Het kantonnementsleven - Het Kantonnement ‘Le Lion Belge’ in Oostvleteren
Als de taak aan het front erop zit, worden de vermoeide en uitgebluste soldaten door een nieuwe ploeg vervangen. Zij kunnen op rust gaan in een nabijgelegen kantonnement achter het front. Het kantonnement en zijn accommodatie beantwoorden echter helemaal niet aan de verwachtingen die de soldaten koesteren, als ze in de drassige loopgraven wacht lopen of werken.
Bij het begin van de oorlog logeert de gewone soldaat in tenten, schuren of kerken, met een strozak als enige comfort. De officieren worden ondergebracht bij de notabelen van het dorp of in de boerderijen.
De eerste barakken dateren van 1915. De soldaten stellen zich heel wat voor van deze nieuwe woonsten en verlaten zonder protest hun schuren en tenten. De boeren zien hen met genoegen vertrekken, want hun huizen hebben meer dan eens te lijden gehad onder ernstige vandalenstreken van soldaten.
De streek tussen Kruisabele en Eggewaartskapelle is het eerst aan de beurt. De barakken zijn uit plaatijzer, hout of steen opgetrokken. De meeste zijn wankele structuren, waar het na enkele maanden reeds binnenregent. Ze zijn gewoonlijk 20 m lang en 10 m breed. De slaapplaatsen liggen aan weerszijden van een middengang met aan de twee uiteinden een deur. De soldaten slapen in kleine kooien in twee rijen boven elkaar. De strozakken worden slechts sporadisch vervangen. Enkele nagels in de muur en een plank aan het voelende van het bed vormen het meubilair van de bewoner. De officiersbarakken echter bieden meer ruimte.
Pas in 1916 worden in de sector Pervijze barakken opgebouwd. Op andere plaatsen, zoals in de sector Lo en Steenstrate blijft men verder de schuren gebruiken. De accommodatie is hoe dan ook sterk onder de maat. In vergelijking met de Belgen zijn de Engelsen en de Fransen er een stuk beter aan toe.
Een ander vertrouwd beeld zijn de ‘tubes’: barakken opgebouwd uit gebogen ijzeren golfplaten, aan de uiteinden afgesloten met tentzeilen en bedekt met graszoden, vooral gebruikt in de sector Merkem.
In tegenstelling tot de Belgen, krijgen de Britten tweemaal zoveel leefruimte in de barakken toegewezen.
De zaken die de Belgen tekort komen gaan ze dan ook meestal ‘lenen’ in de Britse kampen of bij de burgers. In vele gevallen zijn dit stro, planken en brandstof.
Door het ontbreken van elke vorm van sanitair, blijft zelfs de meest essentiële lichaamsverzorging, evenals een behoorlijk onderhoud van de barakken achterwege. Het ongedierte tiert er welig en dit niet alleen in de strozakken, die maar zelden worden ververst. Evenmin verandert de soldaat voldoende van klederen. Bovendien ontbreekt nagenoeg overal voldoende water. Geen nood, beken en grachten brengen de oplossing, als ze niet in modderpoelen herschapen zijn. Maar bij vriesweer is het ook weinig aanlokkelijk om vanuit een kille, koude barak naar de beek te lopen om zich onder de blote hemel te wassen.
Behalve de gekende ongemakken zoals ongedierte, ontstaan er ook allerlei huidziekten als eczema en schurft en longziekten.
Vandaar dat bij de infirmerieën en hospitalen solferbaden worden voorzien.
Eerst is enkel De Panne operationeel met een maximum capaciteit van 1500 baden per dag. Vanaf 1915 worden enkele badinstellingen ingericht o.a. in Oeren, Hoogstade, Sint-Rijkers en Steenkerke. Pas vanaf het midden van 1916 kan men genieten van een bad in de eigen rustzone.
Het spreekt voor zich dat het baden geen ontspannen bezigheid kan zijn, maar een zuivere wasbeurt, die snel en efficiënt moet verlopen, want er zijn vele kandidaten en weinig baden.
Eten en drinken in de Belgische kantonnementen vormen eveneens een verhaal apart. Eind 1915 hebben de Engelsen naast de gebruikelijke veldkeuken reeds vele kantines in de kantonnementen waar men behoorlijk kan eten tegen een geringe prijs. Ook kan men er allerlei levensmiddelen en drank kopen. Er wordt eveneens gedacht aan ruimte om te lezen, te schrijven of om zich te ontspannen. In de Belgische kantines is dit zeker nog niet het geval. Slechts tegen het einde van 1916 komen er een aantal kantines bij. Aldus zijn de soldaten lange tijd verplicht hun heil te zoeken in plaatselijke winkels en herbergen waar ze voor de meest essentiële dingen dikwijls woekerprijzen moeten betalen. De soldij van de Belgische soldaat bedraagt slechts 0,35 fr. per dag, tijdens de laatste oorlogsmaanden kan dat wel oplopen tot 4,5 fr. per week.
Dit geld moet eerst en vooral gebruikt worden voor broodbeleg, schrijfgerief, schoensmeer, kaarsen e.d. en niet in het minst voor een fris pintje bier. De soldij kan worden aangevuld door het opknappen van allerlei klusjes, zoals het verzamelen van oud metaal. Vanaf 1917 worden op verschillende plaatsen depots opgericht, waar men oud ijzer, koper of lood kan inleveren. Ook worden kleine souvenirs verkocht, die door de soldaten zelf uit aluminium vervaardigd zijn.
De soldaten zijn niet altijd even eerlijk. Meermaals zijn het handige plantrekkers, die bij de burgerbevolking niet graag gezien zijn: meer dan eens vullen zij hun karige loon aan met diefstal en stroperij.
De Belgische officieren en zelfs de Britse soldaten krijgen een veel hogere soldij en kunnen hun leven dan ook veel aangenamer inrichten. De soldaten die van het front teruggekeerd zijn voor een rustperiode in het kantonnement worden meestal niet lastig gevallen met het uitvoeren van karweitjes of oefeningen.
Tijdens een langere rustperiode gaat dit echter terug tot het dagelijkse leefpatroon horen, wat door de soldaten zeker niet in dank wordt afgenomen.
De aankomst van de post, het weerklinken van de koksbel, de vrije namiddag in het dorp zijn meestal de aangenaamste momenten, tijdens zo'n eindeloos durende kantonnementsdag.
De grote rust in De Panne of in Noord-Frankrijk na 3 tot 6 maanden dienst, later ook in Vinkem, Leisele en Roesbrugge is een gewaardeerde en trouwens meer dan verdiende afwisseling in het modderige en eentonige bestaan van de frontsoldaat. Toch nemen karweien en oefeningen hier veel van de kostbare vrije tijd in beslag.
Wie zich een echt verlof van 5 of 7 dagen kan veroorloven hoort bij de uitzonderingen, die over een logeeradres en voldoende zakgeld beschikken. Dit is duidelijk niet iedereen gegund. Toch komt hierin verandering, van zodra de vluchtelingenfamilies en de georganiseerde liefdadigheid zich het lot van de soldaten beginnen aantrekken en onderdak voor hen zoeken. Zo werkt de ‘Foyer du Soldat’ met een systeem van vakantiebonnen of anonieme uitnodigingen, die in de kantonnementen worden uitgedeeld. De reis gaat meestal naar Parijs of Engeland. De soldaten dompelen zich voor korte tijd onder in het familiale of het uitgangsleven, dit laatste zolang de portemonnee gevuld is. Ze komen redelijk ontspannen en met behoorlijk wat tegenzin weer terug naar het kantonnement.
Wie ter plaatse in het kantonnement blijft, kan het contact met de buitenwereld onderhouden door brieven te schrijven. Deze correspondentie verloopt meestal zo moeilijk, dat men er na een tijdje meestal mee stopt en men meer gaat corresponderen met andere regimenten. Overigens zijn er naast de klassieke kaartspelletjes, dobbelen enz. nog andere vormen van ontspanning van wat meer culturele aard. Frans Daels richt bv. kleine bibliotheken en discussiekamertjes in waar de soldaten kunnen lezen, schrijven of converseren. Bij de gewone soldaat, slaat die ontspanningsvorm toch minder aan.
Ook de lectuurverzendingsdienst bezorgt velen wat aangename verstrooiing. De meest artistieke onder de soldaten schrijven gedichten of tekenen. In 1915 schrijft de Belgische Standaard zelfs een tekenwedstrijd uit.
De kunstenaarskring ‘Kunst aan de IJzer’ wordt onder de hoge bescherming van koningin Elisabeth geplaatst.
Muziek- en toneelleven worden vanaf 1917 beter georganiseerd. In Vinkem, Gijverinkhove, Lampernisse en ook in ‘Le Lion Belge’ in Oostvleteren zijn houten barakken ingericht voor toneelopvoeringen. Het oprichten in 1918 van het ‘Théâtre de la Reine’ met 2000 zitplaatsen in het hospitaal van Beveren is wel het meest prestigieuze project dat gerealiseerd wordt.
De Vlaamsgezinde aalmoezeniers en onderwijzers trachten, meer nog dan hun Franstalige collega's, vanaf 1916 een socio-culturele werking op te zetten.
Als de soldaten de vorige jaren alleen met een Kerst- of nieuwjaarsrevue hun hart hebben kunnen ophalen, worden er nu vanaf de zomer van 1916 ook openluchtmanifestaties gehouden. Het is een mengsel van Vlaamse kermis, sportwedstrijd en volksfeest.
Voor de officieren is er paardrijden of kampstrijden, voor de gewone soldaat hoogspringen, zaklopen of geld vissen of zelfs zandzakjes vullen tegen de tijd. Verder zijn er nog tombola's en als sluitstuk een bal onder mannen.
Ook kunnen de soldaten vanaf 1916 een stukje lagere schoolopleiding volgen of een beroep aanleren, zodat ze toch enigszins voorbereid zijn op het burgerleven, dat hen na de oorlog wacht.
Aan de kantonnementsplaats ‘Le Lion Belge’ in Oostvleteren is een naamsteen geplaatst. Die plaats is vooral door haar ligging uitzonderlijk. Het kantonnement is gelegen in het achterland van de sector Knokke-Steenstrate op een belangrijke verkeersader namelijk de tramlijn Veurne-Ieper en de spoorlijn Heidebeek-Steenstrate. Hierlangs verplaatsen zich zowel het Belgische, als het Franse en het Engelse leger naar de frontlinies (met munitie, tanks, artilleriestukken, zand, enz.). De gekwetsten worden met de trein naar Krombeke gevoerd.
Een ander technisch hoogstandje is de aanwezigheid van de luchtballon boven het kantonnement. Hij dient als observatie en ondersteuning zowel van 6de en 3de Belgische als van de 128ste Franse Infanteriedivisie.
Nadat het front gestabiliseerd is, komen hier tot 20 januari 1915 eerst de Franse Mariniers op rust. Voor de rest van de oorlog verblijven de Belgische troepen hier, o.a. het 1ste en 4de Bataljon van de Belgische Grenadiers, verder kantonneren hier ook het 18de en 20ste Linieregiment van de 3de Legerdivisie en net voor het eindoffensief de 1ste Jagers te Voet.
Het kantonnement beschikt over nog andere pluspunten. Vooreerst is er de nabijgelegen herberg ‘Le Lion Belge’, verder kunnen de soldaten met de trein naar het nabijgelegen dorp Oostvleteren rijden, waar ze de gelegenheid krijgen om zich te douchen. Ook is er voldoende medische hulp in de omgeving. Er zijn twee hulpposten op enkele honderden meters daar vandaan gestationeerd en juist achter het kamp is er een Ambulance en Brancardierdienst. Het is de Franstalige groep ‘Centre de Récréation au front Belge’, die een leeszaal inricht in Le Lion Belge en zoals reeds vermeld, wordt zelfs een toneelzaal ingericht.
In vergelijking met sommige kantonnementen is ‘Le Lion Belge’ dan ook een uitstekende plaats om op rust te gaan.
(Bron: Catalogus ‘Naamstenen 1914-1918’, Provincie West-Vlaanderen 1988)