Inleiding:
Deze (vierde) opgraving door het I.A.P. kon grootschalig aangepakt worden door middel van vlakgravingen. Met de eigenaar de heer Filip Descamps kon een overeenkomst bekomen worden om een areaal van 2 ha gedurende een termijn van een jaar (tot einde2003) volledig op te graven.
Het gekozen areaal bevindt zich ten noorden van Cross Roads farm, langsheen de Admiral's Road (huidige Moortelweg), recht tegenover X Track Cemetery.
Er werd besloten om het terrein in drie L-vormige opgravingsvlakken mechanisch af te graven.
De omgeving van Cross Roads Farm was vooral van strategisch belang tijdens de Tweede Slag van Ieper (22 april - 25 mei 1915) en de Derde Slag (31 juli-17 november 1917).
Sporen en structuren:
Door de grootschalige aanpak van de site wordt inzicht verkregen in een gedeelte van het slagveld gedurende 1915 en 1917. Hele loopgravensystemen aangelegd tijdens de twee slagen werden intussen volledig onderzocht en in kaart gebracht.
Vooral na 22 april 1915 werden verschillende loopgraven en daaraan gekoppelde infrastructuur aangelegd.
Aan de hand van historische gegevens weten we dat de oost-west georienteerde loopgraaf parallel gelegen langs het weggetje richting Hill Top Farm bestond uit een lijn van losse loopgravensegmenten, die op 28 en 29 april met elkaar werden verbonden en verbeterd.
In de loopgraaf die in feite niets meer was dan een smalle, ondiepe loopgreppel, werd een perfect bewaarde cap Badge aangetroffen van de Buff’s (East kent Regiment). Dit regiment verbleef in de omgeving tijdens de Tweede en Derde Slag om Ieper.
P. Barton wist de naam van een van de personen terug te vinden die hier verbleven in de lente van 1915: Lt Robin Skeggs. Hij kwam enkele weken na het begin van de Tweede Slag aan op deze plaats. Hij liet verschillende interessante voorwerpen en documenten na zoals bijvoorbeeld een zelfgetekend plan van de reikwijdte van twee trenchmortars opgesteld net langs het weggetje.
Begin mei wordt de frontlijn ingekrompen en herorienteerd parallel met de huidige Moortelweg. Uit deze periode dateren een tweetal loopgravenlinies, onderling verbonden door verbindingsloopgraven. De loopgraven kunnen strategisch aangelegd zijn in een golvend tot strak zigzag-patroon om bescherming te bieden tegen vijandelijk vuur.
De wanden van de loopgraven waren al dan niet verstevigd door metalen gaas (expanded metal, XPM) die op hun plaats gehouden werden door houten raamwerken. In de opvulling van de loopgraven worden geregeld aanwijzingen aangetroffen van zandzakken die gebruikt werden voor het uitbouwen van de borstwering (parapet).
Op de bodem van de loopgraven werden al dan niet goed bewaarde duck-boards aangetroffen. In bepaalde gevallen wijzen herbruikte bakstenen of houten elementen op reparaties na granaatinslagen. Soms werden meerdere niveau’s duck-boards boven elkaar geregistreerd.
Verschillende structuren die in verband te brengen zijn met bevoorrading en geschutsopstelling werden aangelegd in en nabij de loopgraven.
Een geisoleerde rechthoekige opslagplaats (dug-out frame) werd aangetroffen tussen de linies. Van de structuur met verlaagd vloerniveau bleef enkel de onderbouw bewaard. De wanden waren beschoeid met houten posten en planken. Van de houten plankenvloer bleef slechts een gedeelte behouden. Aanwijzingen voor zandzakken ter bescherming van de constructie werden in situ waargenomen.
De toegang tot de ruimte gebeurt via een houten trede die geconstrueerd was uit verschillende onderdelen afkomstig van mogelijk munitiekoffers.
Een kleine rechthoekige munitieopslagplaats was voorzien in de voorzijde van een loopgraaf en werd aangelegd onder de borstwering. In de opvulling stak nog een halfvolle kogelkoffer met .303 inch Lee-Enfieldpatronen ter plaatse.
Bij een tweede loopgraafstructuur kon een shelter en een mogelijke geschutsopstelling in kaart gebracht worden. De shelter (rustplaats voor een of twee man) was aangelegd in de achterste zijde van de loopgraaf. Onder een gedeelte van de omgevallen wand werd een achtergelaten dump van opeengestapelde lege flesjes (waaronder een van Perrier en Vichy) aangetroffen. Vlakbij kwamen onder enkele ijzeren golfplaten een dump van maar liefst 35 Stokes Mortiergranaten aan het licht. Volgens T. Withouck (D.O.V.O.) hebben we hier ongetwijfeld te maken met een opstelling van een loopgravenmortier.
Bij een andere loopgraaf werden in de rugzijde twee rechthoekige ingegraven uitbouwen geattesteerd die eveneens dienden voor het opstellen van een mortier of klein kanon. Een van deze opstellingen was aangebracht waar de loopgraaf voorzien was van een traverse (U-vormig inspringing).
Binnen de uitbouw werden geen interne structuren aangetroffen. Daarentegen werd bij de tweede een gerecupereerde deur platgelegd als steun.
Over het ganse opgravingsareaal kon een loopgraaf vervolgd worden die duidelijk op een andere manier werd geconstrueerd dan de reeds besproken voorbeelden. De structuur is breder en dieper aangelegd en voor de versteviging van de wanden werden ijzeren golfplaten aangewend. De loopplanken werden nu voorzien op A-frames.
Via studie van luchtfotografische opnamen uit de Eerste Wereldoorlog kon aangetoond worden dat deze loopgraaf de feitelijke aanvalslinie betreft, van waaruit men op 31 juli 1917 de Derde Slag om Ieper is aangevat.
Op verschillende plaatsen oversnijdt de structuur verschillende sporen uit 1915.
Aan de rugzijde kon het grondplan van een kleine shelter ingetekend worden.
Een tweede ingegraven rechthoekige structuur, ditmaal aangelegd aan de voorzijde van de loopgraaf, kan in verband gebracht worden met een mogelijke geschutsopstelling (machinegeweer, loopgravenmortier).
In het zuidelijke deel van het opgravingsvlak loopt de loopgraaf golvend verder om aan te sluiten bij een tweede gelijkaardige loopgraaf die doorloopt richting Moortelweg.
Zeer waarschijnlijk loopt deze loopgraaf door over de Admiral’s Roads richting de Duitse eerste linies ten oosten van de site. Verder onderzoek zal dit moeten uitwijzen.
Vanuit deze loopgraaf kon een ondergronds munitiedepot bereikt worden, dat werd geconstrueerd onder de borstwering via ondertunneling tot een diepte van ca. 3.50m onder de huidige ploeglaag.
Via een steile trap kon een rechthoekige ruimte van 1.60 op 0.95m en een hoogte van 1.50m betreden worden met een houten plankenvloer. De wanden en het plafond waren geconstrueerd uit zware houten balken (breedte 18-24cm, dikte 5-6cm).
Vanuit de loopgraaf kon door middel van een bronzen handpomp de opslagruimte drooggehouden worden. De pomp (Marschall’s - Gainsborough - 1916) werd in situ aangetroffen in de loopgraaf voor de toegangstrap. Aan de pomp was een rubberen leiding aangekoppeld en lag op de trap tot aan de vloer.
Vondsten:
Op de vloer van het munitiedepot werd een complete schop aangetroffen. Op de trap lagen een drietal ongebruikte Mill’s handgranaten (N° 5 - MK I – Mill’s patents – 1916) en een lederen holster voor een drinkfles.
Het leven in de loopgraven wordt duidelijk belicht door de massa aan voorwerpen die tijdens het onderzoek aan het licht zijn gekomen. De uitrusting van de soldaten wordt aangetoond door fragmenten van het uniform, kousen, allerhande gebruiksvoorwerpen als schoppen, pikhouwelen, lepels, vorken, knipmessen, flessen, zalfpotjes, rumkruiken en blik.
Allerhande wapentuig spreekt voor zich gaande van honderden .303 inch patronen voor het Lee-Enfieldgeweer (het standaard geweer van de Britse infanterie), een scherpschuttersschild, handgranaten, geweer-, mortier- en artilleriegranaten.
Verschillende fragmenten van gasmaskers en de unieke vondst van een Franse rugsproeier (Vermorel) wijzen op de strijd tegen gasaanvallen.
Stoffelijke overschotten:
Tijdens het archeologisch onderzoek op de Cross Roads site werden tot nu toe vier Britse gesneuvelde soldaten aangetroffen.
Drie gesneuvelden van het Royal SussexRegiment werden opeengestapeld aangetroffen. Mogelijk werden ze tijdens een aanval gedood en werden ze samen gelegd en raakten ze niet op tijd van het front weg of werden ze vergeten.
Het belangrijke aan deze vondst was de bewaringstoestand van de uitrusting. De restanten van de uniformen met schouderinsigne van het Royal Sussex Regiment waren minder goed bewaard. Vooral de lederen gordeluitrusting, voor het bevestigen van het gebruiksgerei zoals de drinkfles, bajonet, kogeltasjes voor .303 inch patronen, loopgravenschop, en in een geval een compleet weliswaar minder goed bewaard gasmasker (type smallbox respirator) was in zeer goede conditie. Verschillende fabricagenamen, -plaatsen en dateringen werden opgemerkt.
Bij een van de gesneuvelden werden op verscheidene onderdelen van zijn uitrusting hetzelfde stamnummer en zelf aangebrachte initialen aangetroffen, wat ongetwijfeld tot een identificatie moet leiden. De uitrusting werd door enkele gespecialiseerde personen zoals L. Milner (Imperial War Museum, Londen) en A. Robertshaw (National Army Museum,Londen) bestudeerd. Aan de hand van de restanten kan aangetoond worden dat de personen sneuvelden in de lente van 1917.
De beenderresten werden bestudeerd door M. Vandenbruaene van het I.A.P. en een rapport van haar bevindingen wordt binnenkort verwacht.
Een vierde stoffelijk overschot werd aangetroffen in een bomput en bleven slechts enkele verbrijzelde beenderresten herkenbaar.
Een restant van het uniform met een bewaard insigne gaf ons het volgende regiment: 5th Batallion Northumberland Fusiliers.
(Informatie: Pedro Pype)