Het Duitse lenteoffensief of de Kaiserschlacht
Artikel overgenomen uit de Gidsenkroniek Ieper-Poperinge-Westland, Jaargang 2018/2
Door Koenraad Dumoulin
De geschiedenis van de Ieperboog in de lente van 1918 wordt meestal heel kort weergegeven door het vernoemen van de Duitse aanval die leidde tot de tactische inkrimping met de succesvolle Britse verdediging ervan en het verlies van de Kemmelberg door de Franse troepen. Dat dit kadert in het geheel van de laatste Duitse krachtinspanning met het oog op de eindoverwinning en welke inzet van de geallieerden nodig was om dit te vermijden, wordt veelal uit het oog verloren. Daarom deze bijdrage over het Duitse lenteoffensief van 21 maart tot 18 juli 1918 of de "Kaiserschlacht".
Het Duitse plan voor de "Kaiserschlacht"
Tegen de herfst van 1917 wist Generaal Ludendorff, in tweespan met Hindenburg, dat hij snel een militaire overwinning moest afdwingen vooraleer de in Frankrijk binnenstromende divisies van de Verenigde Staten van Amerika (AEF) de kans kregen een beslissende impact te hebben op het slagveld. Op 1 december 1917 waren er nog maar 130.000 Amerikaanse manschappen in Frankrijk en elke nieuwe divisie had nog drie maanden bijkomende training nodig. Maar de US Army zou in de loop van 1918 een maximale sterkte kunnen ontplooien van twee miljoen soldaten.
De wapenstilstand van november 1917 met de Russische bolsjewieken en van december 1917 met Roemenië gaf Duitsland de mogelijkheid om tegen het einde van dat jaar vijfenveertig divisies, ongeveer 400.000 soldaten, van het Oostfront naar het Westfront over te brengen a rato van twee divisies per week. Ze hielden nog vijftig divisies in het Oosten om de uitgestrekte gebieden die ze door de vredesbesprekingen hadden verkregen te bezetten. De toekomst zou uitwijzen dat hun inhaligheid naar gebiedsuitbreiding hen duur te staan zou komen. Niettemin bekwamen ze hierdoor aan het Westfront een overwicht van 197 Duitse tegen 178 geallieerde divisies.
Maar dit voordeel werd afgezwakt door de groeiende onrust op het Duitse thuisfront. De situatie maakte duidelijk wat het duo Hindenburg en Ludendorff maar al te goed beseften: Duitsland raakte in tijdsnood, in 1918 moest de oorlog gewonnen of verloren worden. In deze omstandigheden ondernam Duitsland een allerlaatse massale krachtinspanning om de oorlog te winnen.
Ludendorff nam zijn strategische beslissing in Mons op 11 november 1917: indien Duitsland de Franse en Britse troepen kon opsplitsen en verslaan vooraleer de Amerikaanse troepen konden ingezet worden, dan kon de oorlog nog gewonnen of tenminste een sterke positie verworven worden voor eventuele vredesonderhande-lingen. Het was een aanvaardbare strategie maar het plan miste een coherent stappenplan. Hierin stak de zwakte van het laatste grote Duitse offensief.
Het plan werd goedgekeurd op 27 december 1917. Met een reeks nauw samenhangende maar toch afzonderlijke aanvallen zouden voornamelijk de Britse troepen en de kwetsbare Frans-Britse verbinding getroffen worden om uiteindelijk de instorting van de geallieerde structuur teweeg te brengen. Kroonprins Rupprecht van Beieren, bevelhebber van de Legergroep die bij het offensief betrokken was, waarschuwde voor de versnippering van de energie door het te groot aantal aanvalsdoelen. Hij kon de beslissing niet beïnvloeden; met 197 Duitse divisies tegen 178 geallieerde divisies meende Ludendorff zich sterk genoeg om het principe van "concentratie van machten" te negeren en haalde aan dat hij in zijn plan, in het zuiden van de Britse sector, tegenover het 5de Leger, een overweldigende meerderheid van 76 divisies had geplaatst tegen maar 26 Britse.
Daarenboven geloofde het Duitse opperbevel dat zij een antwoord hadden op het tactische probleem dat de loopgravenoorlog tot dusver had gesteld, namelijk hoe een doorbraak kon geforceerd worden. Hun nieuwe offensieve doctrine steunde op drie elementen:
- Bij elke operatie, bij verrassing een "Feuerwalz", een korte en hevige artilleriebeschieting van de vijandelijke achterhoede van maximum vijf uur, met als doel hun commando- en controleposten, hun communicatie en artillerie te ontwrichten en te neutraliseren;
- Het inzetten van speciale aanvalstroepen "Stosstruppen", gesteund door een dubbel rollende barrage: snel en goed bewapende infanterie, die de tactiek toepaste van infiltratie om zo diep mogelijk binnen te dringen in de vijandelijke lijnen waarbij ze de sterkste vijandelijke posities overvleugelden. Ze verspilden hiervoor geen energie, deze werden door navolgende troepen geneutraliseerd;
- Snelheid, verrassing en overweldigende macht.
Na een degelijk heropleidingsprogramma waarbij een vierde van de divisies werden herbenoemd tot "Eingreifdivisionen" werden de Duitse aanvalstroepen in februari 1918 heel discreet in stelling gebracht tegenover Goughs 5de en Byngs 3de Leger. Luitenant-Kolonel Bruchmüller, de artillerie-genius die aan het Oostfront zijn nieuwe artilleriedoctrine van Feuerwalz en dubbel rollende barrage reeds met succes had toegepast en de bijnaam "Durchbruchmüller" droeg, coördineerde het Duitse vuurplan. Het moreel van het Duitse leger en het geloof in de overwinning steeg toen frisse en goed getrainde troepen de voorste linies gingen bezetten en de munitievoorraden torenhoog aangevuld werden. De artillerie werd in staat geacht een mobiele "beschietingstrein" te vormen tot ondersteuning van elk van deze geplande operaties, zelfs al vergde dat enorme inspanningen bij de verplaatsing van de stukken.
De toestand bij de Franse en Britse troepen
In fel contrast met het Duitse was het moreel van het Franse en Britse leger in maart 1918 heel laag. De Franse troepen waren nog steeds het desastreuze Nivelle offiensief aan het verwerken en hielden met opperbevelhebber Pétain vast aan het defensief. Aan het Westfront vielen door reorganisatie drie divisies uiteen en werden er zes naar Italië gestuurd waardoor het aantal Franse divisies op 100 werd teruggeschroefd. Pétain gaf zelfs aan dat elk niet meer dan 6.000 infanteristen zou tellen.
Bij de Britten had Haig in de loop van drie maanden vijf divisies moeten afstaan aan het Italiaanse front, was daarbij opgedragen geworden om zijn lijn met ongeveer 50 km uit te breiden in het voordeel van het Franse leger en door het oorlogskabinet verplicht geworden omwille van reorganisatie 141 bataljons te ontbinden. Om aan dit alles het hoofd te bieden had hij de vierledige organisatie van zijn brigades moeten ombouwen naar de drieledige organisatie (elke brigade had drie bataljons in plaats van de standaard vier). Ook had Eerste Minister Lloyd George 100.000 man, nodige reserve voor het Westfront, ontzegd om Haigs neiging tot verkwistende offensieven te beteugelen. Dit verzwakte de Britse strijdkrachten (BEF) net op het moment dat versterkingen broodnodig waren. Veel eenheden bestonden hoofdzakelijk uit dienstplichtigen en waren niet in staat om de op handen zijnde aanval te doorstaan.
In het zuiden van de Britse sector, hield het uitgerekte Vijfde leger ongeveer 75 kilometer en had daar een slecht uitgebouwd loopgravenstelsel van de Fransen overgenomen. Het Britse leger wist bij aanvang 1918 dat een Duitse aanval gepland werd. Ze ontwikkelden een defensieve doctrine nadat ze zich jarenlang alleen op het offensief hadden toegespitst. De "Forward Zone" was slechts licht bezet en leidde naar de "Main Battle Zone" waar in theorie de Duitse aanval zou worden gestopt door sterke steunpunten en redoutes. De aanvallers zouden er lang genoeg opgehouden worden om een tegenaanval te organiseren door de "Reserve(Korps)line". Maar in veel gevallen in Generaal Goughs sector waren de steunpunten nog niet uitgegraven en de Reservelijn gewoon maar uitgetekend op het grasveld. Er was gewoon geen tijd noch mankracht om al die loopgraven te delven en de prikkeldraadversperringen uit te bouwen. Wat de algemene toestand nog slechter maakte, was het gebrek aan reserve. Goughs drie eigen reservedivisies lagen 35 kilometer in de diepte en onder controle van Haigs Hoofdkwartier.
Het eerste offensief: " Operation Michael " 21 maart - 4 april 1918 (Somme, tussen de Scarpe en de Oise)
De mokerslag viel in de morgen van 21 maart 1918 aan de Somme met de start van "Operation Michael". De eerste fase van de Duitse Kaiserschlacht ving aan om 04:30 uur met 6.500 stukken veldgeschut en 3.500 zware kanonnen die de Britse stellingen bestookten met 1.5 miljoen artilleriegranaten over een afstand van ongeveer 70 kilometer en een totale vernieling veroorzaakten.
De vuurwals duurde vijf uur: commandoposten en artillerieposities werden voornamelijk vergast, munitieopslag-plaatsen, loopgraven en manschappen geneutraliseerd met explosieve munitie. Gedekt door de mist en de rollende barrage, stormden de stoottroepen om 08:40 vooruit. Ze ontweken de nog actieve vijandelijke steunpunten en overvleugelden ze. Geïsoleerde groepen boden heroïsch weerstand maar de aanvallers waren hun posities al snel een tweetal kilometer voorbij. De "Forward Zone" viel snel uiteen maar ook de Britse "Battle Zone" begon te kraken. De Britse troepen waren sterk in de minderheid en hun communicatielijnen met de hoofdkwartieren waren verbroken. Commandanten verloren de controle en konden de strijd niet meer beïnvloeden. Er ontstond paniek en wanorde. Duizenden Britse soldaten gaven zich over of namen de vlucht.
Op het einde van de dag telden de Britse verliezen: 7.500 doden, 10.000 gewonden en 21.000 krijgsgevangenen. De Duitse troepen waren op verscheidene punten in het zuiden doorgebroken. Het was een smadelijke nederlaag voor het 5de Britse Leger. Gelukkig was dit voor de geallieerden het minst cruciale punt in de lijn, zolang de verbinding met de Fransen kon worden volgehouden.
De volgende twee dagen trok Goughs geslagen leger zich terug achter de Somme rivier. De achtergebleven eenheden die zich hier en daar nog verdedigden werden omsingeld door het gros van de Duitse troepen die de stoottroepen volgden. Ze bestookten de verdedigers met rechtstreeks artillerievuur (point blanc) en dwongen hen tot overgave.
Ten Noorden van Arras, plooide de rechtervleugel van Byngs 3de Leger zich terug om een Duitse flankaanval te vermijden. Hierdoor werd de verbinding met het terugtrekkende 5de Leger verbroken. Een gevaarlijke bres ontstond tussen de twee Britse legers en ook met het Franse leger in het Zuiden.
Overrompeld door het succes verklaarde de Duitse Keizer 24 maart een nationale feestdag. Voor velen in Duitsland leek de oorlog zo goed als gewonnen.
Maar de totale ineenstorting van de BEF werd voorkomen door Ludendorff zelf. Op 23 maart had hij nieuwe orders gegeven. Er moest enerzijds door de Duitse legers ten Noorden in de richting van Arras aangevallen worden om de Britten van daaruit in zee terug te drijven (Operation Mars 28 maart). Anderzijds moesten Goughs terugtrekkende troepen achtervolgd worden ten Westen in de vallei van de Somme en moest ook een aanval ondernomen worden tegen het Franse leger dat nu troepensterkte aan het opbouwen was in het zuid-westen. Er was geen beter voorbeeld van "versnippering van krachten", maar tegen de sceptische Prins Rupprecht zegde Ludendorff: "
We maken een gat. De rest volgt".
Doullens 26 maart 1918: eenheid van commando bij de geallieerden
Maar zijn vijanden zagen het anders. Op 24 maart, zonder noemenswaardige reserves ter beschikking, vroeg Haig hulp aan Pétain. Deze, eerder een pessimist en weifelaar, liet vermoeden dat hij een breuk in de geallieerde lijn als aanvaardbare realiteit zag en zoals gewoonlijk gaf hij zijn Franse reserves niet vrij. Haig, voor de eerste maal in zijn carrière als bevelhebber van de BEF, zou om een hogere politieke tussenkomst verzoeken.
Op een haastig bijeengeroepen vergadering in Doullens op 26 maart werd door de politici en de generaals een zeer belangrijke beslissing genomen. De Britse Eerste Minister Lloyd George, die reeds lang politieke controle wilde hebben over Veldmaarschalk Haig, zag hier zijn kans. De uitkomst ging zelfs verder dan hij gehoopt had. Er werd een geallieerd Supreme Command gevormd om het Westelijk front te coördineren. De actiegerichte Franse generaal Ferdinand Foch werd aangesteld als de geallieerde generalissimo met gezag om orders te geven aan beide Frans-Britse legers.
Foch stond er onmiddellijk op dat generaal Gough van zijn positie werd ontheven. Hij werd onterecht de zonde-bok van het Britse falen. De onverstoorbare Rawlinson werd benoemd tot bevelhebber van het Britse 5de Leger dat omwille van het moreel van de troepen onmiddellijk hernoemd werd tot het 4de Leger. Het geluk was nu eindelijk aan de zijde van de geallieerden: Byngs 3de Leger bij Arras sloeg de Duitse aanvallen van 28 maart af.
Op 4 april werd het duidelijk dat "Operation Michael" zijn kracht verloren had, toen een Australische geleide tegenaanval bij Villers-Bretonneux de Duitse aanval terugsloeg op 15 kilometer van het strategisch belangrijk spoorknooppunt van Amiens.
Niettegenstaande de Duitsers tot zestig kilometer waren opgerukt, 1.300 kanonnen oorlogsbuit en 80.000 krijgsgevangen hadden gemaakt en hierdoor het Britse 5de Leger van 14 divisies sterk, hadden gereduceerd tot een hoop uiteengeslagen, verwarde en gedemotiveerde soldaten, was het falen om Amiens in te nemen een serieuze klap voor het Duitse offensief. De Fransen brachten nu divisies naar de vallei van de Somme om er hun geslagen partner te versterken.
De Duitsers hadden hun voorraden en artillerie verbruikt. Het was nog meer verontrustend dat ze veel manschappen verloren hadden, waarvan een groot deel onvervangbare stoottroepen.
Het tweede offensief: " Operation Georgette " 9 - 29 april 1918 (La Bassée/Haesebrouck/Armentières/Houthulst)
Niettegenstaande deze situatie, terwijl de zwaar getroffen BEF zich probeerde te herstellen, sloeg Ludendorff op 9 april weer toe. Deze keer meer naar het Noorden van de Britse sector op een twintigtal kilometer breed front tussen het kanaal van La Bassée en Armentières en aansluitend de volgende dag ten Noorden ervan.
"Operation Georgette" had als doel de Ieperboog af te knippen van het Zuiden en om Hazebrouck, een ander belangrijk Brits spoorwegknooppunt in te nemen. Het was voornamelijk het Britse 1ste Leger in het zuiden van Haezebrouck en Generaal Plumers 2de Leger ten Noorden ervan, rond Ieper, die de aanval te verduren kreeg.
Een deel van de lijn, gehouden door twee Portugese divisies bij Neuve-Chapelle/La Bassée, kreeg de stormwals van het Duitse artilleriebombardement over zich. Ze sloegen op de vlucht waardoor de Duitsers uiteindelijk langs de Leie over een lijn van zes kilometer diep konden doordringen.
Een Duitse aanval ten Noorden van Ieper op 17 april bij Merkem/Houthulst werd door het Belgisch leger afgeslagen maar de Duitse troepen heroverden de Mesenboog en bereikten tegen eind april de Kemmelberg. Op 25 april, met steun van bergtroepen - het Beierse Alpenkorps - werd de heuvel op de Fransen veroverd. Generaal Plumer had vooraf in de Ieperboog tot een vrijwillige terugtrekking tot op de lijn van mei 1915 bevolen om een sterkere verdedigingslijn uit te bouwen.
Op het hoogtepunt van de crisis tijdens de Leieslag maakte Veldmaarschalk Haig het enig emotioneel geladen gebaar van zijn hele bevelvoering tijdens de Grote Oorlog. Hij bracht een specifiek bevel uit, een "Special Order of the Day" waarin hij zijn mannen opriep om stand te houden en tot het uiterste te gaan: ....."
There is no other course open to us but to fight it out. Every position must be held to the last man: there must be no retirement. With our backs to the wall and believing in the justice of our cause each one of us must fight on to the end. The safety of our homes and the Freedom of mankind alike depend upon the conduct of each one of us at this critical moment."
Zijn troepen, Britten en Australiërs, bevochten de Duitsers hard en brachten de aanval tot staan. Het verste punt van de Duitse aanval wordt bereikt op 29 april toen de Scherpenberg bij Loker werd veroverd.
Tot zover hadden de offensieven 235.000 Britse slachtoffers gekost, velen van hen als krijgsgevangenen, en de Franse troepen ongeveer 90.000. Daar tegenover telde het Duitse leger ongeveer 350.000 slachtoffers. Het Duitse offensief was een omgekeerde uitputtingsslag geworden, dat zwaar in hun nadeel speelde. Had Ludendorff nu maar de vijftig divisies bij de hand gehad die in het Oosten de terreinwinst verzekerden.
Het derde offensief: "Operation Blücher" 27 mei - 4 juni 1918 (Chemin des Dames)
Ludendorff viel opnieuw aan in de richting van de rivier Aisne op 27 mei tussen Soissons en Reims, enigszins verleid door de nabijheid van Parijs.
De Duitse vuurwals, twee miljoen granaten uit 5.000 stukken geschut in vier uur tijd, neutraliseerde de Franse eerste lijn die vol stond met Frans-Britse troepen om de komende aanval af te slaan. De Franse generaal Duchêne had geen rekening gehouden met de waarschuwing van opperbevelhebber Foch en zijn hoofdkwartier. Duitse stoottroepen stormden door het veertig kilometer brede gat in de Franse lijn. In minder dan zes uur tijd braken ze door de heuvelrij van de Chemin des Dames en bereikten de Aisne. De Duitsers namen weer 50.000 krijgsgevangenen en maakten 800 kanonnen buit.
Tegen 3 juni stonden ze weer aan de Marne op ongeveer 60 km van Parijs. Alleen de door generaal Pétain georganiseerde tegenaanvallen en de inzet van de recent operationeel geworden Amerikaanse troepen bracht de Duitse aanval tot stilstand.
Het vierde offensief: "Operation Gneisenau" 9 - 13 juni 1918 (Noyon - Montdidier)
Op 3 juli 1918, in het Groot Hoofdkwartier (Spa), beoordeelden de Keizer en zijn generaals de situatie. Het was er één van contrasten. Overwinningen, grote vooruitgang op het slagveld en langeafstandartilleriegranaten op Parijs konden niet verbergen dat de tekorten in logistiek en manschappen groter werden en de onrust aan het thuisfront ernstiger.
De aanval moest onverminderd verder doorgezet worden. Om het succes van "Operation Blucher" uit te buiten, om meer Franse reserves erbij te betrekken en een verbeterde verdedigingslinie te vestigen, gaf Ludendorff bevel tot een vierde offensief, bekend als "Gneisenau". Dit werd gericht tegen de Matz, tussen Montdidier en Noyon. Opnieuw behaalden de Duitsers een verbluffende terreinwinst; de eerste dag vorderden ze tien kilometer. Na een goed georganiseerde Franse tegenaanval kwam ook dit Duitse offensief tot stilstand. De Duitse mogelijkheden raakten uitgeput.
Beide zijden verloren 130.000 man, maar met het groot verschil dat Duitsland deze verliezen niet meer kon dragen. De American Expeditionary Force (AEF) stroomde Frankrijk nu binnen a rato van 250.000 man per maand.
En er was hoop voor de geallieerden:
- Op 26 juni had de AEF, het American Expeditionary Force, hun eerste gevechtsactie bij Cantigny / Château-Thierry en het bos van Belleau. Ze hadden onervaren, vol moed en enthousiasme de strijd aangegaan met geharde Duitse troepen en gewonnen, weliswaar met de zware tol van 11.000 verliezen. Ze bewezen klaar te zijn voor verdere inzet;
- Op 4 juli werd een modelaanval uitgevoerd door het Australische Korps onder aanvoering van hun commandant luitenant-generaal Monash. Teamwerk en een vlot verlopende samenwerking van alle wapens leidden tot een succesvolle tegenaanval bij het dorp Le Hamel tussen Villers-Bretonneux en de Somme. Bij deze aanval werden ook 1.000 AEF soldaten of vier compagnies, na enig getouwtrek op hoger niveau, voor "praktijkervaring" ingezet. Ze zouden bij deze actie 134 slachtoffers tellen. De Amerikanen - op 1 mei 1918 hadden ze al 430.000 manschappen op Franse bodem - wilden hun leger onder eigen bevel houden en pas inzetten bij voldoende getalsterkte en training, waarbij hun commandant Pershing zich verzette tegen enige versplintering van zijn machten onder Frans of Brits bevel. Half juni 1918 waren eindelijk zeven AEF divisies uitgerust en klaar om effectief aan het front ingezet te worden.
Het vijfde en laatste offensief: "Marneschutz - Friedensturm" 15 - 18 juli 1918 (Champagne - Reims - Epernay)
Op 15 juli 1918 ontketende Ludendorff zijn laatste offensief met veertig Duitse divisies aan elke kant van Reims. Hij hoopte een wig te kunnen slaan tussen de Franse troepen. Hij liep echter deze keer in een valstrik. De nieuwe Duitse tactieken waren nu voldoende door hun tegenstrevers gekend. Ten oosten van Reims hadden de Fransen zich ongeveer vijf kilometer teruggetrokken. De aanvallers verspilden hun artillerie op een lege ruimte en hun stoottroepen werden neergeslagen toen ze in de aanval gingen. Ten westen van Reims vormden de Duitse aanvallers een klein bruggenhoofd over de Marne maar Amerikaanse en Franse tegenaanvallen met sterke luchtsteun konden na twee dagen een verdere doorbraak verijdelen. Bij deze actie verloren de nog onervaren Amerikaanse divisies veel manschappen, maar trokken er hun lessen uit.
De Franse tegenaanval van 18 juli 1918, einde van de Kaiserschlacht
Toen was Pétain aan zet. Op 18 juli voerde hij bij Villers-Cotterêts een grote tegenaanval uit met vierentwintig divisies ( waarvan twee van de AEF ), 300 tanks en luchtsteun. Tussen de Marne en de Aisne werd de Duitse rechterflank doorbroken en teruggedrongen. De Duitse troepen leden zware verliezen en vatten de terugtocht aan als een verslagen leger. Na het verlies van 168.000 man, onder wie 29.000 krijgsgevangenen en 793 kanonnen trokken ze zich op 6 augustus terug achter de Aisne en de Vesle.
Op 20 juli 1918 schreef Kroonprins Rupprecht van Beieren in zijn dagboek: " ...
We staan op het keerpunt in de oorlog.... We moeten nu overgaan naar het defensief en daarbij komt nog dat we alles wat we in de lente gewonnen hebben..... nu weer verloren zijn."
De Keizerslag die begonnen was op 21 maart viel stil. Ludendorffs gok had gefaald. In totaal hadden ze 688.341 onvervangbare manschappen verloren en zonder eindoverwinning hadden ze hun frontlijn honderd kilometer verlengd. De Britten verloren 418.374 en de Fransen 433.000 man (Deze cijfers komen uit Churchill "The world crisis-Vol 2" p.963 voor de D-FR-BR verliezen van 21 maart tot 18 juli 1918). Maar daartegenover stond dat de Amerikanen nu de geallieerde rangen hadden versterkt met veertig divisies, elk 28.000 manschappen sterk. Ludendorff was een inzinking nabij. Besluiteloosheid en verlies van de militaire realiteit begonnen greep op hem te krijgen. Ongetwijfeld zou nu een geallieerde reactie komen, de enige vraag was, wanneer en hoe die op te vangen?
Op 8 augustus 1918 zou bij Amiens de geallieerde hamerslag volgen en de geschiedenis ingaan als de start van de bloedige laatste honderd dagen of "
The last hundred days".
Klik hier voor het artikel over "De laatste honderd dagen".
Bronnen:
- Boek: "A history of the first World war in 100 objects", John Hughes-Wilson, IWM consultant Nige Steel. Editor Mark Hawkins-Dady - Cassel Illustrated ISBN 978-1-84403-91
- Boek: "De eerste wereldoorlog - Het Westfront", Peter Simkins, 1994 - Rebo productions Lisse ISBN 90 366 0758 2
- Boek: "Oorlog in België 14-18", Luc De Vos, Tom Simoens, Dave Warnier en Franky Bostyn, WBooks, Davidsfonds Uitgeverij, ISBN 978-94-625-8020-68-0
- www.octopusbooks.co.uk
Gepubliceerd op WO1.be op 26/04/2020.