De Duitse militaire begraafplaats in Langemark
(Volgend artikel werd ook gepubliceerd in de brochure 2007 van de Vierdaagse van de IJzer).

Heel wat Belgische gemeenten telden na de Eerste Wereldoorlog Duitse soldatengraven. Deze werden samengebracht op Duitse militaire begraafplaatsen of ze bleven op perken op burgerlijke of geallieerde militaire begraafplaatsen.

Vanzelfsprekend lag het grootste aantal graven en begraafplaatsen in de Westhoek. Zo waren op het grondgebied van Langemark-Poelkapelle alleen al meer dan 40 Duitse begraafplaatsen. Eén ervan was deze in de Klerkenstraat, gekend als 'Langemarck-Nord', ‘Deutscher Soldatenfriedhof Nr. 123' of later ‘Studentenfriedhof’.



Deze begraafplaats zou reeds in oktober 1914 ontstaan zijn als een vermoedelijk Franse begraafplaats. Na de eerste slag bij Ieper (oktober-november 1914) lag het huidige laagste deel van de begraafplaats in niemandsland. Franse soldaten zaten ernaast verschanst aan de dorpsrand. De voorste Duitse loopgraaf lag ter hoogte van de huidige blokkenlijn op het hogere deel van de begraafplaats. Met het begin van de tweede slag bij Ieper werd op 22 april 1915 vanuit deze loopgraaf chloorgas gelost. Dit was de eerste grootschalige chemische aanval uit de geschiedenis en hiermee werd het begin van chemische oorlogsvoering ingeluid. Met die gasaanval kwam de volledige begraafplaats in Duits gebied. Met de derde slag bij Ieper tijdens de zomer 1917 kwam het terrein weer in geallieerde handen maar amper een halfjaar later namen Duitsers tijdens het Duitse lenteoffensief in het voorjaar 1918 opnieuw Langemark in. De begraafplaats werd dus weer Duits gebied tot Belgische troepen tijdens het bevrijdingsoffensief in september 1918 het terrein definitief veroverden.

Op de na-oorlogse begraafplaats waren bijna 1200 graven van Duitse (978), Franse (ca. 170), Britse (ca. 20) en Belgische (ca.5) doden. In de eerste jaren na de oorlog was het de Belgische Dienst voor Oorlogsgraven die instond voor de herinrichting. Later nam de Duitse Dienst voor Oorlogsgraven deze taak over.

Eind de jaren 1920 gebeurde een eerste concentratie van kleinere Duitse begraafplaatsen. In 1928/29 werd ‘Langemarck-Nord’ uitgebreid op het huidige laagst gelegen deel. Er kwamen bijzettingen vanop een 35-tal lokaties in de omgeving. In totaal kwamen zo 10143 individuele graven waaronder ruim 6000 geïdentificeerden en bijna 4000 niet-geïdentificeerden. Onder deze doden waren zo'n 3000 vrijwilligers die stierven tijdens de Duitse bestorming op Langemark in het najaar 1914. Door het grote aantal studenten (15-20 %) onder deze vrijwilligers, kreeg de begraafplaats de naam 'Studentenfriedhof'. In de Westhoek bleven na deze eerste concentratie nog 41 Duitse militaire begraafplaatsen over. Er bleven ook Duitse graven op een 70-tal Britse militaire begraafplaatsen (deze graven zijn er nu nog).

Vanaf 1930 zorgde de 'Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge', met hulp van Duitse studentenorganisaties en oudstrijdersverenigingen, voor de nieuwe inrichting van de begraafplaats, naar ontwerp van Robert Tischler. Op 10 juli 1932 werd de begraafplaats ingehuldigd.

In de eerste helft van de jaren 1950 besloten de regeringen van België en de Bondsrepubliek tot een tweede concentratie van Duitse begraafplaatsen. Slechts vier begraafplaatsen zouden overblijven: Hooglede bleef ongewijzigd, door de ontruimingen kwam er een sterke uitbreiding in Vladslo, Langemark en Menen. Ruim 9000 geïdentificeerde stoffelijke resten van een 14-tal begraafplaatsen in de omgeving werden naar Langemark overgebracht. Alle ‘niet-bij-naam-geïdentificeerden’ vanop het hele Belgische grondgebied werden eveneens naar Langemark overgebracht. Zo kregen ongeveer 25000 stoffelijke resten een laatste rustplaats in het kameradengraf.

Nu liggen er dus meer dan 44000 Duitse doden:
  • 10143 geïdentificeerden en niet-geïdentificeerden van de begraafplaats d.d. 1930 op het oorspronkelijke grafveld (laagste deel van de huidige begraafplaats);
  • ruim 9000 geïdentificeerden van de concentratie in de 1950’s op het vroegere klaprozenveld (hoogste deel van de huidige begraafplaats);
  • ongeveer 25000 ‘niet-bij-naamgekenden’ van de concentratie in de 1950’s in het kameradengraf bij de ingang.
Poortgebouw en omheiningsmuur

Het zwaar poortgebouw aan de ingang doet denken aan een bunker en maakt de overgang van het alledaagse drukke leven naar de ingetogenheid op de begraafplaats en schept zo een zekere afstand. Het werd opgetrokken in rode zandsteen van de Weser. De lage, brede omheiningsmuur rond de begraafplaats is in dezelfde steensoort opgetrokken. Aan de straatkant groeien knotwilgen (als een erewacht) en het rechterdeel rond het vroegere klaprozenveld is omringd door een brede sloot die moet doen denken aan de onderwaterzetting van het IJzerfront.



In het poortgebouw zijn drie ruimtes: een centrale doorgang met twee zijkamers. De in- en uitgang en de toegangen tot de twee zijkamers kunnen met zware poorten uit handsmeedwerk afgesloten worden. De muren en het plafond van de centrale doorgang zijn met mozaïeksteentjes afgewerkt. Bemerk het logo (met vijf kruisen) van de ‘Volksbund Deutsche Kriegsgräberfürsorge’ op het plafond.



Beide zijruimten zijn met eikenhout bekleed. Op de achterwand van de linkerkamer staat een kaart van België met daarop aanduiding van vroegere Duitse militaire begraafplaatsen. Bemerk hier de concentratie van begraafplaatsen in de Ieperboog. Op de eiken panelen van de 'erehal' in de rechterkamer staan de namen van de ongeveer 6300 geïdentificeerden van de oorspronkelijke begraafplaats (het huidige laagst gelegen deel). Het gaat hier wel degelijk om de namen van geïdentificeerden, in tegenstelling met de naampanelen van de Menenpoort of het Tyne Cot Memorial die namen bevatten van vermisten of niet-geïdentificeerden. Een beperkt aantal (vermoedelijk een 600-tal) van deze militairen waren studenten. Een opschrift op de achterwand verwijst hiernaar.

Kameradengraf

Omdat de Duitse militaire begraafplaats van Langemark meest plaats bood, werden hier in de periode 1956-1958 alle niet-geïdenticeerde ontgravenen uit België in een 'kameradengraf' bijgezet: bijna 25000 stoffelijke resten kregen hier een laatste rustplaats! De recentste bijzettingen gebeurden in 1988 (8), in 2003 (26) en in 2006 (11). Vóór het kameradengraf liggen de wapenschilden van 8 Belgische provincies (Oost- en West-Vlaanderen kreeg de naam ‘Vlaanderen’; Brabant was nog niet opgedeeld in Vlaams en Waals Brabant).



Centraal tussen de 8 wapenschilden ligt een bronzen krans van eikenloof met de woorden 'Ich habe dich bei deinem namen gerufen, du bisst mein' uit de profeet Isaïe (43,1).

Rond het massagraf staan blokken met daarop 69 bronzen panelen met de namen van ruim 17 000 nietgeïdentificeerden waarvan men op basis van archiefonderzoek veronderstelt dat ze in dit massagraf bijgezet werden. Op de zijkant van het eerste blok aan de linkerkant hangt ook een bordje met de namen van twee Britse militairen die in het kameradengraf een laatste rustplaats kregen: Privates A. Carlill en L.H. Lockley.

We lichten enkele namen uit de naampanelen:
  • De Britse Private Albert Carlill stierf op maandag 4 november 1918 (precies één week voor de wapenstilstand!) op 19-jarige leeftijd. Hij was pas in november 1918 met zijn eenheid in België aangekomen. Hij stierf als krijgsgevangene en werd oorspronkelijk begraven op de stedelijke begraafplaats van Leuven, vermoedelijk in een Duits perk. Bij de ontruiming van dit perk kon men de resten van Carlill niet onderscheiden van zijn Duitse lotgenoten. Daardoor kreeg deze Britse soldaat zijn laatste rustplaats in het kameradengraf.
  • Op de panelen vinden we ook de namen van Margarete Ditzer en Else Hilgenberg. Beide verpleegsters stierven te Etappe (Namen) op 28 oktober 1918, vermoedelijk ten gevolge van influenza.
  • Oberst Julius List was de eerste bevelhebber van het Beierse Reserve Infanterie Regiment 16. Hij werd op 31 oktober 1914 gedood bij het kasteel van Geluveld. Bij het Beierse Reserve Infanterie Regiment 16 diende ook Gefreiter Adolf Hitler. Hitler nam als vrijwilliger dienst bij deze eenheid op 16 augustus 1914 en maakte op 29 oktober zijn eerste gevechten mee ten oosten van Ieper.
  • Georges Stragier was een Belgische burger uit Menen. Stragier lag op de begraafplaats van Menen begraven naast het Duitse perk. Bij de ontgraving in de jaren 1950 werden zijn stoffelijke resten ongewild mee ontgraven en bijgezet in het kameradengraf.
  • Lt Werner Voss was één van de bekendste Duitse ‘aces’ met 48 luchtoverwinningen op zijn naam. Oorspronkelijk diende hij bij de cavalerie, in augustus 1915 kreeg hij zijn vliegtraining. In mei 1916 behaalde hij zijn pilotenbrevet. In mei 1917 ontving hij de hoogste Duitse militaire onderscheiding ‘Pour le Mérite’. Werner Voss werd op 23 september 1917 tijdens één van de meest gekende luchtgevechten door de Britse ace James McCudden neergehaald bij Plum Farm (Sint-Juliaan).
Beeldengroep

De beeldengroep van de ‘professor’ (= leraar) aan de Akademie der Bildender Künste in München Emil Krieger stelt 4 gestalten voor. Een foto van een begrafenis in 1918 van een militair van het Rheinishen Reserve Infanterieregiment 258 in Bouillonville (Lorraine, Frankrijk) zou Emil Krieger geïnspireerd hebben voor zijn beeldengroep. Andere bronnen melden dat de beelden volgens het militaire protocol staan: centraal 2 hogere rangen, aan de buitenkant 2 lagere rangen. In een onderofficier, een officier, een keuronderofficier en een Gefreiter (korporaal).



Drie betonnen schuilplaatsen

Op het hoger gelegen deel van de begraafplaats staan drie gerestaureerde Duitse betonnen schuilplaatsen, gedeeltelijk bovengronds met de toegangen gekeerd naar de Duitse linie (noorden). Om deze verdedigingslijn nog meer te benadrukken, werden de bunkers verbonden met grote betonblokken met aan de voorkant een granietblok met daarop de namen van legerafdelingen en studentenverenigingen die aan de inrichting van de oorspronkelijke begraafplaats in de jaren 1930 hebben meegeholpen.

Van de drie gerestaureerde betonnen schuilplaatsen zien we bijna enkel het dak. Ze waren toegankelijk vanuit een loopgraaf. Elke schuilplaats bevat twee kamers van ongeveer 2 m x 2 m. De blokvormige vorm was typisch voor de Duitse versterkingen. Vanuit de verte leken ze nog het meest op pillendoosjes, vandaar hun Engelse naam ‘pillboxes’. Duitsers goten hun versterkingen meestal tussen een bekisting van planken. De Britten gebruiken hiervoor een binnenbekisting van de boogvormige ‘olifantenplaten’ die we nu nog geregeld in gebruik zien op boerderijen in de Westhoek.



De ingang van dergelijke versterkingen bevindt zich altijd wég van de vijand. Bij verovering werden bunkers soms ‘gekeerd’: de oorspronkelijke ingang werd dichtgemaakt of versperd met een nieuwe betonwand en er werd een nieuwe ingang gemaakt aan de andere zijde.

Broenbeekvallei

Ondermeer vanuit de Broenbeekvallei werd Langemark in het najaar 1914 bestormd. In zijn boek ‘Van het Westelijk front geen nieuws’ beschreef Erich Maria Remarque de verschrikkingen van de oorlog en de manier waarom volledig schoolklassen zich in groep (al dan niet onder morele druk) gingen inschrijven waarbij niet-vrijwilligers als lafaards beschouwd werden. Dergelijke jonge mensen namen in het najaar 1914 deel aan de (mislukte) bestorming op Langemark. Een 3000-tal sneuvelden en liggen op deze begraafplaats begraven. Vandaar de naam “Studentenfriedhof”. Die bestorming met onervaren vrijwilligers vond hier plaats tegenover Britse beroepssoldaten die hier met hun mitrailleurs ingegraven zaten of zich verschansten in de huizen aan de dorpsrand…

De ‘Kindermord von Ypern’ maakt gewag van een ‘massaslachting’. Daarom is ‘Langemark’ een symbolisch geladen naam in Duitsland: we vinden ze terug in straatnamen, pleinen, scholen, … Vanuit de loopgraaf langs de blokkenlijn barstte de eerste chemische aanval op grote schaal los.

Beplanting

De beplanting is heel sober. Ontwerper Tischler wilde de begraafplaats er als een eikenbos laten uitzien. Daarom is de oorspronkelijke begraafplaats (het laagste deel) beplant met zomereiken. Ook tussen de blokkenrij op het hoogste deel staan enkele zomereiken. Als struikgewas staan er rododendrons en aan de straatkant loopt een wandelpad tussen twee beukenhagen.



Deutschland muss leben

Vroeger kwam men bij het verlaten van het poortgebouw en het betreden van de begraafplaats in een open ruimte waar een muur zorgde voor de afscheiding met de eigenlijke begraafplaats. Aan deze muur hing een krans met daarin in brons, een zin van de dichter Heinrich Lersch : 'Deutschland muss leben, und wenn wir sterben müssen' (Duitsland moet leven, zelfs als wij moeten sterven').

In 1984 werd de scheidingsmuur tussen het toegangsportaal en de eigenlijke begraafplaats afgebroken en staan bezoekers meteen voor het kameradengraf.

De zin van Lersch 'Deutschland muss leben, und wenn wir sterben müssen' kwam boven de achteruitgang van het poortgebouw.



© Robert Missinne, mede-oprichter wo1.be