Camille Delaere, geboren te Hulste in 1860, was licentiaat in de theologie en werd in 1908 pastoor van de Sint-Pietersparochie in Ieper. Hij liet onmiddellijk de kerk restaureren, maar toen het werk pas beëindigd was, brak de oorlog uit. Van bij het begin van de bombardementen op de stad nam hij de leiding van een groep vrijwilligers voor brandbestrijding en ziekenverzorging, meer bepaald de verzorging van tyfuslijders; begin 1915 werd Ieper immers door deze ziekte geteisterd.
In maart 1915 bracht hij talrijke verlaten kinderen onder in een weeshuis dat hij liet inrichten in Wisques (departement du Nord, Frankrijk). Nadat de stad op 9 mei 1915 op bevel van de Britten volledig geëvacueerd was, kreeg hij toelating om er verscheidene malen terug te keren om zoveel mogelijk van de overgebleven kunstwerken te redden. Eind 1915 vestigde hij zich bij de wezen in Wisques.
Na de oorlog keerde hij naar de stad terug, waar hij op 12 februari 1919 tot deken werd benoemd en terzelfdertijd ook de titel van erekanunnik kreeg. Hij nam onmiddellijk de enorme taak op zich om de gebouwen voor de eredienst en de scholen in de verwoeste streek opnieuw te laten optrekken.
In 1928 was hij aan het einde van zijn krachten en vroeg zijn pensionering aan; hij stierf te Sint-Andries Brugge op 18 december 1936.
(Bron: Albert&Elisabeth 1914-1918 - Uitgave van het Gemeentekrediet)