Na de Eerste Slag bij Ieper (21 okt. – 22 nov. 1914) vormde het front een boog (in het Engels: salient) ten noorden, oosten en zuiden van Ieper. Op 22 april 1915 vielen in het noorden van de Salient Duitse eenheden aan met chloorgas. Vele honderden Franse soldaten stikten in de frontlijn, de rest vluchtte in paniek. Het geallieerde front werd over een breedte van 8 km met 4 km teruggeslagen. Belgische eenheden bij Steenstraat en Canadese bij Sint-Juliaan konden de volledige doorbraak beletten, maar toch naderde de Duitse linie langzaam de stad. Op 24 mei viel het front weer stil. De Salient was in deze Tweede Slag bij Ieper gekrompen, maar had stand gehouden.
Vanaf Pilckem Ridge, ongeveer 1,5 km ten noordoosten van deze site, keken de Duitsers uit over de noordelijke Salient. De geallieerde lijn liep nu van Steenstraat tot Boezinge op de linkeroever van het kanaal Ieper – IJzer (Ieperleekanaal). Ten zuidoosten van Boezinge-dorp werd de Salient door de Britse troepen verdedigd. De Britse lijn stak er het kanaal over, dwarste de eerste 600 meter deze terreinen en kronkelde dan verder zuidoostwaarts naar Wieltje (Sint-Jan)
Op 6 juli 1915 ging de 11de Brigade (4de Divisie) tot de aanval over, met de bedoeling een door de Duitsers bezette loopgraaf te veroveren (de International Trench, 150 meter ten noorden van deze site) en ook iets verder noord- en oostwaarts de boerderij Farm 14 en de Duitse versterkte post Fortin 17. Eenheden van de 49ste (West Riding) Divisie zetten de strijd de dagen nadien verder.
Deze operatie kostte in amper een week tijd aan Britse en Duitse zijde samen aan meer dan 600 soldaten het leven. Het resultaat van deze gevechten zou voor de Britse troepen een paar tientallen meter terreinwinst zijn.
Daarna heerste op dit slagveld relatieve rust, maar het oorlogsgeweld eiste nog haast dagelijks zijn tol. Op 31 juli 1917, meer dan 2 jaar nadat de eerste linies zich hier ingegraven hadden, ontbrandde de Derde Slag bij Ieper. Vanaf deze Kanaalsite waren het Royal Welsh Fusiliers, van de 38ste (Welsh) Divisie, die de Battle of Pilckem Ridge aanvatten. De frontlijnen schoven weer oostwaarts op. In de Vierde Slag bij Ieper (7-29 april 1918) zou de Salient opnieuw inkrimpen.
Een deep dug-out is een ondergrondse constructie die meestal verblijf verschafte aan brigade- of bataljonshoofdkwartieren. Het Britse opperbevel had beslist om alle militaire operaties in de frontlijn van het grote offensief van 1917 te laten plaatshebben vanuit diepe dug-outs.
Deze dug-outs werden in de Salient vanaf 1916 aangelegd door de Tunnelling Companies (Royal Engineers). Ze waren toegankelijk via twee of meer trappen, soms via een verticale schacht. Beneden bevonden zich een of meer galerijen, met aan weerszijden kleinere ruimtes.
De zware kleibodem, zeker in de noordelijke Salient, maakte het graven van deze dug-outs, vaak op amper een paar honderd meter van de vijandelijke linies, een zware en gevaarlijke onderneming. Ook het verblijf erin was niet echt comfortabel, al was het maar door de voortdurende strijd tegen het grondwater.
In de Salient zijn 180 dug-outsites min of meer gelokaliseerd. Enkele ervan werden in de voorbije jaren (gedeeltelijk) betreden. De meest intacte bleek deze Yorkshire Trench Dug-Out.
De bouw van de Yorkshire Trench Dug-Out werd eind 1916 - begin 1917 aangevat. Hij werd voltooid door de 173ste Tunnelling Company. Bij de eerste slag van het grote offensief (Slag om Pilckem Ridge, begin Derde Slag bij Ieper) werd deze dug-out gebruikt als hoofdkwartier van het 13de en het 16de Bataljon Royal Welsh Fusiliers (38ste (Welsh) Divisie) en onmiddellijk daarna verlaten.
Nadat hij vele tientallen jaren in de vergetelheid was geraakt, werd hij bij toeval ontdekt en door de Diggers een eerste maal geëxploreerd in februari 1992. Een zuidelijke en een noordelijke toegangstrap (resp. 13 m en 20 m lang) leiden naar twee gangen van 18,5 m en 24,5 m lang op een diepte van 10 m. Op het einde van de gangen en aan weerszijden bevinden zich 11 kleine en grote ruimtes: pompkamers, gereedschapskamers, ruimtes voor timmerman en wapensmid, en verblijven voor de officieren.
Deze gangen en kamers zijn op deze site bovengronds aangegeven door middel van dolomietpaden.
Het noorden van de Salient werd vanaf de winter 1915-1916 een verschrikking. Nergens elders, zo luidt het, werd zoveel miserie, modder en moord samengebald op een zo kleine plaats. Oorlogspuin, talrijke stoffelijke resten in en nabij het niemandsland, artilleriebeschietingen, sluipschutters, nachtelijke patrouilles … En tot deze ellende droeg ook de bodemgesteldheid op deze Kanaalsite in grote mate bij. De soldaten in de loopgraven stonden mentaal en lichamelijk uitgeput, verkleumd en tot aan de knieën in water en modder, met de gevreesde ‘trench feet’ als gevolg.
De frontlijn zelf bestond in de winter eigenlijk alleen uit een reeks posten die niet met elkaar verbonden waren. Loopgraven stortten in, herstellingen waren een zware klus, waterafvoer was nauwelijks mogelijk en trench boards dienden vaak opeengestapeld te worden.
In februari 1916 diende die eerste Britse lijn, toen ongeveer 200 meter noordwaarts, teruggetrokken te worden tot ter hoogte van deze site. Daardoor werd het niemandsland 200 à 400 m breed.
De lijn waarvan dit stuk van de Yorkshire Trench deel uitmaakte, wordt op loopgraafkaarten aangetroffen vanaf het najaar van 1916. Op dat ogenblik was het nog een ondiepe (60 cm onder het maaiveld) en vaak helemaal onder water staande loopgraaf die lang niet altijd voldoende bescherming bood. Een revolutionaire innovatie in de strijd tegen water en modder vanaf de winter 1915-1916 was het gebruik van A-frames. Deze werden aangebracht in een nieuwe loopgraaf, net achter de bestaande. Hiernaast staan enkele nagemaakte voorbeelden opgesteld van deze constructie-elementen in de vorm van een omgekeerde afgevlakte A. Het overvloedige grond- en regenwater werd met dit systeem afgevoerd in de loopgraaf zelf, in de ruimte onder de dwarsbalken, waarop de loopplanken rustten. De opstaande benen zorgden ook voor een betere versteviging van de loopgraafwanden.
Deze A-frames kwamen in grote aantallen voor in de Yorkshire Trench, en het merendeel van deze authentieke elementen is hier nog aanwezig onder de gerenoveerde trench boards.
Van 1998 tot eind 2002 werden op de Boezingse Kanaalsite door de Diggers resten gevonden van 155 gesneuvelden. Velen van hen zijn gesneuveld in een militaire operatie op 6 juli 1915 en volgende dagen. De resten van vele tientallen vermisten bleven liggen in het niemandsland, ongeveer 200 m noordwaarts, aan weerszijden van het einde van de huidige Bargiestraat.
Maar ook nadien, meer dan twee jaar lang, tussen de Tweede en de Derde Slag bij Ieper, vielen er talloze slachtoffers van artilleriebeschietingen, loopgraafpatrouilles, sluipschutters en gasaanvallen. Ook van hen hebben velen geen naamgraf gekregen op een begraafplaats in de Salient.
De resten van opgegraven gesneuvelden bleken vaak onvolledig. Meestal zijn ze immers vele maanden en zelfs jaren op het slagveld blijven liggen, al dan niet geïmproviseerd begraven, waarna ze bij latere beschietingen weer blootgewoeld werden.
Bijna de helft van de 155 gevonden gesneuvelden zijn Britse soldaten. Een derde is van Duitse nationaliteit. De overigen zijn Fransen.
De gevonden resten werden samen met de materiële bijvondsten (eventuele insignes, gespen, knopen, schoenen, wapens, persoonlijke bezittingen, ...) overgedragen aan de Britse Commonwealth War Graves Commission te Ieper, de Duitse Volksbund für Deutsche Kriegsgräberfürsorge of de Franse Ambassade.
Bij de eigenlijke opgraving en ook later wordt uiteraard gezocht naar sporen die de identiteit van de gesneuvelden kunnen onthullen. De meeste gevonden Britse gesneuvelden zijn echter van 1915, toen naamplaatjes van heel vergankelijk materiaal waren, en nog niet van duurzamer metaal. Identificatie is nog maar in één geval mogelijk gebleken: een Frans soldaat, François Metzinger, van het 3de Zoeaven, gesneuveld op 21 mei 1915.
Deze vele tientallen gesneuvelden hebben uiteindelijk de plaats gekregen die hen toekomt, bij hun 'comrades in death' op een begraafplaats in de Salient: op Cement House Cemetery (Langemark), op het Deutscher Soldatenfriedhof (Langemark) en op de begraafplaats voor Franse gesneuvelden St. Charles de Potyze (Ieper).
(Bron: Aurel Sercu)