Chinese arbeiders bij de opruimingswerken betrokken. De kraters werden gedempt, het schroot opgeruimd en langs de Lotegatstraat werden vernietigingsputten aangelegd, waarin de achtergebleven munitie en granaten vernietigd werden. De vele Duitse bunkers werden opgeblazen en het schroot werd zo goed mogelijk gerecupereerd.
De Imperial War Graves Commission besliste om aan de voet van de doelheuvel een verzamelbegraafplaats aan te leggen voor de vele verspreide graven in het gebied. Dit werd
Buttes New British Cemetery.
Polygon Wood Cemetery werd behouden en aangelegd.
Al in het begin van de jaren 1920 werd het bos heraangelegd. Vooral dennen werden aangeplant. Helaas werd het bos tijdens de Tweede Wereldoorlog opnieuw grotendeels gekapt door de Duitsers, die de jonge boomstammen gebruikten voor de aanleg van versperringen, onder andere de zogenaamde 'Rommelasperges'. Deze obstakels waren gericht tegen luchtlandingstroepen. Na deze tweede wereldbrand volgde een nieuwe aanplanting van voornamelijk dennen. Een enkel perceel kreeg loofbomen.
Eind jaren 1960 werd het bos opengesteld voor het publiek. De dennenbomen werden en worden bij herbebossingen zoveel mogelijk vervangen door loofhout (eik en beuk). Door uitdunning wil men bereiken dat er een meer gemengd bos van oude en jonge bomen ontstaat. In de lengte-dreven kapt men tegenwoordig de dreefbomen. Hierdoor en door het zorgen voor open plekken in het bos kan het licht beter doordringen tot op de bodem. Zo ontstaat toch weer meer biodiversiteit in het bos en wordt het een stuk aantrekkelijker voor de bezoekers, de dieren en de planten.
Bronnen:
- Filip Boury, 'Hout, goud waard?', in: Open Monumentendag 11 september 2005, Ieper, 2005, p. 2-5
- André Deseyne, Den Doel, Zonnebeke, 1993, passim
- Lieven Stubbe, Ieper en de Ieperboog: een stad in een landschap met geschiedenis: syllabus, Ieper, 2010, passim
- Guido Tack, Paul Van den Bremt en Martin Hermy, Bossen van Vlaanderen: een historische ecologie, Leuven, 1993, passim
Gepubliceerd 30/12/2012.